Regeling bijzondere opsporingsgelden
1.
Bureau Operationele Zaken
Het bureau Operationele Zaken (BOZ) van het directoraat-generaal Rechtshandhaving van het Ministerie van Justitie.
2.
Aangewezen ambtenaar
Een door het hoofd van het bureau Operationele Zaken aangewezen ambtenaar, die bevoegd is namens hem, binnen de grenzen van het verleende mandaat, voor de uitvoering van deze regeling op te treden.
Van een aanwijzing worden de hoofdofficieren van justitie schriftelijk in kennis gesteld.
a.
de regionale politiekorpsen;
b.
het Korps landelijke politiediensten;
c.
de onderdelen van de Koninklijke Marechaussee die door het bevoegd gezag zijn aangewezen om een reguliere politietaak te vervullen;
e.
de bijzondere opsporingsdiensten (BOD’en) die, in overleg met het College van procureurs-generaal, door de Minister van Justitie schriftelijk zijn aangewezen.
4.
Betrokken hoofdofficier van justitie
De hoofdofficier van justitie onder wiens verantwoordelijkheid het desbetreffende strafrechtelijke onderzoek loopt of heeft gelopen, dan wel binnen wiens arrondissement een geval, waarop deze regeling ziet, zich voordoet of heeft voorgedaan.
5.
Informant
Een persoon die heimelijk aan een opsporingsambtenaar informatie verstrekt omtrent strafbare feiten, die door anderen zijn of worden gepleegd of verricht, welke verstrekking gevaar voor deze persoon of voor derden oplevert en die ingeschreven staat in het informantenregister van een opsporingsdienst.
a.
Geld dat op verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie door de Minister van Justitie beschikbaar wordt gesteld voor een informant, burgerinfiltrant, burgerpseudokoper of burgerpseudodienstverlener wegens door hem verstrekte inlichtingen of door hem verrichte diensten, die hebben geleid of mede hebben geleid tot de opheldering van een strafbaar feit.
b.
Geld dat op verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie door de Minister van Justitie beschikbaar wordt gesteld voor een informant, burgerinfiltrant, burgerpseudokoper of burgerpseudodienstverlener wegens door hem verstrekte concrete inlichtingen, die hebben geleid tot de inbeslagneming van contant geld dan wel ander waardevol (on)roerend goed, en welke inbeslagneming zonder die inlichtingen niet zou hebben kunnen plaatsvinden, voorzover het Openbaar Ministerie de ontneming dan wel verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen contant geld dan wel ander waardevol (on)roerend goed vordert of heeft gevorderd.
c.
Geld dat, zonder dat de verstrekte inlichtingen of de verrichte diensten tot opheldering van een strafbaar feit hebben geleid, op verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie door de Minister van Justitie beschikbaar wordt gesteld voor een informant of een burgerinfiltrant in een geval dat:
i.
het plegen van een strafbaar feit, op grond van veiligheidsrisico’s of andere zwaarwegende belangen in opdracht van het openbaar ministerie door de politie is voorkomen;
ii.
de met betrekking tot een strafbaar feit verstrekte inlichtingen het algemeen belang of een zwaarwegend economisch belang hebben gediend;
iii.
de inlichtingen hebben geleid tot de opsporing van zaken van (nagenoeg) onvervangbare waarde;
iv.
de informant of burgerinfiltrant in opdracht van het openbaar ministerie niet langer in een onderzoek kan worden gebruikt in verband met zijn veiligheid of met het afbreukrisico voor dit onderzoek;
v.
de informant of burgerinfiltrant, gelet op de duur van het onderzoek waarin hij wordt gebruikt, naar het oordeel van het openbaar ministerie, een incidentele aanmoedigingspremie in de vorm van een voorschot op het naar verwachting toe te kennen tipgeld dient te worden verstrekt;
vi.
op grond van prioriteitstelling door het openbaar ministerie, het tactisch onderzoek naar aanleiding van de verstrekte inlichtingen gedurende langere tijd wordt uitgesteld.
vii.
de verstrekte inlichtingen hebben geleid tot een voltooide opkoop, zoals bedoeld in artikel 1, lid 14 van deze regeling; of
viii.
de verstrekte inlichtingen een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het in kaart brengen van een zogenoemd crimineel samenwerkingsverband en er naar aanleiding van deze inlichtingen een strafrechtelijk onderzoek is of wordt gestart.
9.
Voorschot
Geld dat op verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie, bij wijze van voorschot op tipgeld, door de Minister van Justitie beschikbaar wordt gesteld.
11.
Pseudokoopgeld
Geld dat op verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie door de Minister van Justitie beschikbaar wordt gesteld voor een pseudokoop.
12.
Tipgever
De burger die, anders dan als informant of burgerinfiltrant, inlichtingen heeft verstrekt die (mede) hebben geleid tot de aanhouding althans het bekend worden van de dader(s) van een ernstig misdrijf, waarvoor door de betrokken hoofdofficier van justitie in het belang van het onderzoek, met voorafgaande machtiging van de Minister van Justitie en met inachtneming van de in
artikel 16, aanhef en onder b van deze regeling gestelde publicatievereisten, een financiële beloning in het vooruitzicht is gesteld.
13.
Beloning
Geld dat op verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie door de Minister van Justitie beschikbaar wordt gesteld voor een tipgever.
14.
Opkopen
Het met toestemming van de betrokken hoofdofficier van justitie, zonder strafvorderlijk oogmerk, kopen van een voor het leven of de gezondheid van personen bijzonder gevaarlijk goed, waarvan het ongecontroleerd bezit bovendien in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
15.
Opkoopgeld
Geld dat op verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie door de Minister van Justitie beschikbaar wordt gesteld voor het opkopen van een goed.
16.
Toongeld
Geld dat op verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie door de Minister van Justitie voor bepaalde duur ter beschikking wordt gesteld om een infiltrant van een opsporingsdienst in staat te stellen blijk te geven van zijn belangstelling en kredietwaardigheid voor de aankoop van criminele goederen.
17.
