{**}
Rechtenmedia.nl - Juridische Online Uitgeverij  Rechtennieuws.nl | Jure.nl | Maxius.nl | Parlis.nl | Rechtenforum.nl | Vacatures | MijnWetten.nl | AdvocatenZoeken.nl | Rechtentotaal.nl
» Energiewijzer « advertorial
Bespaar geld en stap over!
Energiewijzer.nl, eerlijk over energie.

Juridische vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature

Powered by Jbmatch.nl

Inhoudsopgave
+ Hoofdstuk I. Begripsomschrijving
- Hoofdstuk II. Eisen waaraan met betrekking tot vers vlees, afkomstig van in Nederland geslachte dieren, bij uitvoer moet zijn voldaan
+ Hoofdstuk III. Eisen waaraan met betrekking tot ingevoerd vers vlees bij uitvoer moet zijn voldaan
+ Hoofdstuk IV. Erkenning van exportslachthuizen, uitsnijderijen, werkplaatsen en koel- en vrieshuizen
+ Hoofdstuk V. Voorschriften omtrent de keuring en het aanbrengen van het merk
+ Hoofdstuk VI. Eisen met betrekking tot de uitvoer onderscheidenlijk het vervoer in het kader van de uitvoer van vlees van gekweekt wild
+ Hoofdstuk VII. Overige bepalingen
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht
Jurisprudentie
Voorbeelden van het gebruik van deze artikel(en) in rechterlijke uitspraken

Artikel 2 Regeling uitvoer vers vlees en vleesbereidingen 1985

Bwb-id:
Officiele titel:
Citeertitel:
Soort regeling:
Wetsfamilies:
Eerst verantwoordelijk ministerie:

Geldigheidsdatum:
Ingangsdatum:
Let op. Deze wet is vervallen op 1 januari 2006. U leest nu de tekst die gold op -.
1.
De eisen, bedoeld in artikel 68, eerste lid, van de Veewet (Stb. 1920, 153) zijn voor wat betreft in Nederland verkregen vers vlees in de vorm van hele geslachte dieren, halve geslachte dieren, halve geslachte dieren die in ten hoogste drie stukken zijn verdeeld, en vierendelen de volgende:
a. het vlees moet afkomstig zijn van vee, dat is geslacht in een krachtens artikel 9 erkend slachthuis;
b. het vlees moet afkomstig zijn van vee, dat overeenkomstig artikel 3, eerste lid, onderdeel A, sub b, van richtlijn 64/433/EEG is gekeurd en op grond van die keuring geschikt is bevonden om te worden geslacht voor uitvoer;
c. het vlees moet zijn behandeld overeenkomstig artikel 3, eerste lid, onderdeel A, sub c, van richtlijn 64/433/EEG;
d. het vlees moet zijn onderworpen aan een keuring na het slachten, overeenkomstig artikel 3, eerste lid, onderdeel A, sub d, van richtlijn 64/433/EEG en moet op grond van die keuring niet ongeschikt voor menselijke consumptie zijn bevonden of gevaarlijk voor de gezondheid van de mens;
e. het vlees is opgeslagen overeenkomstig artikel 3, eerste lid, onderdeel A, sub f, van richtlijn 64/433/EEG;
f. het vlees moet worden vervoerd overeenkomstig hoofdstuk XV van bijlage I van richtlijn 64/433/EEG, met dien verstande dat voor zover het betreft gehakt, vlees in stukken van minder dan 100 gram of vleesbereidingen het vervoer moet geschieden met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk VIII van bijlage I van richtlijn 88/657/EEG;
g. het vlees mag niet afkomstig zijn van
1. mannelijke varkens bestemd voor de fok;
2. cryptorchiede en hermafrodiete varkens;
3. niet gecastreerde mannelijke varkens met een geslacht gewicht hoger dan 80 kg, tenzij het slachthuis ten genoegen van de Minister kan aantonen dat karkassen met een uitgesproken seksuele geur kunnen worden opgespoord;
