Regels inzake de financiering van vut-lasten
Het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel,
gezien de goedkeuring van de Minister van Binnenlandse Zaken en de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken d.d. 13 december 1995,
gelet op artikel 9, zesde lid van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel (Stb. 1995, 640),
Artikel 1
Voor de toepassing van dit besluit wordt, tenzij uit de bepaling het tegendeel blijkt, verstaan onder:
a.
pensioenreglement : het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;
b.
inkomen : het inkomen bedoeld in artikel 3.1, eerste tot en met vijfde lid van het pensioenreglement;
c.
werkgever : de werkgever bedoeld in artikel 2.2 van het pensioenreglement;
d.
werknemer : de werknemer bedoeld in artikel 2.3 van het pensioenreglement;
e.
deeltijdfactor : de deeltijdfactor bedoeld in artikel 1.4 van het pensioenreglement;
f.
belanghebbende : de werknemer die door vrijwillig vervroegd uittreden recht op uitkering heeft verkregen;
g.
vut-fonds : de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel, gevestigd te Heerlen;
h.
kaderwet : de
Wet kaderregeling vut overheidspersoneel (Stb. 1995, 640);
i.
vut-overeenkomst : de centrale vut-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel, zoals door de gezamenlijke sectorwerkgevers en de centrales van overheids- en onderwijspersoneel aangegaan op 30 oktober 1995 en nader vastgesteld op 20 december 1995;
j.
vut-wet : de Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden (Stb. 1984, 273).
2.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, worden de lasten met inachtneming van het bepaalde in
artikel 9, derde lid van de kaderwet respectievelijk artikel 3, derde lid van de vut-overeenkomst tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin de belanghebbende de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt, gedekt door vergoedingen (vut-vergoedingen) van de werkgever uit wiens dienst een werknemer vrijwillig vervroegd is uitgetreden, zulks indien en voorzover de lasten verband houden met uitkeringen waarop recht is verkregen door toepassing van het bepaalde in de artikelen 3, negende tot en met elfde lid en 6, achtste lid van de vut-wet dan wel krachtens artikel 3, eerste en tweede lid van de vut-overeenkomst.
3.
In afwijking van het bepaalde in de vorige twee leden, worden de lasten die verband houden met uitkeringen waarop recht is verkregen krachtens de
Wet bevordering doorstroming onderwijspersoneel II , overeenkomstig het bepaalde in
artikel 15, eerste lid van die wet, door het Rijk aan het Vut-fonds vergoed tot de dag waarop de belanghebbende de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt.
1.
De werkgever, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel a van het pensioenreglement is vut-bijdrage verschuldigd voor iedere in zijn dienst zijnde werknemer.
2.
De werkgever ten aanzien van wie de verklaring bedoeld in artikel 5, eerste lid van de vut-overeenkomst is afgegeven, is vut-bijdrage verschuldigd overeenkomstig het bepaalde in die verklaring.
1.
De vut-bijdrage, ter dekking van de lasten bedoeld in
artikel 2, eerste lid, bedraagt een jaarlijks vast te stellen percentage van het inkomen.
2.
Het percentage, bedoeld in het eerste lid, wordt op zodanige manier vastgesteld, dat per kalenderjaar de lasten bedoeld in
artikel 2, eerste lid zijn gedekt en een vermogensreserve, ter grootte van minimaal 10 procent van de uitgaven van het Vut-fonds per kalenderjaar, in stand wordt gehouden. Daarbij wordt voorts rekening gehouden met de opbrengst van de beleggingen van die vermogensreserve.
3.
De vut-bijdrage voor een werknemer in een deeltijddienstverhouding bedraagt, gedurende de periode waarvoor een deeltijdfactor is vastgesteld, de in het eerste lid bedoelde vut-bijdrage vermenigvuldigd met die deeltijdfactor.
4.
Gedurende de periode van 1 januari 1996 tot 1 januari 2001 is de werkgever, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel a, van het pensioenreglement, dat deel van de vut-bijdrage niet verschuldigd dat overeenkomt met de in
artikel 6, tweede lid, aangegeven verlaging van het vut-bijdrageverhaal.
5.
Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing, indien dit is bepaald in de verklaring bedoeld in artikel 5, eerste lid van de vut-overeenkomst.
1.
De werkgever betaalt de verschuldigde vut-bijdrage, in twaalf evenredige termijnen aan het Vut-fonds. De betaling dient te geschieden voor het einde van de maand volgende op de uitbetalingstermijn waarop die bijdrage betrekking heeft.
2.
De werkgever voldoet de vut-vergoeding bedoeld in
artikel 2, tweede lid, op basis van een declaratie van het bestuur van het Vut-fonds. In die declaratie wordt een opslag ter zake van uitvoeringskosten verdisconteerd.
3.
De werkgever is aan het Vut-fonds wettelijke rente verschuldigd over bedragen die niet of niet tijdig zijn voldaan.
4.
De betaling van de bijdrage en de aanlevering van de ter zake benodigde gegevens geschiedt overeenkomstig de uitvoeringsregels van het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP d.d. 1 januari 1996 met betrekking tot het verstrekken van diensttijd, grondslaggegevens en incasso van pensioenpremies/bijdragen en met inachtneming van nader door het bestuur van het Vut-fonds verstrekte voorschriften.
1.
De werkgever verhaalt 35 procent van de verschuldigde vut-bijdrage op de werknemer als vut-bijdrageverhaal.
2.
In afwijking van het eerste lid wordt het vut-bijdrageverhaal, berekend als percentage van het inkomen, voor de werknemer die in dienst is van een werkgever als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel a, van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, in de periode van 1 januari 1996 tot 1 januari 2001 verlaagd met:
a.
1,17 procentpunten in het jaar 1996;
b.
0,94 procentpunten in het jaar 1997;
c.
0,71 procentpunten in het jaar 1998;
d.
0,47 procentpunten in het jaar 1999;
e.
0,24 procentpunten in het jaar 2000;
met dien verstande dat het vut-bijdrageverhaal niet negatief zal kunnen zijn.
3.
Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing, indien dit is bepaald in de verklaring bedoeld in artikel 5, eerste lid van de vut-overeenkomst.
4.
In afwijking van het eerste lid en onverminderd het tweede lid wordt het verhaal, op de werknemer die slechts een gedeelte van zijn inkomen geniet omdat hij wegens ziekte verhinderd is dienst te verrichten, naar evenredigheid verminderd.
5.
In afwijking van het eerste lid is het verhaal op de werknemer, die geen of slechts gedeeltelijk inkomen geniet wegens schorsing of omdat hij zonder daartoe verkregen verlof zijn betrekking niet uitoefent, gelijk aan de door de werkgever verschuldigde vut-bijdrage die geacht kan worden betrekking te hebben op de tijd waarvoor de schorsing geldt, onderscheidenlijk de betrekking niet wordt uitgeoefend.
6.
Indien de werknemer verzoekt geheel of gedeeltelijk te worden ontheven van zijn betrekking kan de werkgever als voorwaarde stellen, dat de door hem verschuldigde bijdrage geheel, onderscheidenlijk voor een groter deel dan het in het eerste lid genoemde percentage op die werknemer wordt verhaald.
Artikel 7
Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1996.
Artikel 8
Dit besluit kan worden aangehaald als: Regels inzake de financiering van vut-lasten.
's-Gravenhage, 28 december 1995
Het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel,