{**}
Rechtenmedia.nl - Juridische Online Uitgeverij  Rechtennieuws.nl | Jure.nl | Maxius.nl | Parlis.nl | Rechtenforum.nl | Vacatures | MijnWetten.nl | AdvocatenZoeken.nl | Rechtentotaal.nl
» Energiewijzer « advertorial
Bespaar geld en stap over!
Energiewijzer.nl, eerlijk over energie.

Juridische vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature

Powered by Jbmatch.nl

Inhoudsopgave
+ Paragraaf 1. Algemene bepaling
+ Paragraaf 2. Subsidie ter beëindiging van verbintenissen die voortvloeien uit DKP-regelingen
+ Paragraaf 3. Subsidie in verband met de verkrijging in eigendom van goederen van een instelling als bedoeld in artikel 2
+ Paragraaf 4. Subsidie ter sanering van de exploitatie van een verzorgingshuis
+ Paragraaf 5. Slotbepalingen
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht
Jurisprudentie
Voorbeelden van het gebruik van deze artikel(en) in rechterlijke uitspraken

Regeling eenmalige subsidies niet-winstbeogende instellingen

Bwb-id:
Officiele titel:
Citeertitel:
Soort regeling:
Wetsfamilies:
Eerst verantwoordelijk ministerie:

Geldigheidsdatum:
Ingangsdatum:
Let op. Deze wet is vervallen op 23 december 2004. U leest nu de tekst die gold op 22 december 2004.
De Regeling houdende regels terzake van subsidies met betrekking tot niet-winstbeogende instellingen
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Gelet op artikel 33, eerste lid, van het Besluit woninggebonden subsidies 1995;
Besluit:
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. DKP-regeling:
Beschikking geldelijke steun huurwoningen 1975, Regeling geldelijke steun huurwoningen in proefgemeenten normkostensysteem 1986 of Regeling geldelijke steun huurwoningen normkostensysteem 1988, zoals de desbetreffende regeling luidde voor het tijdstip dat deze is ingetrokken;
b. de minister:
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
1.
De minister kan op aanvraag van een instelling als bedoeld in het tweede of derde lid een eenmalige subsidie vaststellen ter beëindiging van de verbintenissen jegens die instelling of de betrokken gemeente die voortvloeien uit een DKP-regeling.
2.
Voor subsidie komt in aanmerking een instelling:
a. die op 1 januari 1997 nog rechten ontleende aan een beschikking krachtens een DKP-regeling of ten gunste waarvan een gemeente op 1 januari 1997 nog rechten ontleende aan een beschikking krachtens de Regeling geldelijke steun huurwoningen normkostensysteem 1988, voorzover die rechten:
niet op of na die datum aan een andere instelling zijn overgedragen, en
niet voortvloeien uit een beschikking die overeenkomstig artikel 2 van de Wet balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting in aanmerking dient te worden genomen voor de vaststelling van de in dat artikel bedoelde som, en
b. waaraan van overheidswege een garantie is verstrekt voor een door haar aangetrokken kapitaalmarktlening ten behoeve van de bouw of de verbetering van woningen of woongebouwen mits die garantie op 1 januari 1998 nog geldt.
3.
Voor subsidie komt tevens in aanmerking een instelling:
a. waaraan op of na 1 januari 1997 de rechten, verbonden aan een beschikking krachtens een DKP-regeling, als bedoeld in het tweede lid, onder a, of de rechten, verbonden aan een beschikking van een gemeente, die voortvloeit uit een beschikking krachtens de Regeling geldelijke steun huurwoningen normkosten systeem 1998, als bedoeld in het tweede lid, onder a, zijn overgedragen, voorzover die rechten niet voortvloeien uit een beschikking die overeenkomstig artikel 2 van de Wet balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting in aanmerking dient te worden genomen voor de vaststelling van de in dat artikel bedoelde som, en
b. waaraan van overheidswege een garantie als bedoeld in het tweede lid, onder b, is verstrekt dan wel de rechten en verplichtingen, verbonden aan een garantie als bedoeld in het tweede lid, onder b, zijn overgedragen, mits die garantie op 1 januari 1998 nog geldt.
1.
Het subsidiebedrag wordt overeenkomstig het tweede tot en met zesde lid vastgesteld.
2.
De som van de contante waarden op 1 januari 1998 van de op of na die datum door de minister krachtens een DKP-regeling ten gunste van de instelling verschuldigde bedragen aan geldelijke steun wordt vermeerderd met een rente van 6,75 procent per jaar te rekenen vanaf 1 januari 1998 tot de datum van betaling van het subsidiebedrag.
3.
Het overeenkomstig het tweede lid berekende bedrag wordt verminderd met de jaarlijkse bedragen aan geldelijke steun die op of na 1 januari 1998 zijn betaald, vermeerderd met een rente van 6,75 procent per jaar te rekenen vanaf de datum van betaling van de desbetreffende jaarlijkse bedragen tot de datum van betaling van het subsidiebedrag.
4.
Tot de bedragen, bedoeld in het tweede en derde lid, behoren niet de bedragen aan geldelijke steun die betrekking hebben op een exploitatiejaar dat op 1 december 1997 is verstreken.
5.
Voor de berekening van de rentes, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt uitgegaan van maanden van 30 dagen en van jaren van 360 dagen.
6.
De minister kan een eerder tijdstip vaststellen tot welke de rentes, bedoeld in het tweede en derde lid, worden berekend indien de subsidievaststelling naar het oordeel van de minister wordt vertraagd door handelen of nalaten van de subsidie-aanvrager.
1.
Voor de toepassing van artikel 3 wordt voor het tijdvak van de geldigheidsduur van de beschikkingen tot vaststelling van de bedragen aan geldelijke steun met een ingangsdatum voor 1 januari 1998 overeenkomstig de desbetreffende DKP-regelingen uitgegaan van de in die beschikkingen vermelde waarden voor:
a. de jaarlijkse stijging van de variabele exploitatiekosten;
b. het rendement over het geïnvesteerd vermogen, en
c. de jaarlijkse stijging van de huurprijs.
2.
Voor het tijdvak na het verstrijken van de geldigheidsduur van de in het eerste lid bedoelde beschikkingen overeenkomstig de desbetreffende DKP-regelingen wordt uitgegaan van:
a. een jaarlijkse stijging van de variabele exploitatiekosten met 3 procent;
b. een rendement over het geïnvesteerd vermogen van 7 procent, en
c. een jaarlijkse stijging van de huurprijs met 4,1 procent te rekenen vanaf 1 juli 1998.
3.
Indien vóór het kalenderjaar 1988 geldelijke steun is verleend met toepassing van een DKP-regeling, wordt voorts voor elk tijdvak van tien jaar, ingaande op of na 1 januari 1998, rekening gehouden met een dynamische-kostprijshuur als bedoeld in de desbetreffende DKP-regeling, met dien verstande dat bij de berekening daarvan wordt uitgegaan van:
a. een jaarlijks gelijkblijven van de variabele exploitatiekosten;
b. een rendement over het geïnvesteerd vermogen van 7 procent, en
c. een jaarlijkse stijging van de huurprijs met 4,1 procent.
4.
Indien in het kalenderjaar 1988 geldelijke steun is verleend met toepassing van een DKP-regeling, wordt voorts voor elk tijdvak van tien jaar, ingaande op of na 1 januari 1998, rekening gehouden met een dynamische-kostprijshuur als bedoeld in de desbetreffende DKP-regeling, met dien verstande dat bij de berekening daarvan wordt uitgegaan van:
a. een jaarlijks gelijkblijven van de variabele exploitatiekosten;
b. een rendement over het geïnvesteerd vermogen van 7 procent, en
c. een jaarlijks gelijkblijven van de huurprijs.
Artikel 5
Voor de toepassing van artikel 3 wordt de contante waarde berekend met een disconteringsrente van 6,75 procent per jaar, met dien verstande dat wordt uitgegaan van maanden van 30 dagen en van jaren van 360 dagen.
Artikel 6
De subsidievaststelling heeft tot gevolg dat:
a. een verbintenis van het Rijk jegens de subsidie-ontvanger uit hoofde van geldelijke steun die verleend is krachtens een DKP-regeling, teniet gaat voorzover deze betrekking heeft op het tijdvak vanaf 1 januari 1998;
b. aanspraken van het Rijk op de subsidie-ontvanger of de gemeente waaraan ten gunste van de subsidie-ontvanger geldelijke steun is verleend, als gevolg van herziening van beschikkingen op grond van een DKP-regeling vervallen, en
c. aanspraken van de subsidie-ontvanger op het Rijk als gevolg van herziening van beschikkingen op grond van een DKP-regeling vervallen.
Artikel 7
Indien de subsidie-ontvanger in voorkomende gevallen niet binnen vier weken na de subsidievaststelling de door hem ingediende bezwaren en beroepen tegen besluiten op grond van een DKP-regeling intrekt, kan de minister de subsidie intrekken.
1.
Indien de minister terzake van woningen of woongebouwen, waarop de aanvraag voor subsidie betrekking heeft, een beschikking heeft gegeven als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Beschikking deelneming van het Rijk in garanties van de gemeente voor de bouw van woningen en woongebouwen door toegelaten instellingen en andere rechtspersonen, die geen winst beogen, wordt subsidie slechts vastgesteld indien:
a. het Rijk op een naar het oordeel van de minister aanvaardbare wijze wordt gevrijwaard voor eventuele aanspraken van de betrokken gemeente, gebaseerd op de in de aanhef genoemde regeling;
b. de betrokken gemeente uitdrukkelijk afstand doet van de rechten die voor haar voortvloeien uit een beschikking als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de in de aanhef genoemde regeling, of
c. er gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de betrokken gemeente geen aanspraak meer kan maken op de rechten, bedoeld onder b.
2.
Subsidie wordt geweigerd indien de instelling naar het oordeel van de minister in organisatorisch of financieel opzicht onvoldoende waarborgen biedt voor de verwezenlijking van haar doelstellingen.
1.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2 wordt uiterlijk op 1 maart 1999 bij de minister ingediend, met gebruikmaking van een door de minister vastgesteld formulier.
2.
Indien de in artikel 3, tweede lid, bedoelde som waarop de aanvraag betrekking heeft, een bedrag van f 50.000,- of meer bedraagt, is de aanvraag voorzien van een schriftelijke verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek dat de woningen of woongebouwen, waarop de aanvraag betrekking heeft, op 1 januari 1998 voor de verhuur beschikbaar waren.
3.
Indien de aanvraag wordt ingediend door een instelling ten gunste waarvan een gemeente op 1 januari 1998 nog rechten ontleende aan een beschikking krachtens de Regeling geldelijke steun huurwoningen normkostensysteem 1988, gaat de aanvraag tevens vergezeld van een schriftelijke verklaring van die gemeente dat deze onder de voorwaarde dat op de aanvraag een beschikking tot subsidievaststelling wordt gegeven:
a. afstand doet van haar rechten jegens het Rijk op geldelijke steun voorzover ten gunste van die instelling aan de gemeente krachtens de in de aanhef genoemde regeling geldelijke steun is verleend, onderscheidenlijk de gemeente krachtens die regeling aanspraak heeft op geldelijke steun, over het tijdvak vanaf 1 januari 1998;
b. geen aanspraak meer maakt op rechten jegens het Rijk als gevolg van herziening van beschikkingen op grond van de in de aanhef genoemde regeling, en
c. in voorkomende gevallen binnen vier weken na de datum van subsidievaststelling de door haar ingediende bezwaren en beroepen tegen besluiten op grond van de in de aanhef genoemde regeling intrekt.
Artikel 10
De beschikking op de aanvraag wordt gegeven binnen vier jaar na ontvangst van de aanvraag.
1.
Het subsidiebedrag wordt binnen acht weken na de subsidievaststelling betaald.
2.
De beschikking tot subsidievaststelling vermeldt de datum waarop het subsidiebedrag wordt betaald.
1.
De minister kan op aanvraag een eenmalige subsidie vaststellen in verband met de verkrijging in eigendom onder algemene of bijzondere titel van goederen van een instelling:
b. geen instelling is als bedoeld in het tweede lid.
2.
Voor subsidie komen uitsluitend in aanmerking toegelaten instellingen als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet.
Artikel 13
Subsidie wordt verstrekt aan de instelling die overeenkomstig artikel 17 tezamen met de instelling waarvan de goederen in eigendom zullen worden verkregen, een aanvraag heeft ingediend.
Artikel 14
Indien op de aanvraag een beschikking tot subsidievaststelling wordt gegeven, bedraagt het subsidiebedrag het in de aanvraag gevraagde bedrag.
1.
Subsidie wordt geweigerd indien het in de aanvraag gevraagde bedrag naar het oordeel van de minister:
a. hoger is dan het bedrag dat gelet op een doelmatige besteding van rijksgelden in het belang van de volkshuisvesting verantwoord is;
b. hoger is dan het bedrag dat in de omstandigheden van het geval redelijkerwijs nodig is om te komen tot een in het belang van de volkshuisvesting verantwoorde exploitatie van de in eigendom te verkrijgen goederen, of
c. hoger is dan het bedrag dat van overheidswege aan garantie is verstrekt voor een kapitaalmarktlening ten behoeve van de bouw van de woningen of woongebouwen, waarvoor geldelijke steun krachtens een DKP-regeling is verstrekt en die in eigendom zullen worden verkregen, verminderd met de ten aanzien van die woningen of woongebouwen overeenkomstig artikel 3, tweede lid, berekende som en de bedrijfswaarde, bedoeld in het tweede lid, onder b.
2.
De minister neemt bij zijn oordeel in ieder geval in aanmerking:
a. in voorkomend geval het bedrag aan subsidie dat krachtens artikel 2 is vastgesteld ten gunste van de instelling waarvan de goederen in eigendom zullen worden verkregen;
b. het verschil tussen de boekwaarde en de door de minister bepaalde bedrijfswaarde van de goederen die door de instelling waaraan de subsidie zal worden verstrekt, zullen worden overgenomen;
c. het verschil tussen de boekwaarde en de door de minister bepaalde bedrijfswaarde van de goederen van de onder a bedoelde instelling die door de onder b bedoelde instelling, niet zullen worden overgenomen;
d. in voorkomend geval het bedrag aan subsidie dat krachtens artikel 19 is vastgesteld ten gunste van de onder a bedoelde instelling;
e. het eigen vermogen van de onder a bedoelde instelling;
f. de vermogensoverdrachten en de investeringen van de onder a bedoelde instelling vanaf 1 januari 1997, en
g. het totale bedrag aan financiële steun van derden ter dekking van het onder b bedoelde verschil.
3.
Subsidie wordt voorts geweigerd voorzover met betrekking tot de over te nemen goederen subsidie krachtens artikel 19 is vastgesteld.
4.
In de gevallen, bedoeld in artikel 17, zesde en zevende lid, is artikel 8, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 16
Indien de subsidie-ontvanger niet binnen een door de minister te bepalen termijn de goederen in eigendom verkrijgt van de instelling waarmee hij overeenkomstig artikel 17 een aanvraag voor subsidie heeft ingediend, kan de minister de subsidie intrekken.
1.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 12 wordt uiterlijk op 1 oktober 2002 bij de minister ingediend.
2.
Een aanvraag wordt ingediend door de instelling waarvan de goederen in eigendom zullen worden verkregen en de instelling die de goederen in eigendom zal verkrijgen gezamenlijk.
3.
De aanvraag bevat in ieder geval het gevraagde subsidiebedrag en gaat vergezeld van:
a. een door of in opdracht van de instelling waarvan de goederen in eigendom zullen worden verkregen overeenkomstig een door de minister vastgesteld model opgestelde bedrijfsanalyse, en
b. een op basis van die bedrijfsanalyse door of in opdracht van die instelling opgesteld saneringsplan.
4.
De bedrijfsanalyse, bedoeld in het derde lid, onder a, bevat ten minste een berekening volgens een door de minister vastgestelde methode van de bedrijfswaarde van alle goederen die in eigendom zijn van de in dat lid bedoelde instelling en is voorzien van een mededeling van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, inhoudende dat van onjuistheden niet is gebleken.
5.
Het saneringsplan, bedoeld in het derde lid, onder b, bevat ten minste een verantwoording van de naar aanleiding van de bedrijfsanalyse door de in dat lid bedoelde instelling gemaakte keuzes, alsmede een verslag van het terzake met het bestuur van de gemeente waarin de desbetreffende goederen zijn gelegen en andere betrokkenen gevoerde overleg.
6.
Indien de instelling waarvan de goederen in eigendom zullen worden verkregen, op de datum van indiening van de subsidie-aanvraag nog rechten ontleent aan een beschikking krachtens een DKP-regeling, gaat de aanvraag tevens vergezeld van een schriftelijke verklaring van die instelling dat deze onder de voorwaarde dat op de aanvraag een beschikking tot subsidievaststelling wordt gegeven:
a. afstand doet van haar rechten jegens het Rijk op geldelijke steun voorzover aan die instelling krachtens een DKP-regeling geldelijke steun is verleend, onderscheidenlijk die instelling krachtens een DKP-regeling aanspraak heeft op geldelijke steun, over het tijdvak vanaf 1 januari 1998;
b. geen aanspraak meer maakt op rechten jegens het Rijk als gevolg van herziening van beschikkingen op grond van een DKP-regeling, en
c. in voorkomende gevallen binnen vier weken na de datum van subsidievaststelling de door haar ingediende bezwaren en beroepen tegen besluiten op grond van een DKP-regeling intrekt.
7.
Indien een gemeente ten gunste van de instelling waarvan de goederen in eigendom zullen worden verkregen, op de datum van indiening van de subsidie-aanvraag nog rechten ontleent aan een beschikking krachtens de Regeling geldelijke steun huurwoningen normkostensysteem 1988, gaat de aanvraag tevens vergezeld van een schriftelijke verklaring van die gemeente, als bedoeld in artikel 9, derde lid.
Artikel 18
Indien bij de aanvraag een schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 17, zesde of zevende lid, is overgelegd, heeft een beschikking op die aanvraag, waarbij subsidie wordt vastgesteld, tot gevolg dat aanspraken van het Rijk op de instelling waarvan de goederen in eigendom zullen worden verkregen of op de gemeente waaraan ten gunste van die instelling geldelijke steun is verleend, voortvloeiende uit herziening van beschikkingen op grond van een DKP-regeling, vervallen.
1.
De minister kan op aanvraag van een instelling als bedoeld in het tweede lid een eenmalige subsidie vaststellen ter sanering van de exploitatie van een verzorgingshuis.
2.
Voor subsidie komt in aanmerking een instelling:
a. die op 1 januari 1997 nog rechten ontleende aan een beschikking krachtens een DKP-regeling of ten gunste waarvan een gemeente op 1 januari 1997 nog rechten ontleende aan een beschikking krachtens de Regeling geldelijke steun huurwoningen normkostensysteem 1988, voorzover die rechten:
betrekking hebben op een verzorgingshuis;
niet op of na die datum aan een andere instelling zijn overgedragen, en
niet voortvloeien uit een beschikking die overeenkomstig artikel 2 van de Wet balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting in aanmerking dient te worden genomen voor de vaststelling van de in dat artikel bedoelde som;
b. waaraan van overheidswege een garantie is verstrekt voor een door haar aangetrokken kapitaalmarktlening ten behoeve van de bouw of de verbetering van een verzorgingshuis mits die garantie op 1 januari 1998 nog geldt, en
c. die geen toegelaten instelling is als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet.
