Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 september 2004, Directie Arbeidsverhoudingen, nr. AV/KO/2004/65638, houdende nadere regels ter zake van enkele in de Wet kinderopvang geregelde onderwerpen (Regeling Wet kinderopvang)
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelet op de artikelen 24, 30, 35, vierde lid, 45, tweede lid, 46, vierde lid, 48, vijfde en negende lid, onderdeel a, 53, 56, tweede lid, 62, eerste lid, 67, tweede lid, van de Wet kinderopvang;
a.
Besluit registers: het
Besluit registers kinderopvang, buitenlandse kinderopvang en peuterspeelzaalwerk .
b.
kinderopvangtoeslag buitenland: totaalbedrag van de kinderopvangtoeslagen die door tussenkomst van de Sociale verzekeringsbank worden uitbetaald aan ouders die in een andere lidstaat dan Nederland of in Zwitserland wonen of werken dan wel wonen en werken;
c.
minister: Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
e.
wet:
Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen .
a.
geraamde uitkeringslasten met als valutadatum de tweeëntwintigste dag van elke maand, en
b.
1/12de deel van de geraamde uitvoeringskosten met als valutadatum de vijftiende dag van elke maand.
2.
De minister kan, na overleg met de Sociale verzekeringsbank, van de in het eerste lid, onderdelen a en b, bedoelde bedragen afwijken.
a.
Helpende Zorg en Welzijn 2;
Helpende welzijn 2; en
b.
Helpende breed 2;
Helpende sociaal agogisch werk 2;
Verzorgingsassistent(e).
2.
In aanvulling op het eerste lid kan de minister op aanvraag besluiten een beroepsopleiding, waarvan het curriculum voor ten minste 90% vergelijkbaar is met het curriculum van een van de beroepsopleidingen, genoemd het eerste lid, onder a, of waarvan het curriculum identiek is aan het curriculum van een van de beroepsopleidingen, genoemd in het eerste lid, aan te wijzen als een beroepsopleiding waarmee de aanvrager, indien hij in het bezit is van een getuigschrift van deze beroepsopleiding, eveneens voldoet aan de in
artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen opgenomen eis.
3.
De minister stelt beleidsregels vast over de wijze waarop de aanwijzing, bedoeld in het tweede lid, plaatsvindt.
1.
Voor de toepassing van
artikel 13, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen, worden de volgende beroepsopleidingen als beroepsopleiding, bedoeld in
artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen c, d, of e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, aangewezen:
a.
Gespecialiseerd pedagogisch medewerker 4 kinderopvang;
Onderwijsassistent;
Onderwijsassistent PO/SO (primair onderwijs/speciaal onderwijs);
Pedagogisch medewerker 3 kinderopvang;
Pedagogisch Werker 3 Kinderopvang;
Pedagogisch Werker 4 Kinderopvang;
Pedagogisch Werker niveau 3;
Pedagogisch Werker niveau 4;
Sociaal-Cultureel Werker (SCW);
Sociaal Pedagogisch Werker 3 (SPW-3);
Sociaal Pedagogisch Werker 4 (SPW4);
Sport en Bewegen (niveau 3 en 4);
Sport- en bewegingscoördinator (niveau 4);
Sport- en bewegingsleider (niveau 3); en
en
b.
