{**}
Rechtenmedia.nl - Juridische Online Uitgeverij  Rechtennieuws.nl | Jure.nl | Maxius.nl | Parlis.nl | Rechtenforum.nl | Vacatures | MijnWetten.nl | AdvocatenZoeken.nl | Rechtentotaal.nl
» Energiewijzer « advertorial
Bespaar geld en stap over!
Energiewijzer.nl, eerlijk over energie.

Juridische vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature

Powered by Jbmatch.nl

Inhoudsopgave
- Titel I. Regelen voor het openbaar onderwijs, tevens voorwaarden voor bekostiging voor het bijzonder onderwijs
+ Titel II. Overige regelen voor het openbaar onderwijs
+ Titel III. Overige voorwaarden voor bekostiging van het bijzonder onderwijs
+ Titel IV. Georganiseerd overleg
+ Titel V. Overgangsbepalingen
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht

Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel

Bwb-id:
Officiele titel:
Citeertitel:
Ook bekend als:
Soort regeling:
Wetsfamilies:
Eerst verantwoordelijk ministerie:

Geldigheidsdatum:
Ingangsdatum:
Let op. Deze wet is vervallen op 18 juni 2003. U leest nu de tekst die gold op 17 juni 2003.
1.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. instelling: de instelling, genoemd in artikel I-A1, onder d 1, d 2, d 4 tot en met d 6, d 10, d 12 tot en met d 15, d 17 en d 18;
b. betrokkene: de directeur, directeur/coördinator, plaatsvervangend directeur, plaatsvervangend directeur/coördinator, adjunct-directeur en adjunct-directeur/-coördinator bedoeld in de paragrafen 2 en 3, 6 en 9 tot en met 11 alsmede het lid van de centrale directie bedoeld in de paragrafen 7, 8 en 12 tot en met 15 alsmede de betrokkene is benoemd in een functie die door het bevoegd gezag is aangemerkt als een functie in hoofdstuk I-Q;
c. "scholengemeenschap":
1. een instelling als bedoeld in artikel I-A1, onder d 5 onder b , d 14 onder b , dan wel onder d 15, dan wel onder d 17, onder b , dan wel onder d 18, onder b , (horizontale scholengemeenschap);
2. een instelling als bedoeld in artikel I-A1, onder d 14, d 17 of d 18;
d. "onderwijsgemeenschap": een samenstel van instellingen voor hoger beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 1.8 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, met een of meer instellingen als bedoeld onder d 14 en d 15, vallende onder hetzelfde bevoegd gezag.
2.
Voor zover uit het eerste lid niet anders blijkt, zijn in dit hoofdstuk de begripsbepalingen van artikel I-P1, I-P50 en I-P75 van toepassing.
1.
Aan het hoofd van een instelling staat een directeur of directeuren, een directeur/coördinator, een centrale directie of een college van bestuur.
2.
De directie als bedoeld in de paragrafen 2 en 3 en 6 tot en met 15 wordt gevormd door de directeur of directeuren of de centrale directie of het college van bestuur en voor zover de door het bevoegd gezag vastgestelde formatie dit mogelijk maakt een of meer adjunct-directeuren en een of meer andere betrokkenen die zijn benoemd in een functie die door het bevoegd gezag is aangemerkt als een functie in hoofdstuk I-Q.
3.
Aan het hoofd van een instelling als bedoeld in artikel I-A1, onder d 14 en d 15, staat, indien deze instellingen een onderwijsgemeenschap vormen met een een instelling als bedoeld in artikel 1.8 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, een college van bestuur.
Artikel I-Q103. Aanloopschalen
aanloopschaalmaximumschaal
89
810
10 11
11 12
12 13
13 14
14 15
15 16
16 17
17 18
1.
In de paragrafen 2 en 3 en 6 tot en met 15 wordt voor elke normfunctie de bijbehorende maximumschaal aangegeven.
2.
Bij elke maximumschaal behoort een aanloopschaal als aangegeven in onderstaand schema.
1.
Bij benoeming van een betrokkene niet zijnde een betrokkene als bedoeld in artikel I-A1 onder e 5, e 6, e 10, e 13 tot en met e 15, e 17 en e 18 tot in een functie als bedoeld in dit hoofdstuk wordt in afwijking van het bepaalde in de artikelen I-P7 tot en met I-P11 het voor hem geldende salarisbedrag vastgesteld als volgt:
a. eerst wordt bepaald welk salarisbedrag voor hem in de functie bedoeld in dit hoofdstuk zou gelden op de voet van het bepaalde in de artikelen I-P7 tot en met I-P11, waarbij voor de toepassing van die artikelen elke schaal voorkomende in de bijlage 1A bij dit besluit geacht wordt te behoren bij die functies.
b. vervolgens wordt bezien van welke salarisschalen die behoren bij de desbetreffende functie het minimumsalaris lager is dan het onder a bepaalde bedrag, de betrokkene wordt vervolgens ingeschaald in de hoogste van deze salarisschalen en wel op het onder a bepaalde salarisbedrag of indien dat bedrag in die salarisschaal niet voorkomt op het naasthogere bedrag.
c. indien het onder a bepaalde salarisbedrag lager is dan het laagste salarisbedrag in de aanloopschaal behorende bij de desbetreffende functie wordt het salaris vastgesteld op het onder a gevonden bedrag in de hoogst mogelijke in de bijlage bij dit besluit voorkomende salarisschaal welke gelegen is onder evenbedoelde aanloopschaal; indien het onder a bedoelde bedrag in die schaal niet voorkomt vindt de inschaling plaats op het naasthogere in die schaal voorkomende bedrag.
2.
Indien het bepaalde in het eerste lid leidt tot een salarisbedrag dat lager is dan het laagste bedrag van het begintraject dan wel de laagste aanloopschaal behorende bij de hoogste maximumschaal die ingevolge het bepaalde in hoofdstuk I-R aan de instelling geldt voor de betrokkene bedoeld in artikel I-R101, eerste lid, onder b , wordt het salaris van de betrokkene die in een functie als bedoeld in dit hoofdstuk wordt benoemd, vastgesteld op dat laagste bedrag.
1.
Zodra aan de betrokkene op grond van het bepaalde in artikel I-P13 een periodieke verhoging wordt toegekend en zijn salaris dan ten minste gelijk is aan het aanvangsbedrag van een naasthogere schaal, wordt zijn salaris bepaald volgens die hogere schaal, evenwel niet volgens een hogere schaal dan de maximumschaal die bij zijn functie behoort.
2.
Zolang voor de betrokkene het salaris wordt bepaald volgens een lagere schaal dan de bij zijn functie behorende aanloopschaal en toekenning van een periodieke verhoging als bedoeld in artikel I-P13 en toepassing van het bepaalde in het eerste lid nog niet leiden tot een salarisbedrag dat ten minste gelijk is aan het laagste bedrag in de aanloopschaal, wordt hem telkens bij de toepassing van artikel I-P13 op de in dat artikel vermelde datum één extra periodieke verhoging toegekend. Het bepaalde in het eerste lid ten aanzien van de salarisvaststelling volgens de naasthogere schaal is van overeenkomstige toepassing.
1.
Indien het bepaalde in één der paragrafen 2 en 3 en 6 tot en met 10 gedurende drie achtereenvolgende schooljaren tot een hogere maximumschaal voor de desbetreffende functie bij de instelling leidt, geldt met ingang van het derde schooljaar het carrièrepatroon dat behoort bij de functie met die hogere maximumschaal voor de betrokkene.
2.