4. varkens, welke niet vergezeld gaan van de verklaring, bedoeld in artikel 2 van de Regeling bedrijfscontrole dierziekten 1993, tenzij het betreft varkens als bedoeld in artikel 5 van die regeling;
behalve wanneer dit vlees wordt voorzien van het speciale merk als bedoeld in Beschikking 84/371/EEG van de Commissie van 3 juli 1984 tot vaststelling van het speciale merk voor vers vlees als bedoeld in artikel 5, sub a, van Richtlijn 64/433/EEG van de Raad (PbEG L 196) en een behandeling ondergaat als bedoeld in richtlijn 77/99/EEG;
h. voor zover het vlees afkomstig is van varkens of paarden, heeft het vlees, indien het niet overeenkomstig richtlijn 77/96/EEG op trichinen is onderzocht, een koudebehandeling ondergaan overeenkomstig die richtlijn;
i. het vlees mag niet afkomstig zijn van dieren waaraan blijkens een onderzoek van hun uitscheidingsprodukten, lichaamsvloeistoffen of weefselstoffen met hormonale of anti-hormonale werking zijn toegediend. Het onderzoek moet voldoen aan de criteria zoals vermeld in de bijlage bij de beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 14 juli 1987 tot vaststelling van de methoden voor het opsporen van residuen van stoffen met hormonale werking en van stoffen met thyreostatische werking (87/410/EEG, Pb.EG L 223) en geschiedt door het laboratorium van de VWA . Steekproefsgewijs vindt onderzoek naar de aanwezigheid van:
stilbenen, stilbeenderivaten, zouten en esters daarvan;
thyreostatica;
andere stoffen met oestrogene, androgene of gestagene werking, plaats bij runderen, varkens, schapen, geiten en eenhoevige dieren met ten minste de in bijlage I aangegeven frequentie en overeenkomstig de in bijlage II beschreven methoden.
j. het vlees mag niet afkomstig zijn van dieren waarin een grotere hoeveelheid van een of meer diergeneesmiddelen dan wel bestanddelen of omzettingsprodukten daarvan aanwezig blijkt te zijn dan krachtens de Diergeneesmiddelenwet (Stb. 1985, 410) is bepaald.
k. het vlees mag niet afkomstig zijn van dieren waaraan blijkens een onderzoek van de nieren antibiotica zijn toegediend noch mag het vlees blijkens een onderzoek op residuen meer werkzame stoffen van bestrijdingsmiddelen, daaronder begrepen eventuele giftige omzettingsprodukten (metabolieten), bevatten dan op grond van de Beschikking Residuen van Bestrijdingsmiddelen (Stcrt. 1984, 54) toelaatbaar is; het bedoelde onderzoek op antibiotica dient bij ten minste 0,5% van de geslachte dieren plaats te vinden en geschiedt volgens de methode, beschreven in bijlage I van het Onderzoekingsregulatief (Stcrt. 1957, 55);
l. het vlees is niet afkomstig van dieren waarin blijkens onderzoek overeenkomstig artikel 3 van het Onderzoekingsregulatief 1994 chlooramphenicol aanwezig is;
m. het vlees mag niet afkomstig zijn van dieren waarvan in de urine blijkens onderzoek 3 of meer ppb clenbuterol, daaronder begrepen eventuele omzettingsprodukten, is aangetoond. Het onderzoek geschiedt met een gaschromatografie-massaspectrometrie, die voldoende gevoelig, nauwkeurig en specifiek is en bovendien een reproduceerbaar resultaat geeft. Het onderzoek wordt uitgevoerd door het laboratorium van de VWA.
Steekproefsgewijs vindt onderzoek naar de aanwezigheid van (residuen van) clenbuterol plaats bij 100 runderen ouder dan 1 jaar, 0,1% van de runderen jonger dan 1 jaar en 100 varkens die jaarlijks ter keuring worden aangeboden.
n. het vlees mag niet afkomstig zijn van varkens waarvan bij de keuring van de nier in totaal 10 ppb of meer carbadox (uitgedrukt in desoxycarbadox) of desoxycarbadox wordt aangetoond. Het onderzoek wordt uitgevoerd door het laboratorium van de VWA. Het onderzoek geschiedt volgens het volgende onderzoeksmodel:
a. een vooronderzoek met een HPLC/UV detectiemethode (hogedruk vloeistof chromatografie met een ultra-violet detectie bij een vaste golflengte), die, indien 10 ppb of meer desoxycarbadox wordt aangetoond, wordt bevestigd met:
b. een bevestigingsonderzoek met een HPLC/DAD-methode (hogedruk vloeistof chromatografie met diode-arraydetectie waarbij het volledig ultraviolet spectrum wordt gemeten).
Beide onderzoekmethoden dienen voldoende gevoelig, nauwkeurig en specifiek te zijn en bovendien een reproduceerbaar resultaat te geven. Steekproefsgewijs vindt onderzoek plaats bij 1000 varkens met een geslacht gewicht van 60 kg of minder die jaarlijks ter keuring worden aangeboden;
o. het vlees mag niet afkomstig zijn van dieren waarvan bij de keuring in het vlees 100 ppb of meer sulfadimidine, sulfadimethoxine, sulfadiazine, sulfadoxine of dapson wordt aangetoond. Het onderzoek geschiedt door het laboratorium van de VWA. Het onderzoek geschiedt volgens het volgende onderzoeksmodel:
a. een vooronderzoek met een HPTLC-methode (dunne laag chromatografie methode), die, indien 100 ppb of meer residue wordt aangetoond, wordt bevestigd met:
b. een bevestigingsonderzoek met een HPLC/DAD-methode (hogedruk vloeistof chromatografie met diode-array-detectie waarbij het volledig ultraviolet spectrum wordt gemeten).
Beide onderzoekmethoden dienen voldoende gevoelig, nauwkeurig en specifiek te zijn en bovendien een reproduceerbaar resultaat te geven;
p. het vlees mag niet afkomstig zijn van dieren waarvan bij de keuring in de nier 100 ppb of meer acepromazine, chloorpromazine, propionyl-promazine, azaperon of xylazin wordt aangetoond. Het onderzoek wordt uitgevoerd door het laboratorium van de VWA. Het onderzoek geschiedt volgens het volgende onderzoeksmodel:
a. een vooronderzoek met een HPLC/UV detectiemethode (hogedruk vloeistof chromatografie met een ultra-violet detectie bij een vaste golflengte), die, indien 100 ppb of meer residu wordt aangetoond, wordt bevestigd met:
b. een bevestigingsonderzoek met een HPLC/DAD-methode (hogedruk vloeistof chromatografie met diode-array-detectie waarbij het volledig ultraviolet spectrum wordt gemeten).
Beide onderzoekmethoden dienen voldoende gevoelig, nauwkeurig en specifiek te zijn en bovendien een reproduceerbaar resultaat te geven.
q. het vlees mag niet afkomstig zijn van dieren waarvan bij de keuring in de nier 100 ppb of meer carazolol wordt aangetoond. Het onderzoek wordt uitgevoerd door het laboratorium van de VWA. Het onderzoek geschiedt volgens het volgende onderzoeksmodel:
a. een vooronderzoek met een HPLC/Fluorescentie detectiemethode (hogedruk vloeistof chromatografie met een fluorescentiedetectie) die, indien 100 ppb of meer residu wordt aangetoond, wordt bevestigd met:
b. een bevestigingsonderzoek met een HPLC/DAD-methode (hogedruk vloeistof chromatografie met diode-array-detectie waarbij het volledig ultraviolet spectrum wordt gemeten).
Beide onderzoekmethoden dienen voldoende gevoelig, nauwkeurig en specifiek te zijn en bovendien een reproduceerbaar resultaat te geven.
r. het vlees mag niet afkomstig zijn van dieren waarvan bij de keuring in het vlees de aanwezigheid van furazolidon wordt aangetoond. Het onderzoek geschiedt door het laboratorium van de VWA. Het onderzoek geschiedt volgens het volgende onderzoeksmodel:
a. een vooronderzoek met een CFLC-methode (Continuous Flow Liquid Chromatografy), die, indien 5 ppb of meer residu wordt aangetoond, wordt bevestigd met:
b. een bevestigingsonderzoek met een HPLC/UV-methode (hogedruk vloeistof chromatografie met ultraviolet detec bij een vaste golflengte).
Beide onderzoekmethoden dienen voldoende gevoelig, nauwkeurig en specifiek te zijn en bovendien een reproduceerbaar resultaat te geven;
s. het vlees mag niet afkomstig zijn van dieren waarin bij de keuring stoffen worden aangetoond waarvan de toediening bij of krachtens een wettelijk voorschrift is verboden. Het onderzoek geschiedt door het laboratorium van de VWA. Het onderzoek geschiedt met methoden die voldoende gevoelig, nauwkeurig en specifiek zijn en bovendien een reproduceerbaar resultaat geven en geschiedt voor zover het arsenicum, cadmium, lood en kwik betreft volgens de technieken beschreven in de beschikking van de Commissie van 26 september 1990 tot vaststelling van de referentiemethoden voor het opsporen van residuen van zware metalen en arsenicum (Pb EG L 286), zoals deze is of zal zijn;
t. het vlees mag niet afkomstig zijn van dieren behorende tot een groep aangevoerd van één bedrijf waarvan op grond van een steekproefsgewijs onderzoek moet worden aangenomen dat het vlees van de dieren meer werkzame stoffen van bestrijdingsmiddelen, daaronder begrepen eventuele giftige omzettingsprodukten (metabolieten), bevat, dan op grond van de Beschikking Residuen van Bestrijdingsmiddelen toelaatbaar is, noch mag het vlees afkomstig zijn van kalveren, behorende tot een groep aangevoerd van één mestbedrijf, waarvan op grond van een steekproefsgewijs onderzoek van de urine of van weefsel moet worden aangenomen dat aan een of meer dieren van die groep stoffen met hormonale of antihormonale werking zijn toegediend;
u. het vlees mag niet afkomstig zijn van dieren waarin blijkens onderzoek van skeletspiervlees de gezamenlijke radioactiviteit van Caesium 134 en 137 in skeletspiervlees de waarden van 600 Bq per kg overschrijdt;
v. het vlees moet afkomstig zijn van runderen die overeenkomstig verordening 1760/2000 zijn geïdentificeerd en geregistreerd dan wel van runderen die ingevolge artikel 10, zevende lid, van deze regeling voor de slachting zijn toegelaten;
w. voor zover dit niet reeds voortvloeit uit de voorgaande onderdelen,-
mag het niet betreffen vlees dat overeenkomstig artikel 5, eerste lid, van richtlijn 64/433/EEG voor menselijke consumptie ongeschikt moet worden verklaard;-
mag het vlees niet afkomstig zijn van dieren, waarvan op grond van bevindingen bij de keuring door de officiële dierenarts de aanwezigheid van residuen wordt vermoed. Indien dit vermoeden bestaat moeten de desbetreffende dieren of het vlees daarvan op residuen worden onderzocht overeenkomstig artikel 8 van richtlijn 64/433/EEG. Indien in het onderzochte vlees sporen van residuen voorkomen in hoeveelheden die de toegestane toleranties overschrijden, moet dit vlees voor menselijke consumptie ongeschikt worden verklaard;
x. voorzover het vlees afkomstig is van runderen, schapen of geiten;-
betreft het geen separatorvlees afkomstig van beenderen als bedoeld in bijlage XI, hoofdstuk A, punt 3, van verordening 999/2001/EG;-