A verpleegkundige;
Activiteitenbegeleider (AB);
Activiteitenbegeleiding (AB);
Agogisch Werk (AW);
Agogisch Werk/Residentieel Werk (AW/RW);
Agogisch Werk/Cultureel Werk (AW/CW);
Akte hoofdleidster kleuteronderwijs;
Akte Kleuterleidster A;
Akte Kleuterleidster B;
Akte van bekwaamheid als hoofdleidster bij het kleuteronderwijs;
Akte van bekwaamheid als leidster aan kleuterscholen;
Akte van bekwaamheid als leidster bij het kleuteronderwijs;
Arbeidstherapie (AT);
A-Verpleegkundige;
A-verpleegster;
A-verpleger;
B Verpleegkundige;
B-Verpleegkundige;
B-verpleger;
CIOS algemeen sportleider/ster;
Cultureel werk (CW);
Diploma A (ziekenverpleging);
Diploma MHNO kinderverzorgster voor het jonge kind;
Getuigschrift A (ziekenverpleging);
Getuigschrift B (ziekenverpleging);
Extramurale gezondheidszorg (EMGZ);
Inrichtingswerk (IW);
Kinderbescherming A;
Kinderbescherming B;
Kinderverzorging en Opvoeding;
Kinderverzorging/Jeugdverzorging (KV/JV);
Kinderverzorgster (KV);
Kinderverzorging/Jeugdverzorging 2 (KV/JV 2);
Kinderverzorging/Jeugdverzorging 3 (KV/JV 3);
Kinderverzorgster van de centrale raad voor de kinderuitzending;
Kultureel werk (KW);
Leidster kindercentra (niet van OVDB);
Leidster Kindercentra van de OVDB of onder de WEB;
Leidster Kindercentra landelijke stg. OVDB;
Maatschappelijke zorg (medewerker gehandicaptenzorg);
Medewerker Gehandicaptenzorg niveau 3;
Medewerker gehandicaptenzorg niveau 4;
Medewerker maatschappelijke zorg;
Pedagogisch medewerker 4 jeugdzorg;
Pedagogisch werker;
Pedagogisch werker 3;
Pedagogisch Werker kinderopvang;
Pedagogisch Werker 4 Jeugdzorg;
Pedagogisch Werker Jeugdzorg – niveau 4;
Pedagogisch werker niveau 4 Jeugdzorg;
Persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg niveau 4;
Residentieel Werk (RW);
Sociaal Agogisch 2;
Sociaal Agogisch II;
Sociaal-agogisch II richting (MBO SA II) (semi) residentiële hulpverlening;
Sociaal Agogisch II (MBO-SA II) afstudeerrichting Kultureelwerk;
Sociaal Cultureel Werk;
Sociaal Dienstverlener (SD);
Sociaal Pedagogisch Werker;
Sociaal Pedagogisch Werk Kinderopvang MBO niveau 3;
Sociale Arbeid (SA, SA2 of SAII);
Sociale Arbeid/Sociaal Dienstverlener (SA/SD);
Sociale Dienstverlening (SD, SA, SA1 of SAI);
Sociaal Pedagogisch Werker (SPW; lang of onder WEB);
SPW lang;
Vakopleiding Leidster kindercentra (conform de WEB);
Verdere Scholing in Dienstverband (VSID) richting kinderdagverblijven;
Verpleegkunde;
Verpleegkunde A;
Verpleegkunde B;
Verpleegkunde Z;
Verpleegkundige;
Verpleegkundige Z;
Verplegende (VP);
Verpleging (VP);
Verpleging A;
Verpleging B;
Verzorgende (VZ niveau 3 of VZ lang);
Verzorgende beroepen (VZ);
Verzorgende Individuele Gezondheidszorg (VIG);
Verzorging (VZ);
Z Verpleegkundige;
Z-Verpleegkundige;
Zwakzinnigenzorg.
2.
In aanvulling op het eerste lid kan de minister op aanvraag besluiten een beroepsopleiding, waarvan het curriculum voor ten minste 90% vergelijkbaar is met het curriculum van een van de beroepsopleidingen genoemd in het eerste lid, onder a, of waarvan het curriculum identiek is aan het curriculum van een van de beroepsopleidingen, genoemd in het eerste lid, aan te wijzen als een beroepsopleiding waarmee de aanvrager, indien hij in het bezit is van een getuigschrift van deze beroepsopleiding, eveneens voldoet aan de in
artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen opgenomen eis.
3.
De minister stelt beleidsregels vast over de wijze waarop de aanwijzing, bedoeld in het tweede lid, plaatsvindt.
a.
Culturele en Maatschappelijke vorming (CMV);
Kunstzinnig vormende opleiding op HBO-niveau (docentenrichting binnenkunstonderwijs of kunstzinnige richting binnen lerarenopleiding);
Leraar basisonderwijs (aan Hogeschool, PABO of IPABO);
Leraar lichamelijke oefening (ALO);
Pedagogiek (HBO-bachelor);
Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH);
Sport en Bewegen; en
b.
Akte Muziekonderwijs A Algemene Muzikale Vorming;
Akte Lager onderwijs zonder hoofdakte (oude kweekschoolopleiding);
Akte van bekwaamheid als hoofdonderwijzer(es);
Akte van bekwaamheid als leidster of hoofdleidster bij het kleuteronderwijs;
Akte van bekwaamheid als onderwijzer(es);
Akte van bekwaamheid als volledig bevoegd onderwijzer(es);
Akte van bekwaamheid NXX (volgens de Wet op het voortgezet onderwijs);
Aktiviteitenleidersopleiding (van Mikojel: Middeloo, Kopse Hof, Jelburg of Sittard);
Akte van bekwaamheid N XI;
Akte van bekwaamheid tot het geven van middelbaar onderwijs in de lichamelijke oefening;
Akte van Bekwaamheid van de tweede graad tot het geven van voortgezet onderwijs in Textiele Werkvormen alsmede in (een ander vak);
Akte van Bekwaamheid voor het geven van Lager Onderwijs in het vak Lichamelijke Oefening;
Akte van Bekwaamheid voor het geven van Lager Onderwijs in het vak Nuttige Handwerken voor Meisjes;
Applicatiecursus leraar basisonderwijs (als vervolg op en in combinatie met kleuterakte A/B);
Applicatiecursus volledig bevoegd onderwijzer(es);
Pedagogisch management Kinderopvang;
Associate Degree Pedagogisch Educatief Medewerker;
Associate Degree Kinderopvang;
Associate Degree Onderwijsondersteuner Omgangskunde;
Bachelor of Nursing;
Creatieve therapie (waaronder van Mikojel: Middeloo, Kopse Hof, Jelburg of Sittard);
Cultureel Werk (CW);
Docent Beeldende Kunst en Vormgeving;
Docent Dans;
Docent Drama;
Docent Mime;
Docerend musicus;
Educatieve therapie (van Mikojel: Middeloo, Kopse Hof, Jelburg of Sittard);
Extramurale gezondheidszorg (EMGZ);
HBO-bachelor-SPH, CMV, WMD;
Hogere Beroepsopleiding voor Verpleegkundigen;
Hogere sociaal-pedagogische opleiding van leider(st)s op het terrein van jeugdvorming en volksontwikkeling (van Middeloo, Kopse Hof, Jelburg of Sittard);
Hoofdonderwijzer;
Inrichtingswerk (IW);
Jeugdwelzijnswerk;
Kinderverzorging en kinderopvoeding;
Kinderverzorging en opvoeding;
Kreatief Educatief Werk;
Kunstzinnige therapie;
Leraar speciaal onderwijs;
Leraar voortgezet onderwijs van eerste graad in tekenen;
Leraar voortgezet Onderwijs van eerste graad in handvaardigheid;
Leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in lichamelijke oefening;
Lerarenopleiding Omgangskunde;
Lerarenopleiding Verzorging/Gezondheidskunde;
Lerarenopleiding Verzorging/Huishoudkunde;
Maatschappelijk Werk (MW);
Maatschappelijk Werk en Dienstverlening (MWD);
Overgangsbewijs naar laatste jaar pedagogische academie;
Pedagogiek MO-A of kandidaatsexamen Pedagogiek;
Pedagogische Academie;
Sociaal kunstzinnige therapie;
Verpleegkunde;
3e jaar deeltijd volgend Sociaal Pedagogisch Hulpverlener (SPH);
3e jaar deeltijd volgend Cultureel Maatschappelijke vorming (CMV);
3e jaar deeltijd volgend Maatschappelijk Werk en Dienstverlening (MWD).
2.
In aanvulling op het eerste lid kan de minister op aanvraag besluiten een opleiding, waarvan het curriculum voor ten minste 90% vergelijkbaar is met het curriculum van een van de opleidingen uit het eerste lid, onder a, of waarvan het curriculum identiek is aan het curriculum van een van de opleidingen, genoemd in het eerste lid, aan te wijzen als een opleiding waarmee de aanvrager, indien hij in het bezit is van een getuigschrift van deze opleiding, eveneens voldoet aan de in
artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen opgenomen eis.
3.
De minister stelt beleidsregels vast over de wijze waarop de aanwijzing, bedoeld in het tweede lid, plaatsvindt.
a.
voor de beroepskracht voorschoolse educatie in een kindercentrum: de betreffende beroepsopleidingen, genoemd in de collectieve arbeidsovereenkomst kinderopvang 2012–2014 voor kindercentra en gastouders, aangemeld op 12 november 2014;
b.
voor de beroepskracht voorschoolse educatie in een peuterspeelzaal: de betreffende beroepsopleidingen, genoemd in de collectieve arbeidsovereenkomst Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening, 2014–2016, aangemeld op 30 december 2014.
2.
Een aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, vindt alleen plaats indien het certificaat slechts wordt afgegeven wanneer ten minste aan de volgende inhoudelijke criteria wordt voldaan:
a.
aantoonbare kennis van en inzicht in de voor eerstehulpverlening relevante fysieke verschillen tussen zuigelingen, kinderen en volwassenen;
b.
aantoonbare kennis van en inzicht in het gedrag van zuigelingen en kinderen bij ongeval en ziekte alsmede aantoonbare vaardigheid om daarop adequaat te reageren;
c.
aantoonbare vaardigheid in het verlenen van eerste hulp aan zuigelingen en kinderen bij veelvuldig voorkomende stoornissen in de vitale functies en plaatselijke letsels;
d.
aantoonbare kennis van en inzicht in de gevaren die in het bijzonder zuigelingen en kinderen bedreigen; en
e.
aantoonbare kennis van en inzicht in de wijze waarop ongevallen bij zuigelingen en kinderen kunnen worden voorkomen.
3.
Een aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, kan alleen plaatsvinden indien naast de criteria met betrekking tot het certificaat, genoemd het tweede lid, tevens door de certificerende instantie ten minste aan de volgende processuele criteria is voldaan:
b.
zij verzorgt zelf geen onderwijs met betrekking tot het te verlenen certificaat;
c.
zij biedt zelf geen onderwijs aan met betrekking tot het te verlenen certificaat;
d.
zij schrijft geen onderwijsmethode en onderwijsmateriaal voor met betrekking tot het te verlenen certificaat;
e.
zij geeft zelf het certificaat af voor maximaal twee jaar;
f.
zij ziet zelf toe op de kwaliteit van het voor het verkrijgen van het certificaat af te leggen examen; en
g.
zij registreert zelf de behaalde certificaten en de geldigheidsduur in een register.
1.
Aan de Directeur-generaal van de Dienst Uitvoering Onderwijs wordt mandaat, volmacht en machtiging verleend tot het nemen van besluiten en het verrichten van alle benodigde werkzaamheden, waaronder het vaststellen en ondertekenen van stukken, ter uitvoering van de bevoegdheid van de minister, genoemd in de
artikelen 10, tweede lid,
10a, tweede lid en
10b, tweede lid.
2.