De betrokkene die gedurende een periode van drie aaneengesloten schooljaren benoemd is in dezelfde functie waarbij op grond van het bepaalde in één der paragrafen 2 tot en met 15 dezelfde maximumschaal behoort, behoudt aanspraak op bezoldiging volgens het carrièrepatroon dat behoort bij de functie met die maximumschaal zolang hij in de desbetreffende functie aan dezelfde instelling of instellingen benoemd blijft.
3.
De betrokkene wiens bezoldiging wordt vastgesteld volgens de voor hem geldende maximumschaal, behoudt aanspraak op bezoldiging volgens die schaal zolang hij in de desbetreffende functie benoemd blijft.
4.
Ten aanzien van de betrokkene bedoeld in artikel I-A1, onder e 6 en e 13 wordt in het eerste en tweede lid voor "schooljaar" dan wel "schooljaren" gelezen: "kalenderjaar" dan wel "kalenderjaren".
1.
Indien de directeur van een instelling waarbij geen andere functie als bedoeld in hoofdstuk I-Q in de formatie is opgenomen gedurende meer dan 30 aaneengesloten kalenderdagen anders dan wegens vakantieverlof verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, wordt voor de aan de instelling werkzame betrokkene bedoeld in hoofdstuk I-R die de directeurstaken volledig waarneemt met ingang van de 31e dag van de vervanging en zolang hij met de volledige vervanging is belast, een salaris en een toelage als bedoeld in artikel I-Q209b vastgesteld alsof hij in die functie was benoemd.
2.
Indien de directeur van een instelling gedurende meer dan één jaar verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, wordt indien vervanging is toegestaan voor de aan de instelling benoemde adjunct-directeur die de directeurstaken volledig waarneemt na één jaar volledige vervanging en zolang hij met de volledige vervanging is belast, een salaris en een toelage als bedoeld in artikel I-Q209b vastgesteld alsof hij in die functie was benoemd.
3.
Het tweede lid is, indien vervanging is toegestaan, voor zover het de vaststelling van het salaris betreft, van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de betrokkene bedoeld in hoofdstuk I-R, voor zover hij de adjunct-directeurstaken langer dan één jaar volledig waarneemt.
4.
Na de beëindiging van de volledige vervanging bedoeld in het eerste tot en met derde lid, wordt het salaris van de betrokkene die de functie van directeur dan wel adjunct-directeur heeft waargenomen vastgesteld op het bedrag dat behoort bij het salarisnummer en de schaal die voor hem zouden hebben gegolden indien de waarneming niet zou hebben plaatsgevonden.
Artikel I-Q108. Verdeling werkzaamheden
Nadat toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel I-R102, tweede lid, verdeelt het bevoegd gezag de werkzaamheden onder de leden van de directie na overleg met de betrokkenen zodanig dat een zo veel mogelijk evenwichtige taakbelasting plaatsvindt in verhouding tot de functie en de omvang van ieders betrekking.
Artikel I-Q201. Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. directeur: de directeur van een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel A1, onder d1;
b. adjunct-directeur: degene die is benoemd in een functie bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk I-R die tevens is benoemd tot adjunct-directeur;
c. directie: de directeur of directeuren, de eventuele adjunct-directeuren en de eventuele andere betrokkenen die zijn benoemd in een functie die is ingedeeld in hoofdstuk I-Q gezamenlijk.
d. betrokkene: degene die deel uitmaakt van de directie;
e. y: het aantal leerlingen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar, welk aantal voor basisscholen wordt verhoogd met 3% van dat aantal leerlingen en naar beneden afgerond op een geheel getal;
f. instelling: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel I-A1, onder d1.
Artikel I-Q202. Directiefuncties
De normfuncties voor de directie die in de formatie van een instelling kunnen voorkomen zijn de normfunctie van directeur en van adjunct-directeur. In de bijlage Q1 bij dit besluit is voor deze functies een taakkarakteristiek gegeven voor onderscheidenlijk basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs.
1.