Onkosten- en uurvergoedingen
De geldelijke vergoeding aan een informant of burgerinfiltrant ter goedmaking van of tegemoetkoming in de met machtiging van het Openbaar Ministerie en op verzoek van een opsporingsdienst met betrekking tot het inwinnen van criminele inlichtingen gemaakte onkosten of gewerkte uren.
18.
Schadevergoeding
De geldelijke vergoeding aan de burger die, in een geval waarop de Regeling bijzondere opsporingsgelden ziet, bijstand heeft verleend aan de politie, ter goedmaking van of tegemoetkoming in geleden materiële schade met betrekking tot de normale lijfsgoederen, alsmede met betrekking tot een voertuig of een ander privé-eigendom, dat op verzoek van een opsporingsdienst en met machtiging van het openbaar ministerie met betrekking tot de bijstandsverlening is gebruikt.
19.
Procedureregeling ‘Kasvoorschot Ministerie van Justitie’
De regeling houdende procedureafspraken tussen de Minister van Justitie, de betrokken financiële instelling, het openbaar ministerie en het Korps landelijke politiediensten inzake het beschikbaar stellen van contant geld dat op grond van de Regeling bijzondere opsporingsgelden is toegekend.
1.
Op verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie kan de Minister van Justitie op grond van deze regeling de volgende gelden toekennen:
a.
(een voorschot op) tipgeld;
2.
Onkosten- en uurvergoedingen, als bedoeld in
artikel 1, zeventiende lid en schadevergoedingen, als bedoeld in
artikel 1, achttiende lid, worden in beginsel uit de financiële middelen van de betrokken opsporingsdienst betaald. In bijzondere gevallen kan de Minister van Justitie, op verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie, echter besluiten een onkosten-, uur- of schadevergoeding toe te kennen.
3.
In het belang van de opsporing van een ernstig misdrijf of de voorkoming daarvan, of indien andere zwaarwichtige redenen in het kader van de opsporing daartoe aanleiding geven, kan de Minister van Justitie onder nader te stellen voorwaarden, op verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie, ook in andere gevallen dan genoemd in het eerste en tweede lid, bijzondere gelden toekennen.
1.
Het KLPD registreert in een doorlopend register alle zaken waarbij het in het kader van de uitvoering van deze regeling betrokken is geweest.
2.
Het KLPD draagt zorg voor de advisering of uitvoering zoals omschreven in onderstaande aangelegenheden:
a.
tipgeld
In tipgeldzaken (en eventuele voorschotten daarop) heeft de Nationale Criminele Inlichtingen Eenheid (NCIE) van het KLPD een adviserende taak met betrekking tot de toekenning en de hoogte van het bedrag. De NCIE is intermediair tussen de opsporingsdiensten en het bureau Operationele Zaken van het Ministerie van Justitie. De tussenkomst van de NCIE bij tipgeldaanvragen is voor de opsporingsdiensten verplicht.
b.
beloning
Met betrekking tot de door de hoofdofficieren van justitie uitgeloofde beloningen draagt het KLPD zorg voor de vervaardiging en landelijke verspreiding van de raambiljetten. Tevens draagt het KLPD ervoor zorg dat aan de desbetreffende zaak aandacht wordt besteed in een landelijk televisieprogramma van een zendgemachtigde waarmee het Openbaar Ministerie een samenwerkingscontract voor de opsporingsberichtgeving heeft gesloten.
c.
pseudokoop-, toon- en opkoopgeld en overige bijzondere gelden
Het KLPD geeft desgevraagd advies aan het bureau Operationele Zaken en de betrokken hoofdofficier van justitie over de praktische uitvoering van een pseudokoop-, toongeld of opkoopzaak of een zaak als bedoeld in
artikel 2, derde lid, alsmede over de hoogte van het in een concreet geval gebruikelijke bedrag.
Het KLPD coördineert en ondersteunt desgevraagd de zaken waarbij het in de uitvoering is betrokken.
d.
Ter beschikking stellen van contant geld
Het KLPD draagt in een concrete zaak, op verzoek van de aangewezen ambtenaar van het bureau Operationele Zaken zorg dat op grond van deze regeling toegekend geld dat in contanten ter beschikking moet worden gesteld van de verzoekende hoofdofficier van justitie, wordt opgehaald en afgeleverd overeenkomstig de desbetreffende bepalingen in de procedureregeling, zoals bedoeld in
artikel 1, negentiende lid, van de Regeling bijzondere opsporingsgelden.
Op verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie draagt het KLPD zorg dat het geld op de aan te geven wijze wordt geprepareerd en verpakt.
e.
jaaroverzicht
Jaarlijks, in de maand maart, zendt de korpschef van het KLPD, door tussenkomst van de directeur-generaal Rechtshandhaving, aan de Minister van Justitie een overzicht van de zaken waarin in het voorafgaande kalenderjaar tipgeld is toegekend. De directeur-generaal Rechtshandhaving zendt een exemplaar van dit overzicht ter kennisneming aan de voorzitter van het College van procureurs-generaal.
Dit overzicht bevat, uitgesplitst per opsporingsdienst:
1.
het totaal aantal zaken per delictsoort;
2.
het gemiddeld uitbetaalde bedrag per delictsoort;
3.
het totale bedrag aan tipgeld dat is toegekend; en
4.
de door derden, al dan niet met een afgegeven garantstelling, in het vooruitzicht gestelde of uitbetaalde financiële beloningen ten behoeve van informanten.
Het jaaroverzicht bevat voorts het aantal en de soort zaken (met vermelding van de bedragen), waarin het KLPD bij de uitvoering van toongeld-, pseudokoopgeld- of opkoopgeldzaken, dan wel zaken als bedoeld in
artikel 2, derde lid, een adviserende, ondersteunende of uitvoerende rol heeft gespeeld.
In het jaaroverzicht worden geen gegevens vermeld die herleidbaar zijn tot concrete zaken of personen.
1.
Aanvragen voor toekenning van tipgeld tot een bedrag van € 225,– worden niet in behandeling genomen.
2.
Indien het hoofd van de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) van een opsporingsdienst het wenselijk acht dat tipgeld wordt toegekend, treedt hij of een door hem aangewezen andere leidinggevende binnen de CIE, na verkregen toestemming van de betrokken CIE-officier van justitie, voor het inwinnen van advies over de hoogte van het tipgeldbedrag en in voorkomend geval over de toepasselijkheid van de tipgeldregeling in overleg met de betrokken ambtenaar van de NCIE.