Aan de Directeur-generaal van de Dienst Uitvoering Onderwijs wordt mandaat en machtiging verleend met betrekking tot het nemen van besluiten over en het vaststellen en ondertekenen van stukken, die betrekking hebben op de afhandeling van administratieve stukken inzake klacht-, bezwaar- en beroepsprocedures, voor zover deze verband houden met de uitoefening van de bevoegdheden, genoemd in het eerste lid en met dien verstande dat de Directeur-generaal geen besluit op bezwaar neemt met betrekking tot een bezwaarschrift tegen een besluit dat de Directeur-generaal in mandaat heeft genomen.
3.
De Directeur-generaal van de Dienst Uitvoering Onderwijs kan met betrekking tot zijn bevoegdheden, genoemd in het eerste en tweede lid, ondermandaat, volmacht en machtiging in een door hem te bepalen omvang verlenen aan onder hem ressorterende functionarissen, met dien verstande dat de Directeur-generaal geen ondermandaat verleent aan de functionaris aan wie door hem ondermandaat tot het nemen van het besluit waartegen het bezwaar zich richt, is verleend.
1.
De administratie van een kindercentrum of gastouderbureau is zodanig ingericht dat op verzoek van:
b.
de Belastingdienst/Toeslagen of het college tijdig, de gegevens of inlichtingen over de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onder f en g, respectievelijk derde lid, eerste volzin, voor zover betrekking hebbend op onderdeel f, en tweede volzin, onder c, d, e, f of g kunnen worden verstrekt die voor de aanspraak van een ouder op en de hoogte van de kinderopvangtoeslag of de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.
2.
De administratie van een kindercentrum bevat de volgende gegevens:
a.
een overzicht van alle bij dat kindercentrum werkzame beroepskrachten, vermeldende in ieder geval naam, geboortedatum, en de behaalde diploma’s en getuigschriften,
b.
afschriften van alle afgegeven verklaringen omtrent het gedrag van bij het kindercentrum werkzame personen,
f.
een overzicht van alle ingeschreven kinderen, vermeldende per kind: naam, geboortedatum, adres, postcode, woonplaats, telefoonnummer en het adres en telefoonnummer van de ouders, en
g.
afschriften van alle met ouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de soort kinderopvang waarop de overeenkomst betrekking heeft, de voor die kinderopvang te betalen prijs per uur, naam, geboortedatum en adres van het kind, het aantal uren kinderopvang per jaar en de duur van de overeenkomst.
3.
Het tweede lid, onder a tot en met f is van overeenkomstige toepassing op de administratie van een gastouderbureau. De administratie van een gastouderbureau bevat tevens de volgende gegevens:
a.
een overzicht van alle bij dat gastouderbureau aangesloten gastouders, vermeldende in ieder geval naam en adres, postcode, woonplaats, telefoonnummer,
c.
afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst,
d.
bankafschriften waaruit de betalingen van de vraagouder aan het gastouderbureau blijken,
e.
bankafschriften waaruit de betalingen van het gastouderbureau aan de gastouder blijken,
f.
een jaaroverzicht per voorziening voor gastouderopvang, met vermelding van het unieke registratienummer, de naam en de geboortedatum van de gastouder, met daarin:
–
het door het gastouderbureau aan de voorziening voor gastouderopvang betaalde bedrag per jaar,
–
het door het gastouderbureau aan de voorziening voor gastouderopvang betaalde bedrag per kind per jaar, het aantal uren afgenomen opvang per kind per jaar, de gemiddelde uurprijs per kind per jaar, en
–
de naam van de vraagouders die van de voorziening voor gastouderopvang gebruik maken onder vermelding van het burgerservicenummer van deze vraagouders,
g.
een jaaroverzicht per vraagouder, met vermelding van de naam, het burgerservicenummer en de geboortedatum van de vraagouder, met daarin:
–
het aan het gastouderbureau over dat jaar te betalen bedrag per kind,
–
opgave van aantal uren per jaar dat per kind is afgenomen en de gemiddelde uurprijs per kind,
–
de voorzieningen voor gastouderopvang waar de vraagouder gebruik van maakt onder vermelding van het unieke registratienummer van deze gastouders.
4.
