{**}
Rechtenmedia.nl - Juridische Online Uitgeverij  Rechtennieuws.nl | Jure.nl | Maxius.nl | Parlis.nl | Rechtenforum.nl | Vacatures | MijnWetten.nl | AdvocatenZoeken.nl | Rechtentotaal.nl
» Energiewijzer « advertorial
Bespaar geld en stap over!
Energiewijzer.nl, eerlijk over energie.

Juridische vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature

Powered by Jbmatch.nl

Inhoudsopgave
+ Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
+ Hoofdstuk 2. Toelating gewasbeschermingsmiddelen
+ Hoofdstuk 3
+ Hoofdstuk 4. Erkenning van instanties
+ Hoofdstuk 5. Het register van het college en openbaarmaking
+ Hoofdstuk 6. Bewijs van vakbekwaamheid voor handel en gebruik
+ Hoofdstuk 7. Overige bepalingen inzake handel
+ Hoofdstuk 8. Gebruik
+ Hoofdstuk 9. Toezicht en handhaving
+ Hoofdstuk 10
+ Hoofdstuk 11. Intrekkingsbepalingen, wijzigingsbepalingen, overgangsrecht en slotbepalingen
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht

Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden

Bwb-id:
Officiele titel:
Citeertitel:
Soort regeling:
Wetsfamilies:
Eerst verantwoordelijk ministerie:

Geldigheidsdatum:
Ingangsdatum:
Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 26 september 2007, nr. TRCJZ/2007/3100, houdende nadere regels omtrent gewasbeschermingsmiddelen en biociden
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Handelende in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat;
Gelet op de artikelen 5, eerste lid, 12, elfde lid, 31, vijfde lid, 37, zevende lid, 42, tweede lid, 43, zevende lid, 64, zevende lid, 70, zevende lid, 82, derde lid, 126, negende lid van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden en de artikelen 3, achtste lid, en 4, vierde lid, 8, eerste tot en met vierde lid, 10, 11, derde lid, 12, eerste en vierde lid, 14, 16, derde lid, 17, eerste, vierde en vijfde lid, 18, tweede tot en met zesde lid, 20, tweede lid, 24, vierde en vijfde lid, 25, vierde en vijfde lid, 17, vierde en vijfde lid, 26, zevende lid, 29, derde lid, 30, tweede lid, 31, vierde en vijfde lid, 32, vierde lid, 34, tweede en derde lid, 36, vijfde en zevende lid, 37, tweede lid van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden;
Besluiten:
Artikel 1.1
In deze regeling wordt verstaan onder:
besluit: Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden ;
grondwaterbeschermingsgebied: een gebied waarbinnen de kwaliteit van het grondwater krachtens artikel 1.2 van de Wet milieubeheer wordt beschermd;
risicogetal: een volgens een door de Gezondheidsraad opgestelde methode vastgesteld getal dat het extra risico per jaar op sterfte door kanker van 4.10 –5 bij een blootstelling gedurende 40 jaar, vijf dagen per week en acht uur per dag weergeeft;
ultra low volume-formulering: een gewasbeschermingsmiddel in hooggeconcentreerde vorm, bestemd om in fijne druppelvorm te worden verspoten;
verordening 284/2013: Verordening (EU) nr. 284/2013 van de Commissie van 1 maart 2013 tot vaststelling van de gegevensvereisten voor gewasbeschermingsmiddelen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (Pb EU 2013, L 93);
wet: Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden ;
1.
De aanvrager van een toelating van een gewasbeschermingsmiddel dat een overeenkomstig artikel 4, zevende lid, van verordening (EG) 1107/2009 goedgekeurde werkzame stof bevat, legt tegelijkertijd met zijn aanvraag een plan voor een alternatieve aanpak van het ernstige gevaar voor aan de Minister van Economische Zaken.
2.
Het plan beschrijft stapsgewijs:
a. hoe binnen vijf jaren na de eventuele toelating chemische of niet-chemische alternatieven kunnen worden gevonden en ingezet in plaats van het desbetreffende gewasbeschermingsmiddel, en
b. met behulp van wiens inzet het doel zal worden gerealiseerd.
3.
De Minister van Economische Zaken kan het plan, na overleg met landbouwsectororganisaties of andere sectororganisaties die belang hebben bij de bestrijding van het ernstige gevaar, wijzigen en stuurt het plan binnen twee weken nadat in voorkomend geval een toelating is verleend, aan de Europese Commissie.
4.
De Minister van Economische Zaken kan een formulier vaststellen voor het indienen van het plan.
1.
Op verzoek van de aanvrager volstaat het college bij de beoordeling van een aanvraag tot uitbreiding van een bestaande toelating met een kleine toepassing als bedoeld in artikel 3, onderdeel 26, van verordening (EG) 1107/2009 met de beoordeling van de documentatie en informatie, bedoeld in artikel 51, tweede lid, onderdeel d, van verordening (EG) 1107/2009, volgens de stand van de wetenschappelijke en technische kennis en de richtsnoeren of andere beoordelingsmethoden, zoals die hebben gegolden ten tijde van de aanvraag voor de reeds bestaande toelating.
2.
Indien het college besluit tot toelating van de uitbreiding, overeenkomstig het eerste lid, eindigt de uitbreidingstoelating tegelijk met de bestaande toelating.
Artikel 2.3. Risicogroep gewasbeschermingsmiddelen die micro-organismen bevatten
Het college vermeldt bij de toelating de risicogroep, bedoeld in artikel 4.84 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, waarin een gewasbeschermingsmiddel is ingedeeld.
1.
Proeven en analysen als bedoeld in artikel 29, derde lid, van verordening (EG) 1107/2009, zijn erkend indien zij zijn uitgevoerd door een erkende instantie.
2.
De Minister van Economische Zaken kan op aanvraag een instantie waar proeven of analysen als bedoeld in artikel 29, derde lid, van verordening (EG) 1107/2009 worden uitgevoerd, erkennen.
3.
De beoordeling van een aanvraag vindt plaats aan de hand van de eisen, bedoeld in punten 3.2 tot en met 3.4.2. van punt 3 Goede Laboratoriumpraktijken (GLP), van de inleiding van de bijlage bij verordening 284/2013.
1.
De geldigheidsduur van de erkenning bedraagt ten hoogste zes jaren. Zij kan voor een kortere duur worden verleend.
2.
Een erkenning kan worden geschorst, gewijzigd of ingetrokken met ingang van een daarbij aan te geven tijdstip, indien:
a. de houder van de erkenning hier schriftelijk om verzoekt;
b. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt op grond waarvan een erkenning is verleend;
c. de houder handelt in strijd met de voorwaarden genoemd in artikel 4.4 of de voorschriften die bij de erkenning zijn gesteld;
d. de houder van de erkenning tekort schiet in hetgeen op grond van deze erkenning redelijkerwijs van hem mag worden verwacht;
e. de erkenning dan wel de beperkingen in strijd met wettelijke voorschriften zijn gegeven;
f. dit noodzakelijk is in verband met gewijzigde regelgeving of ter uitvoering van een communautaire maatregel, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten.
1.
De aanvrager dan wel houder van een erkenning verstrekt desgevraagd onverwijld alle gedetailleerde informatie om aan te tonen dat hij aan de eisen aangaande de erkenning dan wel de aanvraag voldoet.
2.
De aanvrager dan wel houder van een erkenning laat op ieder tijdstip inspecties toe om na te gaan of aan de eisen aangaande de erkenning dan wel de aanvraag wordt voldaan.
3.
De aanvrager dan wel houder van een erkenning bewaart de gegevens van alle oorspronkelijke waarnemingen en berekeningen en de daarvan afgeleide gegevens, de ijkstaten en het eindverslag van de proef zolang het betrokken product in de Europese Unie is toegelaten.
4.
Essentiële wijzigingen van de organisatie die ingevolge artikel 4.1 een erkenning heeft, worden schriftelijk aan de Minister van Economische Zaken gemeld. De Minister van Economische Zaken beoordeelt of de gewijzigde organisatie dan wel eventuele uitbreiding van type proeven en analyses door de organisatie voldoen aan de eisen voor erkenning.
Artikel 4.5. Leges
Als vergoeding van de kosten voor de behandeling van een aanvraag tot erkenning als bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, is de aanvrager voor de werkzaamheden die worden verricht in verband met die erkenning verschuldigd:
€ 127,50 per uur per medewerker en
voor zover van toepassing, € 130,51 per verplaatsing per medewerker.
1.
Een erkenning als bedoeld in artikel 37, tweede lid, van de wet, van een instantie voor het doen van proeven en experimenten voor onderzoek- of ontwikkelingsdoeleinden waarbij een niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddel in het milieu wordt gebracht, wordt aangevraagd bij de Minister van Economische Zaken.
2.
De artikelen 4.3, 4.4, eerste, tweede en vierde lid, en 4.5 zijn van overeenkomstige toepassing.
1.
Een instantie, die proeven en experimenten wil doen overeenkomstig artikel 4.6, eerste lid, wordt voor dat doel erkend indien in voldoende mate is gebleken dat aan de volgende voorwaarden zal worden voldaan:
a. de instantie voldoet aan de eisen bedoeld in punten 3.2 tot en met 3.4.2. van punt 3 Goede Laboratoriumpraktijken (GLP), van de inleiding van de bijlage bij verordening 284/2013 of zij is erkend overeenkomstig artikel 4.1, tweede lid;
b. de instantie treft bij de uitvoering van proeven en experimenten de noodzakelijke voorzorgsmaatregelen, die mogelijk schadelijke gevolgen voor de gezondheid van mens en dier, voor het milieu of voor andere gewassen voorkomen;
c. de proeven en experimenten worden uitgevoerd volgens een vooraf vastgesteld protocol;
d. de proeven en experimenten worden uitgevoerd onder gecontroleerde omstandigheden, waarbij proeven in het veld of in kassen buiten het terrein van de erkende instantie plaatsvinden onder toezicht van de erkende instantie;
e. de proeven en experimenten vinden plaats op beperkte oppervlakten, zodat het gewasareaal dat jaarlijks in het kader van de proef of het experiment met een niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddel wordt behandeld het door het college ten hoogste toegestane areaal niet overstijgt;
f. de instantie houdt een administratie bij inzake de uitgevoerde proeven en experimenten, die actueel, eenvoudig toegankelijk en direct toonbaar is voor de toezichthouder;
g. de instantie deelt schriftelijk mede aan de Minister van Economische Zaken waar de administratie zich bevindt;
h. de administratie beschrijft ten minste per kalenderjaar voor ieder gebruikt niet toegelaten gewasbeschermingsmiddel de gebruikte hoeveelheid, alsmede de locatie van proefvelden waar de proeven en experimenten met niet-toegelaten middelen worden uitgevoerd en de totale grootte van het behandelde areaal;
i. de instantie deelt ten minste eenmaal per maand de planning en de precieze locatie van de onder zijn verantwoordelijkheid uitgevoerde proeven en experimenten met niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen mede aan de Minister van Economische Zaken;
j. de administratie wordt ten minste drie jaren bewaard;
k. de instantie slaat niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen veilig en apart van toegelaten middelen op in een ruimte die ontoegankelijk is voor onbevoegden;
l. de oogst van in het kader van een proef of experiment met niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen behandelde gewassen geschikt voor menselijke consumptie of diervoeder, wordt vernietigd, en
m. de instantie zorgt ervoor dat de toepassing van niet -toegelaten gewasbeschermingsmiddelen plaatsvindt met een maximale persoonlijke beschermingsuitrusting.
2.
Op aanvraag kan de Minister van Economische Zaken een erkende instantie ontheffing verlenen van het eerste lid, onderdeel l, of onderdeel m, voor proeven en experimenten die onder haar verantwoordelijkheid worden uitgevoerd, of in haar opdracht door andere erkende instanties worden uitgevoerd, indien uit de aanvraag blijkt dat de instantie voldoende zekerheid biedt dat de maximale residulimiet voor de desbetreffende stof dan wel het desbetreffende middel, bedoeld in verordening 396/2005/EG, niet wordt overschreden, respectievelijk voldoende zekerheid biedt dat zij kan beoordelen in welke gevallen met een geringere beschermingsuitrusting kan worden volstaan.
1.
Het college houdt het elektronisch register omtrent gewasbeschermingsmiddelen bij, bedoeld in artikel 57 van verordening (EG) 1107/2009.
2.
Het college deelt het register, bedoeld in het eerste lid en in artikel 69, tweede lid, van de wet, ten minste in volgens de hoofdstukken gewasbeschermingsmiddelen en toevoegingsstoffen.