3.
Naar aanleiding van het in het tweede lid bedoelde overleg bespreekt de ambtenaar van de NCIE de zaak telefonisch met de aangewezen ambtenaar van het bureau Operationele Zaken en adviseert hem over de toekenning en de hoogte van het tipgeldbedrag.
4.
De aangewezen ambtenaar van het bureau Operationele Zaken neemt een beslissing ten aanzien van de toekenning en bepaalt, bij een positieve beslissing, de hoogte van het tipgeldbedrag. De uitkomst wordt medegedeeld aan de ambtenaar van de NCIE.
5.
Indien de hoogte van het toe te kennen bedrag buiten het mandaat van de aangewezen ambtenaar valt, legt deze de zaak ter beslissing voor aan de in casu wel bevoegde ambtenaar bij het Ministerie van Justitie of in voorkomend geval aan de Minister van Justitie.
De aangewezen ambtenaar stelt de aanvragende opsporingsdienst, door tussenkomst van de NCIE, op de hoogte van de genomen beslissing.
6.
Bij een positieve beslissing dient de opsporingsdienst ter verdere afhandeling van de zaak bij de betrokken CIE-officier van justitie een rapport in, overeenkomstig het model dat als
bijlage 2 bij deze regeling is opgenomen.
De CIE-officier van justitie, die het rapport voor akkoord heeft ondertekend, geleidt dit door naar de betrokken hoofdofficier van justitie.
7.
De hoofdofficier van justitie verzoekt vervolgens bij brief, overeenkomstig het model van
bijlage 2a bij deze regeling, waarbij het in het zesde lid bedoelde rapport is gevoegd, om de beschikbaarstelling van het toegezegde tipgeld. Deze brief dient te worden gericht aan het hoofd van het bureau Operationele Zaken, die vervolgens voor de betaalbaarstelling van het tipgeld zorgdraagt.
8.
Voor de opsporingsdienst aan welke het tipgeld betaalbaar is gesteld, bestaat een terugstortverplichting voorzover het tipgeld niet of niet geheel binnen zes maanden na ontvangst is uitgekeerd aan de desbetreffende informant, dan wel zodra duidelijk is geworden dat het tipgeld niet binnen zes maanden zal worden uitgekeerd aan de desbetreffende informant. Het niet uitgekeerde tipgeld dient teruggestort te worden op rekeningnummer 192.325.000 ten name van het Ministerie van Justitie, onder vermelding van het corresponderende NCIE-nummer.
Op grond van dit artikellid teruggestort tipgeld blijft maximaal vijf jaar na bijschrijving op de daartoe bestemde rekening van het Ministerie van Justitie opeisbaar door de hoofdofficier van justitie ten behoeve van de desbetreffende informant.
9.
Het in de leden 1 tot en met 8 van dit artikel bepaalde is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot een voorschot op tipgeld.
1.
Aanvragen voor toekenning van een beloning tot een bedrag van € 4.500,– worden niet in behandeling genomen.
2.
Indien het wenselijk wordt geacht dat in een opsporingsonderzoek een beloning wordt uitgeloofd, neemt de officier van justitie, na verkregen instemming van de hoofdofficier van justitie, telefonisch contact op met een aangewezen ambtenaar van het bureau Operationele Zaken, licht de zaak toe en verzoekt om toekenning van een beloning.
3.
Indien de aangewezen ambtenaar een beloning toekent, deelt deze tevens zijn beslissing over de hoogte van de beloning mee aan de officier van justitie.
4.
Indien de hoogte van het toe te kennen bedrag buiten het mandaat van de aangewezen ambtenaar valt, legt deze het verzoek ter beslissing voor aan de in casu wel bevoegde ambtenaar bij het Ministerie van Justitie of in voorkomend geval aan de Minister van Justitie.
De aangewezen ambtenaar stelt de officier van justitie zo spoedig mogelijk telefonisch op de hoogte van de genomen beslissing.
5.
Bij een positieve beslissing over de toekenning van een beloning informeert de officier van justitie de politie over de inhoud van de toezegging en verzoekt hem telefonisch contact op te nemen met de Dienst Nationale Recherche Informatie (DNRI) van het KLPD. De DNRI draagt zorg voor de vervaardiging en landelijke verspreiding van de raambiljetten. Tevens draagt de DNRI ervoor zorg dat aan de desbetreffende zaak aandacht wordt besteed in een landelijk televisieprogramma van een zendgemachtigde waarmee het Openbaar Ministerie een samenwerkingscontract voor de opsporingsberichtgeving heeft gesloten.
6.
De mondelinge toezegging dient in een schriftelijke machtiging te worden vastgelegd. Hiertoe dient de officier van justitie, door tussenkomst van de hoofdofficier van justitie, uiterlijk vier weken na de mondelinge toezegging, een verzoek in overeenkomstig het model dat als
bijlage 3 bij deze regeling is opgenomen. Dit verzoek dient te worden gericht aan het hoofd van het bureau Operationele Zaken, ter attentie van de behandelend ambtenaar.
Deze laatste draagt zorg voor toezending van de machtiging aan de hoofdofficier van justitie.
7.
Indien de hoofdofficier van justitie een beroep wenst te doen op de machtiging, verzoekt hij de Minister van Justitie het toegezegde beloningsgeld geheel of ten dele beschikbaar te stellen. Dit verzoek dient schriftelijk, overeenkomstig het model dat als
bijlage 4a bij deze regeling is opgenomen, te worden gericht aan het hoofd van het bureau Operationele Zaken.
Bij het verzoek van de hoofdofficier van justitie wordt het advies gevoegd van de officier van justitie, overeenkomstig het model dat als
bijlage 4 bij deze regeling is opgenomen.
Het hoofd van het bureau Operationele Zaken draagt zorg dat het geld voor de beloning betaalbaar wordt gesteld.
1.
Aanvragen voor het beschikbaarstellen van toongeld worden niet in behandeling genomen voor bedragen beneden de € 50.000,–, tenzij sprake is van spoedeisende omstandigheden.