De houder van een kindercentrum of gastouderbureau kan de gegevens, bedoeld in het tweede of derde lid, op een andere plaats administreren dan op de plaats van vestiging van het kindercentrum of van het gastouderbureau, mits de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onder a tot en met f, respectievelijk in het derde lid, op verzoek van de toezichthouder, bedoeld in
artikel 1.61 van de wet, bij een onderzoek onverwijld beschikbaar komen op de plaats van vestiging van het kindercentrum of van het gastouderbureau.
Artikel 11f. Betalingstermijn vraagouder
De vraagouder betaalt periodiek de kosten voor gastouderopvang uiterlijk binnen twee kalendermaanden na afloop van het tijdvak waarover de kosten op grond van de overeenkomst worden berekend.
1.
De administratie van een peuterspeelzaal is zodanig ingericht dat op verzoek van de toezichthouder, bedoeld in
artikel 2.19 van de wet, tijdig de gegevens, bedoeld in het tweede lid, kunnen worden verstrekt die voor de naleving van bij en krachtens
hoofdstuk 2, paragraaf 2 en
3 van de wet gegeven voorschriften van belang zijn.
2.
De administratie van een peuterspeelzaal bevat de volgende gegevens:
a.
een overzicht van alle bij die peuterspeelzaal werkzame beroepskrachten, vermeldende in ieder geval naam, geboortedatum, en de behaalde diploma’s en getuigschriften;
b.
afschriften van alle afgegeven verklaringen omtrent het gedrag van bij de peuterspeelzaal werkzame personen;
f.
een overzicht van alle ingeschreven kinderen, vermeldende per kind: naam, geboortedatum, adres, postcode, woonplaats, telefoonnummer en het adres en telefoonnummer van de ouders en de dagdelen waarvoor een kind is ingeschreven.
3.
De houder van een peuterspeelzaal kan de gegevens, bedoeld in het tweede lid, op een andere plaats administreren dan op de plaats van vestiging van de peuterspeelzaal, mits de gegevens, bedoeld in het tweede lid, op verzoek van de toezichthouder, bedoeld in
artikel 2.19 van de wet, bij een onderzoek onverwijld beschikbaar komen op de plaats van vestiging van de peuterspeelzaal.
Artikel 11h. Verslag
De houder van een kindercentrum, een gastouderbureau of een peuterspeelzaal stelt jaarlijks vanaf het kalenderjaar 2017 het verslag, bedoeld in de
artikelen 1.57b, vierde lid , en
2.13a, vierde lid, van de wet op, dat betrekking heeft op het voorafgaande kalenderjaar.
Artikel 12. Verslag
Het college verstrekt aan de minister uiterlijk op 1 juli van elk kalenderjaar, overeenkomstig het in
bijlage 2 bij deze regeling opgenomen model, gegevens over het voorafgaande kalenderjaar over de uitvoering van de aan het college bij of krachtens de wet opgedragen taken.
a.
dagopvang door ‘kinderdagverblijf’ of ‘minicrèche’;
b.
‘initiatieven voor buitenschoolse opvang’;
c.
gastouderopvang door ‘onthaalouders’.
a.
dagopvang door ‘crèche’, ‘prégardiennat’ en ‘Maison communale d’Accueil de l’Enfance’;
b.
gastouderopvang door ‘Service d’Accueillant(e)s d’Enfants conventionné(e)’;
a.
dagopvang door ‘Kindergärten’, ‘Kindergrippe’ of in ‘Kindertagesstätte’;
b.
buitenschoolse opvang door ‘Hort’;
c.
gastouderopvang door ‘Tagespflegeperson’.
2.
‘Offene Ganztagsschule’ is uitgezonderd van de in het eerste lid genoemde voorzieningen.
3.
Indien de aanvraag, bedoeld in
artikel 1.48, derde lid, van de wet, betrekking heeft op een voorziening als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, geldt als een bewijsstuk als bedoeld in
artikel 10a, onderdeel h, van het Besluit registers, een geldige ‘Betriebserlaubnis’, afgegeven door een ‘Jugendamt’ of een andere overheidsorganisatie.