3.
Voor subsidie komt tevens in aanmerking een instelling:
a. waaraan op of na 1 januari 1997 de op een verzorgingshuis betrekking hebbende rechten, verbonden aan een beschikking krachtens een DKP-regeling, als bedoeld in het tweede lid, onder a, of de op een verzorgingshuis betrekking hebbende rechten, verbonden aan een beschikking van een gemeente, die voortvloeit uit een beschikking krachtens de Regeling geldelijke steun huurwoningen normkosten systeem 1998, als bedoeld in het tweede lid, onder a, zijn overgedragen, voorzover die rechten niet voortvloeien uit een beschikking die overeenkomstig artikel 2 van de Wet balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting in aanmerking dient te worden genomen voor de vaststelling van de in dat artikel bedoelde som;
b. waaraan van overheidswege een garantie als bedoeld in het tweede lid, onder b, is verstrekt dan wel de rechten en verplichtingen, verbonden aan een garantie als bedoeld in het tweede lid, onder b, zijn overgedragen, mits die garantie op 1 januari 1998 nog geldt, en
c. die geen toegelaten instelling is als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet.
4.
De artikelen 14, 17, eerste en derde tot en met zevende lid, en 18 zijn van overeenkomstige toepassing.
1.
Subsidie wordt geweigerd indien het in de aanvraag gevraagde bedrag naar het oordeel van de minister:
a. hoger is dan het bedrag dat gelet op een doelmatige besteding van rijksgelden in het belang van de volkshuisvesting verantwoord is;
b. hoger is dan het bedrag dat in de omstandigheden van het geval redelijkerwijs nodig is om te komen tot een in het belang van de volkshuisvesting verantwoorde exploitatie van het verzorgingshuis, of
c. hoger is dan het bedrag dat van overheidswege aan garantie is ver-strekt voor een kapitaalmarktlening ten behoeve van de bouw van het verzorgingshuis, verminderd met de ten aanzien van dat verzorgingshuis overeenkomstig artikel 3, tweede lid, berekende som en de bedrijfswaarde, bedoeld in het tweede lid, onder b.
2.
De minister neemt bij zijn oordeel in ieder geval in aanmerking:
a. in voorkomend geval het bedrag aan subsidie dat krachtens artikel 2 met betrekking tot het verzorgingshuis is vastgesteld ten gunste van de instelling;
b. het verschil tussen de boekwaarde en de door de minister bepaalde bedrijfswaarde van het verzorgingshuis;
c. het verschil tussen de boekwaarde en de door de minister bepaalde bedrijfswaarde van de overige goederen die in eigendom zijn van de instelling of waarop een recht van erfpacht is gevestigd dat toebehoort aan de instelling;
d. het eigen vermogen van de instelling;
e. de vermogensoverdrachten en de investeringen van de instelling vanaf 1 januari 1997, en
f. het totale bedrag aan financiële steun van derden ter dekking van het onder b bedoelde verschil.
3.
Indien de instelling op de datum van indiening van de subsidie-aanvraag nog rechten ontleent aan een beschikking krachtens een DKP-regeling of indien een gemeente ten gunste van de instelling op de datum van indiening van de subsidie-aanvraag nog rechten ontleent aan een beschikking krachtens de Regeling geldelijke steun huurwoningen normkostensysteem 1988, is artikel 8 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 21
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Artikel 22
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling eenmalige subsidies niet-winstbeogende instellingen.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 9 oktober 1998
De
Staatssecretaris