2.
Indien het Openbaar Ministerie ermee heeft ingestemd dat een opsporingsdienst in een opsporingsonderzoek een toongeldactie uitvoert, dient die opsporingsdienst een verzoek in voor de beschikbaarstelling van het gewenste bedrag aan toongeld bij de betrokken officier van justitie. Dit verzoek geschiedt schriftelijk overeenkomstig het model, dat als
bijlage 5 bij deze regeling is opgenomen.
3.
Indien de officier van justitie een beroep wenst te doen op het budget van het Ministerie van Justitie neemt deze telefonisch contact op met de aangewezen ambtenaar van het bureau Operationele Zaken en licht het verzoek toe. De officier van justitie geeft daarbij aan of er sprake is van spoedeisende omstandigheden. Indien dat het geval is, dient de aanvraagprocedure als omschreven in
artikel 10 te worden gevolgd.
4.
Indien de aangewezen ambtenaar het beschikbaarstellen van toongeld toezegt, deelt deze tevens zijn beslissing over de hoogte van het toongeldbedrag mee aan de officier van justitie.
5.
Indien de hoogte van het toe te kennen bedrag buiten het mandaat van de aangewezen ambtenaar valt, legt deze het verzoek ter beslissing voor aan de in casu wel bevoegde ambtenaar bij het Ministerie van Justitie of in voorkomend geval aan de Minister van Justitie.
De aangewezen ambtenaar stelt de officier van justitie zo spoedig mogelijk telefonisch op de hoogte van de genomen beslissing.
6.
Bij een positieve beslissing dient de officier van justitie, door tussenkomst van de hoofdofficier van justitie, een schriftelijk verzoek in voor de beschikbaarstelling van het toegezegde toongeld, overeenkomstig het model dat als
bijlage 5a bij deze regeling is opgenomen. Bij dit verzoek wordt gevoegd het verzoek van de opsporingsdienst als bedoeld in
bijlage 5 bij deze regeling. Het verzoek dient te worden gericht aan het hoofd van het bureau Operationele Zaken. Deze laatste draagt zorg dat het geld beschikbaar wordt gesteld aan de hoofdofficier van justitie door overmaking op het rekeningnummer zoals bedoeld in
artikel 18.
7.
De officier van justitie zendt een kopie van het in het zesde lid bedoelde schriftelijk verzoek aan het College van procureurs-generaal (afdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken). Voorzover het verzoek ziet op de beschikbaarstelling van ten minste € 50.000,– kan de afdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken van het Parket-Generaal het bureau Operationele Zaken om informatie verzoeken over de afdoening van het verzoek.
8.
De hoofdofficier van justitie waaraan het geld beschikbaar is gesteld, draagt zorg dat het toongeld uiterlijk op de vijfde werkdag na de toongeldactie wordt teruggeboekt op rekeningnummer 192.325.000 ten name van het Ministerie van Justitie, onder vermelding van het kenmerk van de zaak.
9.
Uiterlijk binnen twee weken na de toongeldactie zendt de officier van justitie, door tussenkomst van de hoofdofficier van justitie, een afloopbericht aan het hoofd van het bureau Operationele Zaken. Hierbij wordt tevens melding gemaakt van de datum waarop opdracht is gegeven aan de bank tot terugboeking van het beschikbaar gestelde toongeld.
10.
De officier van justitie zendt een kopie van het in het negende lid bedoelde afloopbericht aan het College van procureurs-generaal (afdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken).
1.
Aanvragen voor toekenning van pseudokoopgeld en opkoopgeld tot een bedrag van € 1.000,– worden niet in behandeling genomen.
2.
Indien het Openbaar Ministerie ermee heeft ingestemd dat een opsporingsdienst in een opsporingsonderzoek een pseudokoop of een opkoop doet, dient die dienst een verzoek in voor de beschikbaarstelling van het gewenste bedrag aan pseudokoopgeld of opkoopgeld bij de betrokken officier van justitie. Dit verzoek geschiedt schriftelijk overeenkomstig het model, dat als
bijlage 6 respectievelijk
bijlage 7 bij deze regeling is opgenomen.
3.
Indien de officier van justitie een beroep wenst te doen op het budget van het Ministerie van Justitie neemt de officier van justitie daarover telefonisch contact op met de aangewezen ambtenaar van het bureau Operationele Zaken en licht het verzoek toe. De officier van justitie geeft daarbij aan of er sprake is van spoedeisende omstandigheden. Indien dat het geval is, dient de aanvraagprocedure als omschreven in
artikel 10 te worden gevolgd.
4.
Indien de aangewezen ambtenaar het beschikbaarstellen van pseudokoopgeld of opkoopgeld toezegt, deelt deze tevens zijn beslissing over de hoogte van het bedrag voor de pseudokoop of opkoop mee aan de officier van justitie.
5.
Indien de hoogte van het toe te kennen bedrag buiten het mandaat van de aangewezen ambtenaar valt, legt deze het verzoek ter beslissing voor aan de in casu wel bevoegde ambtenaar bij het Ministerie van Justitie of in voorkomend geval aan de Minister van Justitie.
De aangewezen ambtenaar stelt de officier van justitie telefonisch op de hoogte van de genomen beslissing.
6.
Bij een positieve beslissing dient de officier van justitie, door tussenkomst van de hoofdofficier van justitie, een schriftelijk verzoek in voor de beschikbaarstelling van het toegekende pseudokoopgeld of opkoopgeld, overeenkomstig het model dat als
bijlage 6a respectievelijk
bijlage 7a bij deze regeling is opgenomen. Bij dit verzoek wordt gevoegd het verzoek van de opsporingsdienst als bedoeld in
bijlage 6 respectievelijk
bijlage 7 bij deze regeling. Het verzoek dient te worden gericht aan het hoofd van het bureau Operationele Zaken. Deze laatste draagt zorg dat het geld beschikbaar wordt gesteld door overmaking op het rekeningnummer zoals bedoeld in
artikel 18.
7.
De officier van justitie zendt een kopie van het in het zesde lid bedoelde schriftelijk verzoek aan het College van procureurs-generaal (afdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken). Voorzover het verzoek ziet op de beschikbaarstelling van ten minste € 50.000,– kan de afdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken van het Parket-Generaal het bureau Operationele Zaken om informatie verzoeken over de afdoening van het verzoek.