betreft het uitsluitend vlees van dieren die de in bijlage XI, hoofdstuk A, punt 4, van verordening 999/2001/EG bedoelde vernietiging van het weefsel van het centrale zenuwstelsel niet hebben ondergaan;-
betreft het uitsluitend vlees van dieren waarbij het gespecificeerd risicomateriaal als bedoeld in bijlage XI, hoofdstuk A, punt 1, onder a, van verordening 999/2001/EG, voorzover van toepassing, is verwijderd, met dien verstande dat bij vlees van na 31 maart 2002 geslachte runderen, de wervelkolom, inclusief achterwortelganglia, niet behoeft te worden verwijderd, mits het vlees uitsluitend wordt vervoerd naar een lidstaat en is voldaan aan bijlage XI, hoofdstuk A, punt 14, onder a en b, van verordening 999/2001/EG;
y. het vlees mag niet afkomstig zijn van runderen, bedoeld in bijlage III, hoofdstuk A, onderdeel I, punt 2.1 en 2.2, van verordening 999/2001/EG, indien de desbetreffende runderen niet overeenkomstig bijlage III, hoofdstuk A, onderdeel I, punt 2.1 en punt 2.2, van verordening 999/2001/EG met de snelle test, bedoeld in bijlage X, hoofdstuk C, punt 4, van verordening 999/2001/EG op BSE zijn getest en waarvan de uitslag van de test niet negatief is;
z. inzoverre in afwijking van onderdeel x, aanhef en derde gedachtenstreepje, behoeft in vlees van runderen ouder dan 12 maanden, die vóór 1 april 2002 zijn geslacht, de wervelkolom, inclusief achterwortelganglia, niet te worden verwijderd, met dien verstande dat indien dat vlees afkomstig is van runderen die na 11 april 2001 zijn geslacht, het vlees uitsluitend wordt vervoerd naar een lidstaat;
aa. is voldaan aan:
1°. de artikelen 4, eerste, tweede en zesde lid, 8, eerste lid, 9, eerste en derde lid, en 13 van verordening 1829/2003;
2°. de artikelen 4, eerste, tweede, vierde en zesde lid, en 5, eerste en tweede lid, van verordening 1830/2003;
ab. het vlees mag niet afkomstig zijn van schapen of geiten, bedoeld in bijlage III, hoofdstuk A, onderdeel II, punt 2, van verordening 999/2001/EG, die overeenkomstig bijlage III, hoofdstuk A, onderdeel II, punt 2, van verordening 999/2001/EG op TSE zijn getest met de snelle test, bedoeld in bijlage X, hoofdstuk C, punt 4, van verordening 999/2001/EG, indien de uitslag van die test niet negatief is.
2.
[Vervallen.]
3.
[Vervallen.]
4.
[Vervallen.]
5.
Onverminderd het eerste en tweede lid heeft vers vlees van runderen of varkens, bestemd voor Finland en Zweden, in de krachtens artikel 9 erkende inrichting van oorsprong een steekproefsgewijze microbiologische test ondergaan overeenkomstig de door de Raad van de Europese Unie krachtens artikel 5, derde lid, onderdeel a, van richtlijn 64/433/EEG vastgestelde bepalingen, waarbij de afwezigheid van salmonella in dat vlees is aangetoond.
6.
Het vijfde lid is niet van toepassing op:
a. vers vlees dat is bestemd in de inrichting van bestemming te worden gepasteuriseerd of gesteriliseerd, dan wel een gelijkwaardige behandeling te ondergaan, met dien verstande dat tot en met 31 december 1997 de eisen, opgenomen in het door de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van artikel 5, vierde lid, van richtlijn 64/433/EEG goedgekeurde operationele programma van Finland, onderscheidenlijk Zweden inzake salmonella, van toepassing zijn;
b. vers vlees dat afkomstig is uit een inrichting waarvoor een programma geldt dat door de Raad van de Europese Unie, dan wel door de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van artikel 5, derde lid, onderdeel c, van richtlijn 64/433/EEG is erkend als gelijkwaardig aan het onderscheiden programma, bedoeld in onderdeel a.