De betrokkene die is benoemd in een normbetrekking en die het verlof, bedoeld in artikel I-C41, per jaar geniet, wordt gemiddeld voor ten hoogste 930 uren per jaar belast met het geven van onderwijs als bedoeld in de taakkarakteristiek van de normfunctie leraar als opgenomen in bijlage R1 van dit besluit. Voor de betrokkene die gebruik maakt van het verlof, bedoeld in artikel I-C41, zevende lid, en voor wie een arbeidsduur op jaarbasis geldt van 1710 uren respectievelijk 1790 uren wordt in de eerste volzin voor «930 uren» gelezen «961 uren» respectievelijk «1010 uren».
2.
Binnen een normbetrekking is 10% van de normbetrekking en indien gebruik wordt gemaakt van artikel I-C41, zevende lid, 10% van de arbeidsduur op jaarbasis, bedoeld in artikel I-P3, tweede of derde lid, bestemd voor activiteiten in het kader van de deskundigheidsbevordering. De besteding van het in de eerste volzin bedoelde deel van de normbetrekking respectievelijk de arbeidsduur op jaarbasis wordt door betrokkene bepaald, met dien verstande dat het bevoegd gezag in individuele gevallen en schriftelijk gemotiveerd daarvan kan afwijken.
3.
Na verkregen instemming van het decentraal georganiseerd overleg kan aan instellingen waarvoor op jaarbasis een onderwijstijd geldt van meer dan 1010 doch ten hoogste 1040 uur betrokkene voor maximaal die aan de instelling geldende onderwijstijd worden belast met het geven van onderwijs.
4.
Voor de betrokkene die is benoemd in een betrekking met een omvang van minder dan een normbetrekking wordt het maximum aantal uren, bedoeld in het eerste lid, en de deskundigheidsbevordering, bedoeld in het tweede lid, naar evenredigheid van de werktijdfactor berekend en rekenkundig afgerond op gehele uren.
5.
In individuele gevallen kunnen door het bevoegd gezag en betrokkene van het percentage genoemd in het tweede lid afwijkende afspraken worden gemaakt.
1.
De maximumschaal die voor de normfunctie van directeur geldt, wordt afhankelijk van y vastgesteld volgens onderstaand schema:
a. voor wat betreft basisscholen
y maximumschaal
tot en met 199 10
200 tot en met 899 11
900 en hoger 12
b. voor wat betreft speciale scholen voor basisonderwijs
y maximumschaal
tot en met 199 11
200 en hoger 12
2.
Met inachtneming van het vierde lid en de voorschriften bedoeld in het vijfde lid kan het bevoegd gezag besluiten aan een instelling twee normfuncties directeur te vervullen. In dat geval wordt de maximumschaal voor ieder van deze functies, in afwijking van het eerste lid en met inachtneming van het derde lid, vastgesteld volgens het onderstaande schema:
a. voor wat betreft basisscholen
y maximumschaal
tot en met 899 10
900 en hoger 11
b. voor wat betreft speciale scholen voor basisonderwijs
y maximumschaal
tot en met 199 11
200 en hoger 12
3.
Bij de toepassing van het tweede lid wordt, in afwijking van artikel I-P1, onder g,
a. voor de normfunctie van directeur van een basisschool waarvan y kleiner is dan 200, het maximumsalaris van schaal 10 vastgesteld op het bedrag dat is vermeld bij salarisnummer 10 in die schaal;
b. voor de normfunctie van directeur van een speciale school voor basisonderwijs waarvan y
1°. kleiner is dan 100, het maximumsalaris vastgesteld op het bedrag dat is vermeld bij salarisnummer 6 in schaal 11;
2°. gelijk is aan of groter dan 100 en kleiner dan 200, het maximumsalaris vastgesteld op het bedrag dat is vermeld bij salarisnummer 7 in schaal 11;
3°. gelijk is aan of groter dan 200, het maximumsalaris vastgesteld op het bedrag dat is vermeld bij salarisnummer 7 in schaal 12.