8.
De hoofdofficier van justitie, waaraan het geld giraal beschikbaar is gesteld, draagt zorg dat niet gebruikt pseudokoopgeld of opkoopgeld uiterlijk op de vijfde werkdag na de pseudokoopactie of de opkoopactie wordt teruggeboekt op rekeningnummer 192.325.000 ten name van het Ministerie van Justitie, onder vermelding van het kenmerk van de zaak.
9.
Uiterlijk binnen twee weken na de pseudokoopactie of de opkoopactie legt de officier van justitie, door tussenkomst van de hoofdofficier van justitie, aan het hoofd van het bureau Operationele Zaken door middel van een gedetailleerde specificatie van de (op)gekochte goederen schriftelijke verantwoording af over het bestede geld. In geval van een pseudokoopactie wordt tevens het strafvorderlijk resultaat van de actie vermeld.
10.
De officier van justitie zendt een kopie van de in het negende lid bedoelde specificatie, onder vermelding van het strafvorderlijk resultaat in geval van een pseudokoopactie, aan het College van procureurs-generaal (afdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken).
1.
Indien de officier van justitie voor een onkosten-, uur- of schadevergoeding een beroep wenst te doen op het budget van het Ministerie van Justitie neemt de officier van justitie daarover telefonisch contact op met de aangewezen ambtenaar van het bureau Operationele Zaken en licht het verzoek toe.
2.
In het geval dat de aangewezen ambtenaar een vergoeding toekent, deelt deze tevens zijn beslissing over de hoogte van het bedrag voor de vergoeding mee aan de officier van justitie.
3.
Indien de hoogte van de toe te kennen vergoeding buiten het mandaat van de aangewezen ambtenaar valt, legt deze het verzoek ter beslissing voor aan de in casu wel bevoegde ambtenaar bij het Ministerie van Justitie of in voorkomend geval aan de Minister van Justitie.
De aangewezen ambtenaar stelt de officier van justitie zo spoedig mogelijk op de hoogte van de genomen beslissing.
4.
Bij een positieve beslissing dient de officier van justitie, door tussenkomst van de hoofdofficier van justitie, een schriftelijk verzoek in voor de beschikbaarstelling van de toegezegde vergoeding. Het verzoek dient te worden gericht aan het hoofd van het bureau Operationele Zaken en bevat in elk geval een duidelijke omschrijving van de bijzondere omstandigheden van het geval, de gevraagde en toegekende vergoeding en een specificatie van hetgeen vergoed is of zal worden.
5.
Het hoofd van het bureau Operationele Zaken draagt, na ontvangst van het in het vierde lid genoemde verzoek, zorg dat het geld beschikbaar wordt gesteld door overmaking op het rekeningnummer zoals bedoeld in
artikel 18.
1.
Aanvragen voor toekenning van gelden voor gevallen als bedoeld in
artikel 2, derde lid, tot een bedrag van € 1.000,– worden niet in behandeling genomen.
2.
Indien de officier van justitie in gevallen als bedoeld in
artikel 2, derde lid, een beroep wenst te doen op het budget van het Ministerie van Justitie neemt de officier van justitie daarover telefonisch contact op met de aangewezen ambtenaar van het bureau Operationele Zaken en licht het verzoek toe. De officier van justitie geeft daarbij aan of er sprake is van spoedeisende omstandigheden. Indien dat het geval is, dient de aanvraagprocedure als omschreven in
artikel 10 te worden gevolgd.
3.
In het geval dat de aangewezen ambtenaar een vergoeding toekent, deelt deze tevens zijn beslissing over de hoogte van het bedrag voor de vergoeding mee aan de officier van justitie.
4.
Indien de hoogte van de toe te kennen vergoeding buiten het mandaat van de aangewezen ambtenaar valt, legt deze het verzoek ter beslissing voor aan de in casu wel bevoegde ambtenaar bij het Ministerie van Justitie of in voorkomend geval aan de Minister van Justitie.
De aangewezen ambtenaar stelt de officier van justitie zo spoedig mogelijk op de hoogte van de genomen beslissing.
5.
Bij een positieve beslissing dient de officier van justitie, door tussenkomst van de hoofdofficier van justitie, een schriftelijk verzoek in voor de beschikbaarstelling van het toegezegde bedrag. Het verzoek dient te worden gericht aan het hoofd van het bureau Operationele Zaken en bevat in elk geval een duidelijke omschrijving van de bijzondere omstandigheden van het geval en het toegekende bedrag. Het hoofd van het bureau Operationele Zaken draagt zorg dat het geld beschikbaar wordt gesteld door overmaking op het rekeningnummer zoals bedoeld in
artikel 18.
6.
De officier van justitie zendt een kopie van het in het vijfde lid bedoelde schriftelijk verzoek aan het College van procureurs-generaal (afdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken). Voorzover het verzoek ziet op de beschikbaarstelling van ten minste € 50.000,– kan de afdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken van het Parket-Generaal het bureau Operationele Zaken om informatie verzoeken over de afdoening van het verzoek.
7.
De hoofdofficier van justitie, waaraan het geld giraal beschikbaar is gesteld, draagt zorg dat het niet gebruikte geld binnen vijf dagen nadat kenbaar is geworden dat dit geld niet gebruikt is, wordt teruggeboekt op rekeningnummer 192.325.000 ten name van het Ministerie van Justitie, onder vermelding van het kenmerk van de zaak.
8.
Uiterlijk binnen twee weken nadat het beschikbaar gestelde geld is gebruikt voor hetgeen waarvoor het is aangevraagd, legt de officier van justitie, door tussenkomst van de hoofdofficier van justitie, aan het hoofd van het bureau Operationele Zaken een schriftelijke verantwoording af over het bestede geld. Daarbij wordt tevens het strafvorderlijk resultaat gemeld.
9.
De officier van justitie zendt een kopie van de in het achtste lid bedoelde schriftelijke verantwoording, onder vermelding van het strafvorderlijk resultaat, aan het College van procureurs-generaal (afdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken).