4.
Indien de aanvraag, bedoeld in
artikel 1.48, derde lid, van de wet, betrekking heeft op een voorziening als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, geldt als een bewijsstuk als bedoeld in artikel 10a, onderdeel h, van het Besluit registers, een geldige ‘Erlaubnis zur Kindertagespflege’, afgegeven door een ‘Jugendamt’ of een andere overheidsorganisatie.
a.
dagopvang door ‘crèche’;
b.
buitenschoolse opvang door ‘centre de loisir’ of ‘atelier bleu’;
c.
gastouderopvang door ‘assistente maternelle’.
2.
‘Crèche parentale’, ‘école maternelle’ of een andere vorm van voorschool, ‘halte-garderie’ en ‘Arc en Ciel’ zijn uitgezonderd van de in het eerste lid genoemde voorzieningen.
a.
voor een voorziening als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, een geldig bewijs van registratie bij ‘Protection Maternelle et Infantile’ en voor zover het een publieke ‘crèche’ betreft tevens een geldig bewijs van registratie van de gemeente waar de voorziening, bedoeld in artikel 1.48, eerste lid, van de wet, is gevestigd;
b.
voor een voorziening als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, voor zover het een voorziening betreft voor kinderen jonger dan zes jaar, een geldig bewijs van registratie bij ‘Protection Maternelle et Infantile’ en voor zover het een voorziening voor kinderen van zes jaar en ouder betreft, een geldig bewijs van registratie bij ‘Direction Départementale de Jeunesse, Sport et Cohésion Sociale’ of een geldig bewijs van registratie bij de gemeente waar de voorziening, bedoeld in
artikel 1.48, eerste lid, van de wet is gevestigd;
c.
voor een voorziening als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, een geldig bewijs van registratie bij ‘Protection Maternelle et Infantile’, vastgelegd door middel van ‘ágrement’.
a.
dagopvang door ‘bölcsöde’ of ‘óvada’;
b.
buitenschoolse opvang door ‘iskolai napközi’;
c.
gastouderopvang door ‘családi napközi’.
2.
Indien de aanvraag, bedoeld in
artikel 1.48, derde lid, van de wet, betrekking heeft op een voorziening als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a of c, geldt als een bewijsstuk als bedoeld in
artikel 10a, onderdeel h, van het Besluit registers, een geldig bewijs van registratie bij ‘Emberi Eröforrások Minisztériuma’, via een geldige exploitatievergunning, genoemd ‘Müködési engedély’.
2.
Indien de aanvraag, bedoeld in
artikel 1.48, derde lid, van de wet, betrekking heeft op een voorziening als bedoeld in het eerste lid, of op buitenschoolse opvang, geldt als een bewijsstuk als bedoeld in
artikel 10a, onderdeel h, van het Besluit registers, een geldig bewijs van registratie van de gemeente of regio waar de voorziening, bedoeld in artikel 1.48, eerste lid, van de wet is gevestigd.
a.
dagopvang door ‘barnehage’;
b.
buitenschoolse opvang door ‘Skolefritidsordning’;
c.
gastouderopvang door ‘familiebarnehage’.
2.
Indien de aanvraag, bedoeld in
artikel 1.48, derde lid, van de wet, betrekking heeft op een voorziening als bedoeld in het eerste lid, geldt als een bewijsstuk als bedoeld in
artikel 10a, onderdeel h, van het Besluit registers, een geldig bewijs van registratie van de gemeente waar de voorziening, bedoeld in artikel 1.48, eerste of tweede lid, van de wet is gevestigd.
a.
dagopvang door ‘zloblek’;
b.
buitenschoolse opvang door ‘przedszkole’ of ‘swietlica’;
c.
gastouderopvang door ‘dzienny opiekun’.