3.
De Minister van Economische Zaken stelt de lijst van kleine toepassingen, bedoeld in artikel 57, eerste lid, onderdeel h, van verordening (EG) 1107/2009, elektronisch ter beschikking aan het publiek.
Artikel 5.2. Het biocidenregister
Het college houdt het biocidenregister bij, bedoeld in artikel 71 van verordening (EG) 528/2012.

§ 2. Openbaarmaking

(gereserveerd)
1.
Een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 71, eerste lid, van de wet geeft aan dat de houder:
a. voldoende op de hoogte is wanneer en onder welke omstandigheden het gebruik van de gewasbeschermingsmiddelen of biociden verantwoord is;
b. voldoende op de hoogte is van de gevaren welke het gebruik met zich meebrengt en van de wijze waarop deze gevaren kunnen worden voorkomen, en
c. voor zover het een bewijs van vakbekwaamheid voor gewasbeschermingsmiddelen betreft, voldoende kennis heeft van de onderwerpen, genoemd in bijlage I bij richtlijn 2009/128/EG, rekening houdend met de taken en verantwoordelijkheden die behoren bij zijn functie.
2.
Indien het bewijs van vakbekwaamheid slechts betrekking heeft op bepaalde gewasbeschermingsmiddelen of biociden, op bepaalde toepassingen dan wel op de behandeling van bepaalde ruimten of terreinen, wordt de betrokkene slechts te dien aanzien als houder van een bewijs van vakbekwaamheid aangemerkt.
1.
Een aanvraag voor een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van het besluit, wordt ingediend bij Bureau Erkenningen van de AOC-raad. Bij de aanvraag worden de volgende bescheiden overgelegd:
a. een naar behoren ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;
b. een goed leesbare kopie van het identiteitsbewijs van de aanvrager, en
c. een gewaarmerkt afschrift van een diploma of een certificaat als bedoeld in artikel 6.3, derde tot en met zesde lid, of
d. een gewaarmerkt afschrift van een bekwaamheidsattest of opleidingstitel, dat door Bureau erkenningen van de AOC-raad is erkend op grond van artikel 6 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties.
2.
Ten behoeve van migrerende beroepsbeoefenaren, bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties kan Bureau Erkenningen van de AOC-raad opleidingstitels of bekwaamheidsattesten erkennen.
3.
De migrerende beroepsbeoefenaar legt aan Bureau Erkenningen van de AOC-raad de documenten, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdelen a, b, c, en e, van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties over ten behoeve van de erkenning, bedoeld in het tweede lid.
4.
De tijdelijke en incidentele dienstverrichter, bedoeld in artikel 21 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, verstrekt voorafgaand aan zijn eerste dienstverrichting op het terrein van gewasbescherming in Nederland aan Bureau Erkenningen van de AOC-raad de documenten, bedoeld in artikel 23, derde lid, onderdelen a tot en met d, van die wet.
5.
In geval van toepassing van artikel 27, derde lid, van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties beoordeelt Bureau Erkenningen van de AOC-raad of de dienstverrichter, bedoeld in het vierde lid, over voldoende kennis en vaardigheden beschikt ten aanzien van gewasbescherming en het veilig omgaan met gewasbeschermingsmiddelen.
6.
Bureau Erkenningen brengt na afloop van ieder kalenderjaar verslag uit aan de Minister van Economische Zaken over zijn werkzaamheden en het aantal verstrekte en erkende bewijzen van vakbekwaamheid.
1.
Bureau Erkenningen van de AOC-raad verstrekt het bewijs van vakbekwaamheid op aanvraag.
2.
Een bewijs wordt niet verstrekt dan nadat het tarief van € 6,05 is voldaan.
3.
Het bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren gewasbescherming wordt verstrekt aan de persoon die beschikt over:
a. een certificaat gewasbescherming A of een diploma dat mede dat certificaat omvat, en dat voldoet aan de kwalificaties en beroepsvereisten die op grond van de artikelen 7.2.4 en 7.2.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, zoals die gold voor 1 januari 2012, zijn vastgesteld;
b. een certificaat wettelijke beroepsvereisten gewasbescherming als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Regeling certificaten groen beroepsonderwijs, of een diploma dat mede dat certificaat omvat en dat voldoet aan de op grond van artikelen 7.2.4 en 7.2.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde kwalificaties en beroepsvereisten.
4.
Het bewijs van vakbekwaamheid Bedrijfsvoeren gewasbescherming wordt verstrekt aan de persoon die beschikt over:
a. een certificaat gewasbescherming B of een diploma dat mede dat certificaat omvat, en dat voldoet aan de kwalificaties en beroepsvereisten die op grond van de artikelen 7.2.4 en 7.2.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, zoals die gold voor 1 januari 2012, zijn vastgesteld;
b. een certificaat gewasbescherming B als bedoeld artikel 1, onderdeel b, van de Regeling certificaten groen beroepsonderwijs, of een diploma dat mede dat certificaat omvat en dat voldoet aan de op grond van artikelen 7.2.4 en 7.2.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde kwalificaties en beroepsvereisten.
5.
Het bewijs van vakbekwaamheid Distributie en opslag gewasbescherming wordt verstrekt aan de persoon die beschikt over:
a. een certificaat gewasbescherming C of een diploma dat mede dat certificaat omvat, en dat voldoet aan de kwalificaties en beroepsvereisten die op grond van de artikelen 7.2.4 en 7.2.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, zoals die gold voor 1 januari 2012, zijn vastgesteld;
b. een certificaat gewasbescherming C als bedoeld artikel 1, onderdeel c, van de Regeling certificaten groen beroepsonderwijs, of een diploma dat mede dat certificaat omvat en dat voldoet aan de op grond van artikelen 7.2.4 en 7.2.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde kwalificaties en beroepsvereisten.
6.
Het bewijs van vakbekwaamheid Mollen- en Woelrattenbestrijding wordt verstrekt aan de persoon die beschikt over een certificaat gewasbescherming MW of een diploma dat mede dat certificaat omvat, dat voldoet aan de op grond van de artikelen 7.2.4.en 7.2.6. van de Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde kwalificaties en beroepsvereisten.
7.
Het bewijs van vakbekwaamheid op basis van een Veiligheidsinstructie Gewasbescherming, bedoeld in artikel 6.3a, wordt verstrekt aan de persoon die een instructie op de werkplek heeft gevolgd als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel c, van het besluit, welke instructie is erkend door Bureau Erkenningen van de AOC-raad.
8.
Een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in het derde tot en met zesde lid, wordt ambtshalve verlengd indien voldoende nascholingsbijeenkomsten zijn bijgewoond, die zijn erkend door Bureau Erkenningen van de AOC-raad, of opnieuw met goed gevolg een examen is afgelegd dat recht geeft op een certificaat als bedoeld in het derde tot en met zesde lid.
1.
De handelingen, die in aanmerking komen voor een bewijs van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel c, van het besluit, zijn:
a. het bedienen van een volledig gesloten zaadcoatingsmachine;
b. het in een laboratorium ten behoeve van plantaardige weefselkweek in vitro gebruiken of voorhanden hebben van gewasbeschermingsmiddelen die volgens de desbetreffende toelating zijn bestemd om de levensprocessen van planten te beïnvloeden;
c. het bestrijden van aardappelopslag door middel van een gewasbeschermingsmiddel op basis van de werkzame stof glyfosaat door middel van handapparatuur, voor zover de apparatuur is gevuld door een andere persoon die beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren of Bedrijfsvoeren gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, derde en vierde lid;
d. het doden van ongewenste planten met handapparatuur gevuld met een gewasbeschermingsmiddel op basis van de werkzame stof glyfosaat bij de selectie van bolgewassen en andere planten ten behoeve van veredeling, voor zover de apparatuur is gevuld door een andere persoon die beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren of Bedrijfsvoeren gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, derde en vierde lid;
e. pleksgewijze onkruidbestrijding met handapparatuur gevuld met een gewasbeschermingsmiddel op basis van de werkzame stof glyfosaat in gewassen en natuurgebieden, voor zover de apparatuur is gevuld door een andere persoon die beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren of Bedrijfsvoeren gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, derde en vierde lid;
f. pleksgewijze onkruidbestrijding met handbediende slangen voorzien van spuitdop en afschermkap verbonden aan een trekker met spuittank gevuld met een gewasbeschermingsmiddel op basis van de werkzame stof glyfosaat in gewassen, voor zover de spuittank is gevuld door een andere persoon die beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren of Bedrijfsvoeren gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, derde en vierde lid;
g. stobbebehandeling met handapparatuur gevuld met een gewasbeschermingsmiddel op basis van de werkzame stof glyfosaat in gewassen en natuurgebieden, voor zover de apparatuur is gevuld door een andere persoon die beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren of Bedrijfsvoeren gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, derde en vierde lid;
h. toepassing van bewortelingspoeders op basis van indolylboterzuur;
i. uithangen van dispensers met middelen op basis van feromonen voor feromoonverwarring in fruitteeltgewassen;
j. insmeren van stammen met middelen op basis van kwartszand voor wildafweer in fruitteeltgewassen;
k. het vullen van bewaarbakken voor na de oogst van snijbloemen met een gebruiksklare oplossing naoogst toedienen van houdbaarheidsmiddelen aan bewaarbakken met snijbloemen m.u.v. middelen met gevaarsymbool Xn schadelijk, voor zover de oplossing is bereid door een andere persoon die beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren of Bedrijfsvoeren gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, derde en vierde lid;
l. het poten van aardappels met een trekker en aardappelpootmachine waarbij via poederdoseerapparatuur middel(en) op basis van pencycuron of flutolanil worden toegediend tegen Rhizoctonia, voor zover de poederdoseerapparatuur is gevuld door een andere persoon die beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren of Bedrijfsvoeren gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, derde en vierde lid;
m. het bedienen van een machine voor fytodrip in uitgangsmateriaal, voor zover de machine is gevuld door een andere persoon die beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren of Bedrijfsvoeren gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, derde en vierde lid.
2.
Bureau Erkenningen van de AOC-raad erkent een instructie, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel c, van het besluit, indien zij ten minste voorlichting geeft over:
a. welke gevaren en risico’s voor de mens, gehouden dieren en het milieu, inclusief niet-doelwit-planten en -dieren, zijn verbonden aan het gebruik van het desbetreffende gewasbeschermingsmiddel door de concrete handeling;
b. wat de symptomen van vergiftiging en de in voorkomend geval te nemen eerste-hulp- maatregelen zijn;
c. wat de veiligste werkpraktijken zijn;
d. hoe restanten van het middel en aangebroken verpakkingen moeten worden opgeruimd, en
e. welke noodmaatregelen moeten worden genomen in geval van lekkages, verspilling of andere onvoorziene gebeurtenissen.
3.
De instructie wordt gegeven door een houder van een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren of Bedrijfsvoeren Gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, derde of vierde lid.
4.
Artikel 6.3, eerste lid, is niet van toepassing. De werkgever of opdrachtgever van de persoon die de instructie heeft gevolgd, verstrekt een kopie van de presentielijst van de instructie aan betrokkene, en bewaart het origineel gedurende vijf jaren nadat de instructie is gegeven. De presentielijst vermeldt de handeling, bedoeld in het eerste lid, waar de instructie betrekking op heeft, en wordt gedurende vijf jaren nadat de instructie is gevolgd, aangemerkt als bewijs van vakbekwaamheid voor de desbetreffende handeling.
1.
De Minister van Economische Zaken trekt een bewijs van vakbekwaamheid gewasbeschermingsmiddelen in indien niet langer wordt voldaan aan de eisen die ter zake van het verkrijgen of behouden van een zodanig bewijs van vakbekwaamheid bij of krachtens de wet zijn gesteld nadat hij betrokkene ten hoogste zes maanden in de gelegenheid heeft gesteld alsnog aan de eisen te voldoen.
2.
De Minister van Economische Zaken kan op grond van artikel 85, derde lid, van de wet, een bewijs van vakbekwaamheid intrekken, indien
a. de houder ernstig tekort schiet in hetgeen op grond van dat bewijs van hem mag worden verwacht, of
b. jegens de houder herhaaldelijk overtredingen op grond van de wet zijn geconstateerd.
3.
De termijn, bedoeld in artikel 85, vierde lid, van de wet bedraagt ten hoogste een jaar vanaf het moment dat het besluit tot intrekking is genomen.
1.
De aanvraag voor een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van het besluit, wordt ingediend bij de Minister van Infrastructuur en Milieu. Bij de aanvraag worden de volgende bescheiden overgelegd:
a. een naar behoren ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;
b. een goed leesbare kopie van het identiteitsbewijs van de aanvrager, en
c. een gewaarmerkt afschrift van een behaald diploma of certificaat, of
d. een gewaarmerkt afschrift van een bekwaamheidsattest of opleidingstitel, die door de Minister van Infrastructuur en Milieu is erkend op grond van artikel 6 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties.
2.
Ten behoeve van migrerende beroepsbeoefenaren, bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties kan de Minister van Infrastructuur en Milieu opleidingstitels of bekwaamheidsattesten erkennen.
3.
De migrerende beroepsbeoefenaar legt aan de Minister van Infrastructuur en Milieu de documenten, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdelen a, b, c, en e, van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties over ten behoeve van de erkenning, bedoeld in het tweede lid.
4.
De tijdelijke en incidentele dienstverrichter, bedoeld in artikel 21 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, verstrekt voorafgaand aan zijn eerste dienstverrichting met behulp van biociden waarvoor een bewijs van vakbekwaamheid is voorgeschreven in Nederland aan de Minister van Infrastructuur en Milieu de documenten, bedoeld in artikel 23, derde lid, onderdelen a tot en met d, van die wet.
5.
In geval van toepassing van artikel 27, derde lid, van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties beoordeelt de Minister van Infrastructuur en Milieu of een door de Minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen instantie of de dienstverrichter, bedoeld in het vierde lid, over voldoende kennis en vaardigheden beschikt.
6.
Een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van het besluit, ten aanzien van het afweren of bestrijden van een dierplaag, het bestrijden van houtrotverwekkende schimmel, gassingsleider of gasmeetdeskundige, wordt verstrekt indien de gebruiker met goed gevolg theorie- en praktijkexamens heeft afgelegd, die voldoen aan de eindtermen voor onderwijs, bedoeld in bijlage VI , onderdeel A, of bijlage VII , en daartoe een getuigschrift van Stichting Examen- en Certificeringsinstituut Plaagdierpreventie, of Stichting Certificeringsinstituut Plaagdierbeheersing, Milieu en Volksgezondheid heeft ontvangen.
7.
De kosten voor een bewijs van vakbekwaamheid bedragen voor een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in bijlage VI , onderdeel A, ten hoogste € 45,–, exclusief de kosten van scholing. De kosten voor een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in bijlage VI, onderdeel B, bedragen ten hoogste € 50,–, exclusief de kosten van nascholing.
8.
Een bewijs van vakbekwaamheid wordt ambtshalve verlengd als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van het besluit, indien wordt voldaan aan de eindtermen voor onderwijs, bedoeld in bijlage VI , onderdeel B, of bijlage VII .
9.
De Minister van Infrastructuur en Milieu kan een bewijs van vakbekwaamheid biociden intrekken indien de houder ervan niet voldoet aan de eindtermen voor onderwijs, bedoeld in bijlagen VI of VII . Artikel 6.3b, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
10.
De Minister van Infrastructuur en Milieu kan een bewijs van vakbekwaamheid biociden intrekken op grond van artikel 85, derde lid, van de wet. Artikel 6.3b, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 6.5. Voorwaarde voor de verlenging van een bewijs van vakbekwaamheid
De automatische verlenging van een bewijs van vakbekwaamheid gaat in op de datum volgend op de datum waarop de betrokken bewijzen van vakbekwaamheid aflopen dan wel, indien de betrokken houder van een bewijs van vakbekwaamheid niet aan de voorwaarden voldoet met ingang van de datum na de datum dat deze houder alsnog aan de voorwaarden voldoet.
Artikel 6.6. Vrijstelling bewijs van vakbekwaamheid
Voor de volgende handelingen is geen bewijs van vakbekwaamheid vereist:
a. het afleveren door personeel van reeds bestelde of reeds gekochte gewasbeschermingsmiddelen of biociden, indien dat uit een bestelbon of factuur blijkt, zonder advies aan gebruikers;
b. het gedurende maximaal één jaar toepassen van biociden door diegene die met goed gevolg deel heeft genomen aan de opleiding starterlicentie voor het beheersen van plaagdieren en houtaantastende organismen, bedoeld in bijlage VI, onderdeel C, en die daartoe een starterlicentie van de Stichting Examen- en Certificeringsinstituut Plaagdierpreventie of de Stichting Certificeringsinstituut Plaagdierbeheersing, Milieu en Volksgezondheid heeft ontvangen en voldoet aan de voorwaarden gesteld in bijlage VI, onderdeel D ;
c. het toepassen van een biocide voor het afweren of bestrijden van een dierplaag, niet zijnde knaagdieren of het bestrijden van een houtrotverwekkende schimmel als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, door een agrarische ondernemer op het eigen bedrijf;
d. het toepassen van biociden voor het afweren of bestrijden van knaagdieren door een agrarische ondernemer op het eigen bedrijf door een houder van een licentie voor het beheersen van knaagdieren door een agrarische ondernemer op het eigen bedrijf, bedoeld in bijlage VI, onderdeel E , en die daartoe een licentie van bureau Erkenningen van de AOC-Raad heeft ontvangen. De geldigheid van bovengenoemde licentie wordt na afloop van een termijn van vijf jaar door bureau Erkenningen van de AOC-Raad verlengd indien is voldaan aan de eindtermen voor onderwijs als genoemd in bijlage VI, onderdeel F;
e. de industriële toepassing van een biocide in hout in verband met de conservering ervan tegen schimmels of dierplagen;
f. het op de markt brengen van biociden.
1.
Een distributeur van gewasbeschermingsmiddelen of voldoende van zijn personeel als bedoeld in artikel 73, tweede lid, van de wet, beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid Bedrijfsvoeren Gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, vierde lid.
2.
Een professionele gebruiker van gewasbeschermingsmiddelen beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid Bedrijfsvoeren Gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, vierde lid.
3.
In afwijking van het tweede lid beschikt het bedrijfshoofd van een landbouwbedrijf dat gewasbeschermingsmiddelen ontvangt, gebruikt of voorhanden heeft als bedoeld in artikel 71, eerste lid, van de wet, en die is geboren voor 1 januari 1996 ten minste over een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren Gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, derde lid.
4.