2.
De betrokken officier van justitie dient in dat geval, met toestemming van de hoofdofficier van justitie, telefonisch contact op te nemen met de aangewezen ambtenaar van het bureau Operationele Zaken en onder toelichting van de zaak de toekenning en beschikbaarstelling van het geld te verzoeken.
3.
Indien de aangewezen ambtenaar het gevraagde geld toezegt, deelt hij tevens zijn beslissing over de hoogte van het beschikbaar te stellen bedrag mee aan de officier van justitie.
4.
Toekenningen van gelden tot € 50.000,– dienen in beginsel door de opsporingsdienst te worden voorgeschoten, tenzij de bank waarbij de opsporingsdienst een rekening heeft, niet tijdig aan het gevraagde kan voldoen.
5.
Onmiddellijk aansluitend aan het in het tweede lid bedoelde telefonische contact, zendt de officier van justitie een faxbericht, overeenkomstig het model dat als
bijlage 8 bij deze regeling is opgenomen, aan het hoofd van het bureau Operationele Zaken, ter attentie van de behandelend ambtenaar.
6.
Indien de hoogte van het toe te kennen bedrag buiten het mandaat van de aangewezen ambtenaar valt, legt deze het verzoek ter beslissing voor aan de in casu wel bevoegde ambtenaar bij het Ministerie van Justitie of in voorkomend geval aan de Minister van Justitie. De aangewezen ambtenaar stelt de officier van justitie zo spoedig mogelijk op de hoogte van de genomen beslissing.
7.
Bij een positieve beslissing op het verzoek draagt het hoofd van het bureau Operationele Zaken zorg dat het toegekende geld beschikbaar wordt gesteld overeenkomstig de bepalingen van de in
artikel 1, negentiende lid, bedoelde procedureregeling of, indien de opsporingsdienst het toegekende geld voorschiet, door overmaking op het rekeningnummer zoals bedoeld in
artikel 18.
8.
Bij een positieve beslissing worden voor de verdere afhandeling van de zaak de geheel ingevulde modelformulieren of het schriftelijke verzoek als bedoeld in
artikel 9, vijfde lid, van deze regeling, door tussenkomst van de betrokken hoofdofficier van justitie, zo spoedig mogelijk aan het hoofd van het bureau Operationele Zaken nagezonden. Op dit na te zenden verzoek dient, onder verwijzing naar het faxbericht als bedoeld in het vijfde lid, te worden gemeld dat met toepassing van de spoedprocedure het geld spoedheidshalve reeds door de Minister van Justitie is toegekend en, indien van toepassing, beschikbaar is gesteld.
9.
De officier van justitie zendt een kopie van de in het achtste lid bedoelde modelformulieren of het schriftelijke verzoek aan het College van procureurs-generaal (afdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken). Voorzover het verzoek ziet op de beschikbaarstelling van ten minste € 50.000,– kan de afdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken van het Parket-Generaal het bureau Operationele Zaken om nadere informatie verzoeken over (de afdoening van) het verzoek.
10.
De hoofdofficier van justitie, waaraan het geld in contanten beschikbaar is gesteld, draagt zorg dat niet gebruikt geld, uiterlijk op de tweede werkdag na de desbetreffende actie, overeenkomstig de bepalingen van de in
artikel 1, negentiende lid, van deze regeling bedoelde procedureregeling, door het KLPD wordt teruggebracht naar de financiële instelling waar het is opgehaald. Indien het geld giraal beschikbaar is gesteld, zijn
artikel 6, achtste lid,
artikel 7, achtste lid, en
artikel 9, zevende lid, van overeenkomstige toepassing.
a.
blijkt dat de persoon die de inlichtingen heeft verstrekt als verdachte kan worden aangemerkt met betrekking tot de strafbare feiten waarover hij informeert;
b.
drie of meer jaren zijn verstreken nadat de verstrekte inlichtingen voor tactisch gebruik bij proces-verbaal beschikbaar zijn gesteld dan wel nadat de diensten zijn verricht. Bij langlopende onderzoeken kan op deze termijn een uitzondering worden gemaakt op gemotiveerd verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie; of
c.
niet uiterlijk binnen zes maanden na de datum van toekenning van tipgeld de schriftelijke aanvraag voor het beschikbaar stellen van dit geld bij het Ministerie van Justitie is ingediend. Overschrijding van deze termijn heeft stilzwijgende vervallenverklaring van de desbetreffende toekenning tot gevolg.
1.
In het geval met betrekking tot een Nederlands strafrechtelijk onderzoek een derde een financiële beloning ten behoeve van een informant in het vooruitzicht heeft gesteld of aan de desbetreffende opsporingsdienst heeft uitbetaald, wordt in beginsel door de Minister van Justitie geen tipgeld meer beschikbaar gesteld.
2.
In het geval de door een derde ten behoeve van een informant in het vooruitzicht gestelde of betaalde financiële beloning meer dan € 225 lager ligt dan de financiële beloning die in het concrete geval door de Minister van Justitie zou zijn toegekend, kan een informant, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, ter aanvulling tot het gebruikelijke bedrag, tipgeld worden toegekend.
3.
Door een derde aan een opsporingsdienst in het vooruitzicht gestelde financiële beloningen voor informanten en daartoe afgegeven garantstellingen, alsmede de door een derde in dat kader aan een opsporingsdienst gedane betalingen, worden door de opsporingsdienst onverwijld gemeld aan de NCIE van het KLPD.
1.
Ter bepaling van de hoogte van het toe te kennen tipgeld vindt zoveel mogelijk vergelijking plaats van het concrete geval met soortgelijke gevallen waarin tipgeld is betaald. Hiertoe wordt de centrale registratie van tipgeldzaken van de NCIE van het KLPD geraadpleegd.
2.