b.
voor het gebruik van voorzieningen in het eerste lid, onderdeel b, een geldig bewijs van registratie van de gemeente waar de voorziening, bedoeld in
artikel 1.48, eerste lid, van de wet is gevestigd en voor zover het een private ‘przedszkole’ betreft tevens een geldig bewijsstuk, genoemd ‘ewidencja niepublicznych innych form’.
a.
dagopvang door ‘crèche’;
b.
buitenschoolse opvang door ‘jardim de infância’ of ‘Activade de Tempo Livre’;
c.
gastouderopvang door ‘ama’ of ‘crèche familiaire’.
2.
Indien de aanvraag, bedoeld in
artikel 1.48, derde lid, van de wet, betrekking heeft op een voorziening als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a of c, geldt als een bewijsstuk als bedoeld in
artikel 10a, onderdeel h, van het Besluit registers, een geldig bewijs van registratie van ‘Instituto da Segurança Social’, de sociale dienst van ‘Ministro da Solidariedade, Emprego e Segurança Social’.
3.
Indien de aanvraag, bedoeld in
artikel 1.48, derde lid, van de wet, betrekking heeft op een voorziening als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, geldt als een bewijsstuk als bedoeld in
artikel 10a, onderdeel h, van het Besluit registers, voor zover het betreft ‘jardim de infância’, een geldig bewijs van registratie bij ‘Direcção de Educação’ van ‘Ministro da Educação e Ciência’ en voor zover het ‘Activade de Tempo Livre’ betreft, een geldig bewijs van registratie van ‘Instituto da Segurança Social’, de sociale dienst van ‘Ministro da Solidariedade, Emprego e Segurança Social’.
a.
dagopvang door ‘vrtec’;
b.
buitenschoolse opvang door ‘jutranje varstvo’, ‘popoldansko varstvo’ of ‘podaljšano bivanje’;
c.
gastouderopvang door ‘vzgojitelj’ of ‘vzgojiteljica’.
a.
dagopvang door ‘escuela de educación infantil’;
b.
buitenschoolse opvang door ‘centro de educación infantil y primaria’.
2.
Indien de aanvraag, bedoeld in
artikel 1.48, derde lid, van de wet, betrekking heeft op een voorziening als bedoeld in het eerste lid, geldt als een bewijsstuk als bedoeld in
artikel 10a, onderdeel h, van het Besluit registers, een geldig bewijs van registratie van de regio waar de voorziening, bedoeld in artikel 1.48, eerste lid, van de wet is gevestigd.
a.
dagopvang door ‘jesle’;
b.
buitenschoolse opvang door ‘skolni družina’.
2.
Indien de aanvraag, bedoeld in
artikel 1.48, derde lid, van de wet, betrekking heeft op een voorziening als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, geldt als een bewijsstuk als bedoeld in
artikel 10a, onderdeel h, van het Besluit registers, voor zover het een ‘mate?ska škola’ betreft, een geldig bewijs van registratie van ‘ministerstvo Školství, Mládeže a T?lovýchovy’.
a.
dagopvang door ‘day care center’ of ‘nursery’;
b.
buitenschoolse opvang door ‘Out of School Hours Care’;
c.
gastouderopvang door ‘childminder’.
2.
‘Nursery school’ is uitgezonderd van de in het eerste lid genoemde voorzieningen.
Artikel 17c
Indien een ouder op 31 december 2013 gebruik maakte van een buiten Nederland gevestigd kindercentrum of gevestigde gastouder als bedoeld in de
artikelen 16a tot en met 16d, zoals deze luidden op 31 december 2013, wordt dit kindercentrum of deze gastouder voor het gebruik door deze ouder tot 1 januari 2015 aangemerkt als een in het register buitenlandse kinderopvang ingeschreven voorziening als bedoeld in
artikel 1.48, eerste of tweede lid, van de wet.
Artikel 19. Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.
Den Haag, 28 september 2004