In afwijking van het tweede lid beschikt een persoon die gewasbeschermingsmiddelen ontvangt of gebruikt in opdracht van een ander, over een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren Gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, derde lid, voor zover in het bedrijf waar de behandeling met gewasbeschermingsmiddelen wordt uitgevoerd, ten minste een persoon aanwezig of beschikbaar is, die beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid Bedrijfsvoeren Gewasbescherming.
5.
In afwijking van het tweede lid beschikt een persoon die gewasbeschermingsmiddelen gebruikt over een bewijs van vakbekwaamheid Veiligheidsinstructie als bedoeld in artikel 6.3, zesde lid, voor zover de handeling is opgenomen in artikel 6.3a, eerste lid, en op de werkplek waar de behandeling met het gewasbeschermingsmiddel plaatsvindt ten minste een persoon aanwezig is, die beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren of Bedrijfsvoeren gewasbescherming.
6.
In afwijking van het tweede lid beschikt een bestrijder van mollen en woelratten met gewasbeschermingsmiddelen over een bewijs van vakbekwaamheid Mollen en Woelrattenbestrijding als bedoeld in artikel 6.3, zesde lid.
7.
Onverminderd het eerste lid beschikt een distributeur of het personeelslid dat is belast met de dagelijkse leiding of werkzaamheden ten behoeve van het op veilige wijze transporteren en opslaan van gewasbeschermingsmiddelen over een bewijs van vakbekwaamheid Distributie en Opslag als bedoeld in artikel 6.3, vijfde lid.
1.
Degene die een niet in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddel of biocide produceert, opslaat of vervoert, komt bij iedere overeenkomst die strekt tot opslag, vervoer of levering van het middel aan een ander, schriftelijk een beding als bedoeld in artikel 253 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek ten behoeve van de Staat overeen, en neemt een afschrift van deze overeenkomst in zijn administratie op.
2.
Het beding, bedoeld in het eerste lid, luidt als volgt:
a. De ontvangende partij doet al hetgeen redelijkerwijs mogelijk is te voorkomen dat het gewasbeschermingsmiddel of de biocide in Nederland wordt toegepast. De ontvangende partij neemt daartoe dit beding op in een overeenkomst die strekt tot levering aan een derde partij van het bij deze overeenkomst te leveren gewasbeschermingsmiddel of biocide.
b. Indien niet uit de administratie van de ontvangende partij of een derde partij blijkt dat het gewasbeschermingsmiddel of de biocide buiten Nederland is toegepast of naar het buitenland is vervoerd, verbeurt de ontvangende partij een som van 10% van de marktwaarde van het gewasbeschermingsmiddel of de biocide ten behoeve van de Staat der Nederlanden.
c. Deze verplichting zal overgaan op degenen die het gewasbeschermingsmiddel of de biocide onder bijzondere titel zullen verkrijgen. Voorts zijn mede gebonden degenen die van de rechthebbende een beperkt recht of een recht tot gebruik van het goed zullen verkrijgen.
Artikel 7.3a. Administratie algemeen
Degene die op grond van artikel 67 van verordening (EG) 1107/2009 of artikel 24 of 25 van het besluit gegevens administreert of gegevens uit zijn administratie verstrekt, doet dit volledig en naar waarheid, en onverwijld nadat de gegevens hem bekend zijn geworden.
Artikel 7.3b. Bestemd voor gebruik buiten Nederland
Het is de eigenaar of houder van een in Nederland gevestigd bedrijf, die beschikt over landbouwpercelen in België of Duitsland toegestaan een niet in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddel op zijn bedrijf op te slaan, voor zover het desbetreffende gewasbeschermingsmiddel is toegelaten in België of Duitsland en feitelijk ook over de Nederlandse grens wordt toegepast en daarvan blijkt uit zijn administratie, bedoeld in artikel 7.3c.
1.
De administratie, bedoeld in artikel 74, derde lid, onderdeel b, van de wet en artikel 67, eerste lid, eerste volzin, van verordening (EG) 1107/2009, bevat ten minste de volgende gegevens:
a. de naam van het gewasbeschermingsmiddel en het toelatingsnummer of toelatingskenmerk in het land van bestemming;
b. het aantal verpakkingseenheden per ontvangst of aflevering, alsmede de op de verpakking aangegeven volume- of massa-eenheden;
c. de totale hoeveelheid voorraad en de veranderingen van de voorraad, waarbij onderscheid wordt gemaakt per gewasbeschermingsmiddel of biocide;
d. de naam, het adres en de woon- of vestigingsplaats van degene van wie het gewasbeschermingsmiddel of de biocide is verkregen respectievelijk aan wie is geleverd;
e. de datum van ontvangst, aflevering of verandering als bedoeld in de onderdelen b en c, en
f. de afschriften van overeenkomsten als bedoeld in artikel 7.1, eerste lid.
2.
De administratie bestrijkt een periode van de laatste vijf jaren.
3.
De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden op de factuur of het afleveringsbewijs aangegeven.
1.
Een niet in Nederland toegelaten biocide of gewasbeschermingsmiddel als bedoeld in artikel 74, eerste of tweede lid, van de wet wordt gescheiden van een toegelaten middel opgeslagen.
2.
Het vervoer van een niet in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddel of biocide is uitsluitend toegestaan, indien de vervoerder beschikt over een vrachtbrief of ander document waaruit blijkt van wie de partij afkomstig is en voor wie de partij is bestemd.
1.
Een houder van een toelating van een gewasbeschermingsmiddel voor niet-professioneel gebruik is verantwoordelijk voor de verstrekking van de algemene informatie, bedoeld in artikel 73, vierde lid, van de wet, ten behoeve van de gebruiker van zijn middel. De houder van de toelating vermeldt deze informatie tevens bij het aanprijzen van het middel op zijn website of in andere media.
2.
De informatie is zo weergegeven dat de strekking eenvoudig te begrijpen is.
3.
De houder van een toelating zorgt ervoor dat iedere distributeur van zijn gewasbeschermingsmiddel in staat is de informatie te verstrekken aan de gebruiker.
4.
De distributeur zorgt ervoor dat de informatie voor iedere koper van een gewasbeschermingsmiddel voor niet-professioneel gebruik in voldoende mate toegankelijk en beschikbaar is.
Artikel 8.1. Vrijstelling gewasbeschermingsmonitor
Degene die de biologische productiemethode als bedoeld in artikel 2 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 toepast, is vrijgesteld van de verplichting over een gewasbeschermingsmonitor als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van het besluit te beschikken.