Naast het bepaalde in het voorgaande lid, worden de wegingsfactoren gehanteerd, die zijn opgenomen in
bijlage 1 van deze regeling.
a.
indien de waarde van het inbeslaggenomen contant geld of ander (on)?roerend goed beneden de € 50.000,– ligt, wordt, indien ook inlichtingen zijn verstrekt met betrekking tot het gronddelict, het tipgeld dat met inachtneming van het bepaalde in de eerste en tweede artikelleden tot stand is gekomen, enigermate verhoogd;
b.
indien de waarde van het inbeslaggenomen contant geld of ander (on)?roerend goed beneden de € 50.000,– ligt en er niet ook inlichtingen zijn verstrekt met betrekking tot het gronddelict, bedraagt het tipgeld ten minste € 225,– en ten hoogste € 2.000,–;
c.
indien de waarde van het inbeslaggenomen contant geld of ander (on)?roerend goed € 50.000,– of meer bedraagt, wordt, indien ook inlichtingen zijn verstrekt met betrekking tot het gronddelict, het tipgeld dat met inachtneming van het bepaalde in de eerste en tweede artikelleden tot stand is gekomen, verhoogd met een door het bureau Operationele Zaken vooraf vastgesteld bedrag dat afhankelijk is van de inbeslaggenomen waarde en het moment van indienen van de tipgeldaanvraag;
d.
indien de waarde van het inbeslaggenomen contant geld of ander (on)?roerend goed € 50.000,– of meer bedraagt en er niet ook inlichtingen zijn verstrekt met betrekking tot het gronddelict, wordt de hoogte van het tipgeld bepaald op een door het bureau Operationele Zaken vooraf vastgesteld bedrag dat afhankelijk is van de inbeslaggenomen waarde en het moment van indienen van de tipgeldaanvraag.
4.
Indien de verstrekte inlichtingen hebben geleid tot de opheldering van fiscale, economische of sociaal-frauduleuze delicten waardoor de overheid gelden kan (terug)vorderen, is het bepaalde in het voorgaande lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in dat geval de waarde van het terug te vorderen of op te eisen geld bepalend is voor de hoogte van het tipgeld.
1.
Indien in het kader van internationale samenwerking een Nederlandse opsporingsdienst door een buitenlandse opsporingsdienst wordt verzocht een in Nederland ingeschreven informant in te zetten, dan wel reeds door die informant gegeven inlichtingen te verstrekken ten behoeve van een (nagenoeg) geheel buitenlands opsporingsonderzoek, gaat de betrokken CIE-officier van justitie na of er in het desbetreffende land een regeling bestaat op grond waarvan de informant tipgeld zou kunnen krijgen, dan wel of bij de verzoekende buitenlandse autoriteit anderszins de bereidheid bestaat om tipgeld te betalen voor verstrekte, bruikbare inlichtingen. Het voorgaande geldt ook in geval het voornemen bestaat de inlichtingen ongevraagd aan een buitenlandse opsporingsdienst te verstrekken.
2.
In een geval zoals bedoeld in het eerste lid en waarin de buitenlandse autoriteit de informant geen tipgeld zal betalen, kan, indien bij de Nederlandse opsporingsdienst bekend is dat de verstrekte inlichtingen zijn gebruikt en wat daarvan de resultaten zijn, een verzoek om toekenning en beschikbaarstelling van tipgeld bij het Ministerie van Justitie worden ingediend. In geval een voldoende Nederlands belang ontbreekt, bedraagt de hoogte van het tipgeldbedrag maximaal een kwart van het bedrag dat in een overeenkomstig geval ten behoeve van een informant in een Nederlands opsporingsonderzoek zou zijn toegekend en beschikbaar gesteld. Indien voldoende blijkt van een Nederlands belang wordt de hoogte van het tipgeld bepaald overeenkomstig het bepaalde in
artikel 13.
3.
Met betrekking tot het aanvragen van tipgeld voor een Nederlandse informant in een buitenlands opsporingsonderzoek is
artikel 4, met uitzondering van het zesde en zevende lid, van overeenkomstige toepassing.
4.
In geval telefonisch positief beslist is op het verzoek om toekenning en beschikbaarstelling van tipgeld, richt de hoofdofficier van justitie ter verdere afhandeling van de zaak een schriftelijk verzoek om betaling van tipgeld tot het hoofd van het bureau Operationele Zaken. Bij dit schriftelijk verzoek wordt een rapport van de buitenlandse autoriteit gevoegd waarin de verstrekte inlichtingen, de personalia van de persoon waarover de informant inlichtingen heeft verstrekt, de aard van het gepleegde strafbare feit en de (mede) op grond van de verstrekte inlichtingen behaalde opsporingsresultaten worden vermeld, dan wel een door een Nederlandse opsporingsdienst opgemaakt rapport waarin deze mondeling van de buitenlandse autoriteit verkregen informatie wordt weergegeven. Tevens dient in het rapport dan wel in het verzoek verklaard te worden dat de buitenlandse autoriteit geen tipgeld aan de desbetreffende informant betaalt.
5.
Indien met toepassing van dit artikel tipgeld wordt aangevraagd, dienen, behoudens de bijzondere bepalingen van dit artikel, de hier te lande geldende regels voor het toekennen en beschikbaarstellen van tipgeld in acht te worden genomen.
1.
Indien in het kader van internationale samenwerking bij een opsporingsonderzoek dat (uiteindelijk) in Nederland voor de rechter wordt gebracht, informatie is gebruikt van een buitenlandse informant die niet in Nederland als informant is of wordt ingeschreven, kan aan deze informant tipgeld worden toegekend.
2.
Behoudens de bijzondere bepalingen van dit artikel is met betrekking tot het aanvragen van tipgeld voor een buitenlandse informant in een Nederlands opsporingsonderzoek
artikel 4 van overeenkomstige toepassing.
3.
Bij het rapport van de Nederlandse opsporingsdienst, als bedoeld in
artikel 4, zesde lid, wordt het proces-verbaal van de desbetreffende buitenlandse opsporingsdienst gevoegd, waarin de inlichtingen van de informant voor operationeel gebruik aan Nederland beschikbaar is gesteld. In het rapport van de Nederlandse opsporingsdienst wordt melding gemaakt van de unieke cijfercode waarmee de buitenlandse informant wordt aangeduid. Deze code, die in eventuele toekomstige gevallen steeds voor deze informant dient te worden gebruikt, treedt zo nodig in de plaats van de hier te lande gebruikte ICS-code. De betrokken Nederlandse opsporingsdienst maakt hierover schriftelijke afspraken met de desbetreffende buitenlandse autoriteit.