4.
Het bevoegd gezag kan een besluit tot het doen vervullen van twee normfuncties directeur niet nemen zolang aan de instelling een directeur is benoemd voor wie het salaris vastgesteld wordt op een bedrag dat hoger is dan het voor hem in het tweede en derde lid bij de aldaar vermelde leerlingenaantallen aangegeven maximumsalaris.
5.
Indien aan een instelling met toepassing van het bepaalde in het tweede lid twee normfuncties directeur worden vervuld, is het bepaalde in artikel I-Q107 niet van toepassing.
6.
Onze minister geeft voorschriften ter uitvoering van het bepaalde in het tweede, derde en vierde lid.
1.
In afwijking van het bepaalde in artikel I-P78, eerste lid, wordt aan een instelling waarvan y kleiner is dan 200 en waaraan met toepassing van het bepaalde in artikel I-Q204, tweede lid, twee normfuncties directeur worden vervuld, voor elk van deze functies bij een normbetrekking, afhankelijk van y, een aantal rekeneenheden verbruikt als is aangegeven in onderstaand schema:
a. voor wat betreft basisscholen;
y verbruik
tot en met 99 206
100 tot en met 199 222
b. voor wat betreft speciale scholen voor basisonderwijs.
y verbruik
tot en met 99 232
100 tot en met 199 249
200 en hoger 285
2.
Het bepaalde in artikel I-P78, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel I-Q206. Maximumschaal normfunctie adjunct-directeur
De maximumschaal die voor de normfunctie adjunct-directeur geldt, wordt afhankelijk van y vastgesteld volgens het onderstaande schema.
a. voor wat betreft basisscholen;
y maximumschaal
tot en met 399 9
400 tot en met 899 10
900 en hoger 11
b. voor wat betreft speciale scholen voor basisonderwijs.
y maximumschaal
tot en met 199 10
200 en hoger 11
Artikel I-Q207. Wijziging carrièrepatroon normfunctie adjunct-directeur
Indien ingevolge de door het bevoegd gezag vastgestelde formatie bedoeld in artikel I-P76, tweede lid, onder a niet langer een adjunct-directeur als bedoeld in artikel I-Q206 kan zijn benoemd, blijft de betrokkene bedoeld in artikel I-R201 die als adjunct-directeur was benoemd aanspraak houden op het carrièrepatroon dat voor hem op de laatste dag van het voorafgaande schooljaar gold, indien dit carrièrepatroon gedurende ten minste drie onmiddellijk voorafgaande schooljaren aan die instelling of, in voorkomende gevallen, instellingen voor hem als leraar tevens adjunct-directeur heeft gegolden. De betrokkene behoudt deze aanspraak zolang hij aan dezelfde instelling of instellingen verbonden blijft.
1.
Zonder voorafgaand ontslag kan een benoeming als leraar tevens adjunct-directeur niet worden beëindigd.
2.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van de leraar die als adjunct-directeur is benoemd en op wie artikel I-Q207 van toepassing is.
3.
Zolang aan de instelling of, in voorkomende gevallen, instellingen een leraar is verbonden voor wie het bepaalde in artikel I-Q207 geldt, kan geen andere leraar tevens tot adjunct-directeur worden benoemd.
1.
Indien het bepaalde in artikel I-Q204, tweede lid, onder a” aan een basisschool met twee normfuncties directeur gedurende drie achtereenvolgende schooljaren tot een hoger maximumsalaris voor de directeursfunctie leidt als gevolg van het feit dat y groter dan of gelijk aan 200 wordt, geldt met ingang van het derde schooljaar het carrièrepatroon dat behoort bij de functie met dat hogere maximumsalaris voor de directeur.
2.