1.
De artikelen 30 en 31 van het besluit inzake de toepassingsmethoden bij gasvormige en gasvormende gewasbeschermingsmiddelen en biociden zijn slechts van toepassing op middelen met een werkzame stof als bedoeld in bijlage X bij deze regeling.
2.
De toegangen, bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel a, van het besluit zijn voorzien van een waarschuwingssignaal en opschrift dat in overeenstemming is met hetgeen hieromtrent is bepaald in hoofdstuk 8 van de Arbeidsomstandighedenregeling.
1.
Gewasbeschermingsmiddelen en biociden die als werkzame stof fosforwaterstof, sulfurylfluoride of methylbromide bevatten, worden niet toegepast dan nadat ten minste zeven dagen voor aanvang van de toepassing een melding is gedaan bij de bevoegde bedrijfstakdirecteur van de Inspectie Leefomgeving en Transport. Daartoe wordt het formulier, bedoeld in bijlage XI , volledig en naar waarheid ingevuld.
2.
In afwijking van het eerste lid kan de melding korter dan zeven dagen voor aanvang van de toepassing worden gedaan, indien minder dan 2500 m 3 wordt gegast of de toepassing een gassing van lichters of binnenvaartschepen betreft en het spoedeisende karakter van de toepassing dit noodzakelijk maakt, mits:
de melding ten minste 6 uur voor de aanvang van de toepassing is ontvangen en de toepassing een gassing van lichters of binnenvaartschepen betreft,
de melding ten minste 6 uur voor de aanvang van de toepassing is ontvangen en niet meer dan 500 m 3 wordt gegast, of
de melding ten minste 24 uur voor aanvang van de toepassing is ontvangen en niet meer dan 2500 m 3 wordt gegast.
3.
Voor de gasvrijverklaring, bedoeld in artikel 31, derde lid, van het besluit wordt het formulier bedoeld in bijlage XII volledig en naar waarheid ingevuld, verstrekt aan de opdrachtgever. Een afschrift van dit formulier wordt binnen 48 uur aan de bevoegde directeur van de Inspectie Leefomgeving en Transport toegezonden.
4.
Degene die de verklaring, bedoeld in het derde lid, heeft verstrekt, bewaart een afschrift van de verklaring gedurende ten minste een jaar.
1.
De melding, bedoeld in artikel 32, eerste lid, van het besluit, van de toepassing van een gewasbeschermingsmiddel wordt uiterlijk drie weken voor de toepassing bij de Minister van Economische Zaken gedaan.
2.
Bij de melding, bedoeld in het eerste lid, wordt een volledig en naar waarheid ingevuld meldingsformulier over gelegd of elektronisch verzonden met daarin opgenomen:
a. de naam en het adres van de gebruiker,
b. voor zover van toepassing: de naam en het adres van een bedrijf als bedoeld in artikel 17, derde lid, onderdeel b, subonderdeel 2°, van het besluit,
c. de naam van het gewasbeschermingsmiddel,
d. het doelgewas,
e. het voorgenomen moment van toepassing,
f. een op een kaart die voldoet aan de door de Minister van Economische Zaken gestelde eisen, op schaal weergegeven aanduiding van het te behandelen perceel of perceelsgedeelte, het te behandelen areaal in m 2 en voor zover van toepassing:
een verklaring van de Minister van Economische Zaken dat knolcyperus (Cyperus esculentus L.) op het perceel is aangetoond,
een verklaring van de Minister van Economische Zaken dat het stengelaaltje (Ditylenchus dipsaci (Kühn) Filipjev) op het perceel is aangetoond, of
3.
De Minister van Economische Zaken geeft binnen twee weken na de melding een ontvangstbewijs af.
4.
De melder past het gewasbeschermingsmiddel binnen 3 maanden na de op het ontvangstbewijs vermelde datum toe.
5.
Indien na de melding geen grondontsmetting is toegepast kan de melder door het terugsturen van het ontvangstbewijs de melding intrekken tot vier maanden na de op het ontvangstbewijs vermelde datum.
1.
Artikel 8.10, eerste, tweede en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op een melding als bedoeld in artikel 27c, derde lid, van het besluit.
2.
De termijn, bedoeld in artikel 27c, vierde lid, van het besluit, bedraagt veertien dagen vanaf het moment dat de melding per post of op elektronische wijze is gedaan.
Artikel 8.11. Berekening MTR water
Op verzoek berekent het college het maximaal toelaatbaar risico van gewasbeschermingsmiddelen voor waterorganismen, bedoeld in artikel 2, onderdeel f, van het besluit, aan de hand van de methode INS, bedoeld in bijlage XV , deel B.
1.
Een aanvraag tot vrijstelling van een gewasbeschermingsmiddel als bedoeld in artikel 38 van de wet wordt eerst in behandeling genomen, nadat bij een eerste aanvraag een voorschot van € 1.300,– en bij een vervolgaanvraag een voorschot van € 520,– op het verschuldigde tarief is voldaan aan de Minister van Economische Zaken.
2.
Het verschuldigde tarief bedraagt:
a. indien advies aan het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt gevraagd: € 3.925,–, indien het een nieuwe aanvraag betreft, of € 3.145,–, indien het een vervolgaanvraag betreft;
b. indien geen advies aan het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden behoeft te worden gevraagd: € 1.300,–, indien het een nieuwe aanvraag betreft, of € 520,– indien het een vervolgaanvraag betreft.
1.
Het is een gebruiker verboden een lege verpakking van een gewasbeschermingsmiddel voorhanden te hebben die meer dan 0,01% van het gewicht bevat van het oorspronkelijk in de ongeopende verpakking aanwezige gewasbeschermingsmiddel.
2.
Onverwijld na lediging van de verpakking van een gewasbeschermingsmiddel reinigt een gebruiker deze verpakking met hiervoor geschikte reinigingsapparatuur.
3.
In het geval een gewasbeschermingsmiddel wordt toegepast door middel van spuitapparatuur en de gebruiker beschikt niet over hiervoor geschikte reinigingsapparatuur, dient de verpakking onverwijld na de lediging ervan enkele malen te worden omgespoeld met schoon leidingwater, waarna het spoelwater vervolgens in de vloeistoftank van de spuitapparatuur wordt gedeponeerd.
1.