4.
De in
artikel 4, achtste lid, bedoelde terugstortverplichting geldt voorzover het tipgeld niet of niet geheel binnen zes maanden na ontvangst is uitgekeerd aan de desbetreffende buitenlandse opsporingsdienst.
a.
blijkt dat de persoon die de inlichtingen heeft verstrekt als verdachte kan worden aangemerkt met betrekking tot de strafbare feiten waarover hij informeert; of
b.
een met machtiging van de Minister van Justitie uitgeloofde beloning niet (tijdig) is gepubliceerd. Publicatie geschiedt door middel van een raambiljet van de betrokken hoofdofficier van justitie, vervaardigd en landelijk verspreid door de DNRI van het KLPD. In plaats van of naast het gebruik van een raambiljet, kan publicatie, na voorafgaande toestemming van de behandelend ambtenaar van het bureau Operationele Zaken, ook plaatsvinden in een landelijk of regionaal televisieprogramma van een zendgemachtigde waarmee het Openbaar Ministerie een samenwerkingscontract voor de opsporingsberichtgeving heeft gesloten.
1.
De hoogte van de beloning bedraagt ten minste € 4.500,– en ten hoogste € 30.000,–.
In bijzondere gevallen kan worden besloten een hoger bedrag dan € 30.000,– toe te kennen.
2.
De hoogte van de beloning in een concreet geval is gerelateerd aan de aard en de ernst van het gepleegde misdrijf en de mate waarin met dit misdrijf een inbreuk op de (lokale) rechtsorde is gemaakt.
1.
Girale betalingen door het Ministerie van Justitie in het kader van deze regeling worden per ingewilligd verzoek uitsluitend gedaan op één rekeningnummer en aan één beheerder die door het hoofd van de CIE van de desbetreffende opsporingsdienst vooraf schriftelijk aan het bureau Operationele Zaken bekend moeten zijn gesteld. Betalingen aan een onderdeel van een opsporingsdienst dienen door de zorg van die dienst te geschieden.
2.
Bij de girale betalingen van tipgeld vermeldt het Ministerie van Justitie geen ander zaakskenmerk dan het door de NCIE aan de zaak toegekende NCIE-nummer. Bij de overige bijzondere opsporingsgelden zal een ander onderscheidend kenmerk opgegeven moeten worden.
1.
Aanvragen voor de toekenning en beschikbaarstelling van de gelden, genoemd in
artikel 2, en de afhandeling daarvan geschieden overeenkomstig de procedure zoals voor het betreffende geval in
§ 3 van deze regeling is voorgeschreven.
2.
Aanvragen voor de toekenning en beschikbaarstelling van de gelden, genoemd in
artikel 2, eerste lid, worden ingediend door de daartoe bevoegde (hoofd)officier van justitie met gebruikmaking van de in de bijlagen opgenomen modelformulieren. Afwijkende aanvragen worden niet in behandeling genomen.
3.
Behoudens een geval, zoals bedoeld in het vierde lid, dient een aanvraag voor de toekenning van tipgeld gelijktijdig voor alle informanten te geschieden door de CIE van de opsporingsdienst waaraan de inlichtingen zijn verstrekt en die deze inlichtingen voor operationeel gebruik heeft aangewend.
4.
In geval van een eenmalige informatieverstrekking aan een andere opsporingsdienst over het illegaal voorhanden hebben van een schietwapen, het illegaal houden van een hennepkwekerij of een ander eenvoudig en opzichzelfstaand feit, kan een aanvraag voor de toekenning van tipgeld met betrekking tot dit opzichzelfstaande feit vanuit de CIE van de verstrekkende opsporingsdienst worden gedaan.
Bij het rapport voor de aanvraag van tipgeld, zoals bedoeld in de
bijlage 2 van deze regeling, dient dan een proces-verbaal gevoegd te worden van de opsporingsdienst die de inlichtingen operationeel heeft gebruikt. Dit proces-verbaal vermeldt de (strafvorderlijke) resultaten waartoe de verstrekte inlichtingen hebben geleid.
1.
Rentekosten die zijn ontstaan door het niet (tijdig) voldoen aan een terugstort- of terugbrengverplichting worden in rekening gebracht bij de betrokken hoofdofficier van justitie, dan wel, in geval van tipgeld, de betrokken opsporingsdienst.
2.
Indien in strijd met de bepalingen van deze regeling beschikbaargesteld geld niet (tijdig) wordt teruggestort of teruggebracht dan wel geen (tijdige) schriftelijke verantwoording van besteed geld heeft plaatsgevonden, wordt in beginsel geen nieuwe aanvraag van de desbetreffende hoofdofficier van justitie, dan wel, in geval van tipgeld, de betrokken opsporingsdienst, in behandeling genomen.
1.
Indien (voor een deel) een afwijzende beslissing is genomen op een op grond van deze regeling gedaan verzoek, kan de betrokken hoofdofficier van justitie de Minister van Justitie, door tussenkomst van het hoofd van het bureau Operationele Zaken, uiterlijk binnen zes weken nadat de NCIE de beslissing van het Ministerie van Justitie heeft medegedeeld, verzoeken een nieuwe beslissing te nemen.
2.
Een verzoek, als bedoeld in het eerste lid, is schriftelijk en bevat de gronden waarop de bezwaren tegen de beslissing rusten.
3.
De Minister van Justitie deelt binnen zes weken na ontvangst van het verzoek, door tussenkomst van het hoofd van het bureau Operationele Zaken, zijn gemotiveerde beslissing schriftelijk aan de verzoeker mee.
4.
In een spoedeisend geval kan de hoofdofficier van justitie, of een door hem gemandateerde officier van justitie, de Minister van Justitie, door tussenkomst van het hoofd van het bureau Operationele Zaken of een aangewezen ambtenaar van dit bureau, telefonisch verzoeken een nieuwe beslissing te nemen. Aansluitend aan dit telefoongesprek neemt de ambtenaar van het bureau Operationele Zaken een beslissing en deelt deze telefonisch aan de verzoeker mee. Zowel het herzieningsverzoek als de beslissing daarop worden onverwijld schriftelijk bevestigd.
Den Haag, 1 februari 2006