Een keuringsbewijs als bedoeld in artikel 32b van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden heeft een geldigheid van drie jaren na de datum van afgifte.
2.
In afwijking van het eerste lid heeft een keuringsbewijs voor laagvolume spuitapparatuur een geldigheid van zes jaren na de datum van afgifte.
3.
Apparatuur wordt uiterlijk iedere drie jaar gekeurd en voor het eerst uiterlijk:
a. op 31 december 2015 voor apparatuur van het bouwjaar 1996 tot en met 2000;
b. op 14 december 2016 voor apparatuur van het bouwjaar 2001 tot en met 2013;
c. drie jaar na de aankoopdatum voor apparatuur met een bouwjaar na 2013.
4.
In afwijking van de drie jaar bedoeld in het derde lid wordt laagvolume spuitapparatuur uiterlijk iedere zes jaar gekeurd.
5.
Op handapparatuur voor de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen en rugspuiten is de keuring als bedoeld in artikel 32b van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden niet van toepassing.
Artikel 9.1. Aanwijzing toezichthouders
Belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden zijn de ambtenaren van:
a. de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit;
b. de Inspectie SZW;
c. de Inspectie Leefomgeving en Transport;
d. de Inspectie voor de Gezondheidszorg;
e. de waterschappen;
f. het Staatstoezicht op de Mijnen;
g. de gemeente Horst aan de Maas en van de gemeente Venray, voor zover het betreft het grondgebied van de gemeenten Horst aan de Maas en Venray.
1.
De hoogte van de bestuurlijke boete, die de Minister van Economische Zaken en de Minister van Infrastructuur en Milieu op grond van artikel 90 van de wet kan opleggen bij een overtreding, is gelijk aan het geldbedrag dat in bijlage XIII voor de desbetreffende overtreding is vermeld.
2.
In afwijking van het eerste lid bedraagt de bestuurlijke boete voor een overtreding met betrekking tot professioneel gebruik van biociden de helft van het geldbedrag, genoemd in bijlage XIII , behoudens indien:
a. de gebruiker beschikt of dient te beschikken over een bewijs van vakbekwaamheid;
b. het gebruik van de desbetreffende biocide onderdeel uitmaakt van het verrichten van een dienst.
Artikel 9.7. Hoogte van de bestuurlijke boete bij herhaalde overtreding
De natuurlijke persoon of rechtspersoon, die binnen vijf jaren nadat een eerdere overtreding is geconstateerd een soortgelijke overtreding begaat, wordt bestraft met een bestuurlijke boete die gelijk is aan de eerder opgelegde bestuurlijke boete, vermenigvuldigd met de factor 1,5.
mandaatbesluit van Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden">
Artikel 11.1. Intrekken mandaatbesluit
De regeling van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 24 december 1992, nr. 9218639, houdende het verlenen van mandaat aan het College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen (Stcrt. 252) wordt ingetrokken.
instellingsregeling commissie van toezicht van Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden">
Artikel 11.2. Intrekken instellingsregeling commissie van toezicht
De regeling van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 19 december 2001, nr. Trcjz/2001/12365, houdende het verlenen van mandaat aan het College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen (Stcrt. 248) wordt ingetrokken.
artikel 6.6 van Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden">
Artikel 11.10a. Wijziging artikel 6.6
[Wijzigt deze regeling.]
1.
Het college verleent een toelating voor een toevoegingstof als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel d, van verordening (EG) 1107/2009, indien de aanvrager aantoont dat de toevoegingstof geen formuleringshulpstof bevat, die in bijlage III van verordening (EG) 1107/2009 is opgenomen.
2.
Het college herziet een toelating voor een toevoegingstof indien:
a. de nadere regels, bedoeld in artikel 58, tweede lid, van verordening (EG) 1107/2009 daartoe nopen, of
b. een toevoegingstof geheel of gedeeltelijk bestaat uit formuleringshulpstoffen die zijn opgenomen in bijlage III van verordening (EG) 1107/2009.
3.
De toelating van een toevoegingstof kan worden ingetrokken of gewijzigd wanneer:
a. aanwijzingen bestaan dat de toevoegingstof mogelijk een risico inhoudt voor mens, dier of milieu;
b. onjuiste of misleidende informatie is verstrekt met betrekking tot de gegevens op basis waarvan de toelating is verstrekt; of
c. niet voldaan is aan een voorwaarde in de toelating.
4.
Wanneer het college voornemens is een toelating voor een toevoegingstof in te trekken of te wijzigen, licht hij de houder van de toelating in en stelt hij hem een termijn om opmerkingen te formuleren of nadere gegevens te verstrekken.
5.
De in het vierde lid bedoelde termijn wordt, na afweging van alle betrokken belangen, zo kort als redelijkerwijs mogelijk gesteld.
6.
Wanneer er aanwijzingen zijn dat een toelating voor een toevoegingstof mogelijk tot ernstige risico’s leidt, kan het college, teneinde de risico’s weg te nemen of tot een aanvaardbaar niveau te beperken, de toelating schorsen of wijzigen voor de duur die nodig is voor de besluitvorming, bedoeld in het derde lid.
1.
Een gewasbeschermingsmiddel kan worden toegelaten, hoewel het een niet goedgekeurde beschermstof of synergist bevat, als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel a respectievelijk b, van verordening (EG) 1107/2009:
a. totdat een werkprogramma als bedoeld in artikel 26 van verordening (EG) 1107/2009 is vastgesteld, en
b. zolang de desbetreffende beschermstof of synergist in het werkprogramma is opgenomen.
2.
Het college beperkt de duur van een toelating van een gewasbeschermingsmiddel als bedoeld in het eerste lid tot een periode van vijf jaren na de vaststelling van het werkprogramma, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.
3.
Het college herziet of wijzigt een toelating als bedoeld in het eerste lid naar gelang de ontwikkeling van het werkprogramma, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, of aan de hand van een besluit omtrent de desbetreffende beschermstof of synergist.
Artikel 11.10d
In afwijking van artikel 6.6, derde lid, onder d, is een agrarische ondernemer tot 1 juli 2015 niet verplicht een licentie voor het beheersen van knaagdieren door een agrarische ondernemer op het eigen bedrijf te houden voor het afweren of bestrijden van knaagdieren op het eigen bedrijf.
Artikel 11.11. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking op het tijdstip dat de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden in werking treedt.
Artikel 11.12. Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De
minister
De
minister