De directeur van een basisschool met twee normfuncties directeur die gedurende een periode van drie aaneengesloten schooljaren in de normfunctie van directeur benoemd is waarbij op grond van het bepaalde in artikel I-Q204, tweede lid, onder a” hetzelfde maximumsalaris behoort, behoudt in geval y kleiner wordt dan 200 aanspraak op bezoldiging volgens het carrièrepatroon dat behoort bij die functie met dat maximumsalaris zolang hij in de normfunctie van directeur aan dezelfde basisschool benoemd blijft.
3.
Indien y kleiner wordt dan 200 blijft voor de directeur van een basisschool met twee normfuncties directeur wiens bezoldiging wordt vastgesteld volgens schaal 10, het maximumsalaris bepaald op het hoogste bedrag in die schaal zolang hij in de desbetreffende functie aan dezelfde basisschool verbonden blijft.
4.
Indien op een andere grond dan een wijziging van y het bepaalde in artikel I-Q204 tot een hogere dan wel een lagere maximumschaal voor de normfunctie van directeur van de basisschool leidt, is het bepaalde in artikel I-Q106 niet van toepassing ten aanzien van deze wijzigingen van de maximumschaal.
1.
Indien het bepaalde in artikel I-Q204, derde lid, onder b, aan een speciale school voor basisonderwijs met twee normfuncties directeur gedurende drie achtereenvolgende schooljaren tot een hoger maximumsalaris voor de directeursfunctie leidt als gevolg van het feit dat y groter dan of gelijk aan 100, onderscheidenlijk 200 wordt, geldt met ingang van het derde schooljaar het carrièrepatroon dat behoort bij de functie met dat hogere maximumsalaris voor de directeur.
2.
De directeur van een speciale school voor basisonderwijs met twee normfuncties directeur die gedurende een periode van drie aaneengesloten schooljaren in de normfunctie van directeur benoemd is waarbij op grond van het bepaalde in artikel I-Q204, derde lid, onder b, hetzelfde maximumsalaris behoort, behoudt in geval y kleiner wordt dan 100, onderscheidenlijk 200, aanspraak op bezoldiging volgens het carrièrepatroon dat behoort bij die functie met dat maximumsalaris zolang hij in de normfunctie van directeur aan dezelfde school benoemd blijft.
3.
Indien y kleiner wordt dan 100, onderscheidenlijk 200, blijft voor de directeur van een speciale school voor basisonderwijs met twee normfuncties directeur wiens bezoldiging wordt vastgesteld volgens schaal 11, onderscheidenlijk schaal 12, het maximumsalaris bepaald op het bedrag genoemd in artikel I-Q204, derde lid, onder b, sub 2°, onderscheidenlijk sub 3° zolang hij in de desbetreffende functie aan dezelfde school verbonden blijft.
4.
Indien op een andere grond dan een wijziging van y het bepaalde in artikel I-Q204 tot een hogere dan wel een lagere maximumschaal voor de normfunctie van directeur van de school leidt, is het bepaalde in artikel I-Q106 niet van toepassing ten aanzien van deze wijzigingen van de maximumschaal.
1.
Een betrokkene die is benoemd in de normfunctie van directeur of adjunct-directeur van een basisschool ontvangt een toelage als vermeld in bijlage 2, onder 4, bij de voor die betrokkene geldende maximumschaal.
2.
In afwijking van het eerste lid ontvangt een betrokkene met ingang van het derde schooljaar de toelage, vermeld in bijlage 2, onder 5, indien deze is benoemd:
a. in een normfunctie directeur aan een basisschool waarvan de factor y gedurende drie achtereenvolgende schooljaren gelijk is aan of groter is dan 400 en het carrièrepatroon geldt dat behoort bij maximumschaal 11;
b. in een normfunctie adjunct-directeur aan een basisschool waarvan de factor y gedurende drie achtereenvolgende schooljaren gelijk is aan of groter is dan 200 en het carrièrepatroon geldt dat behoort bij maximumschaal 9.
3.
Indien de factor y kleiner is dan 900 en geen personeelslid is benoemd in de normfunctie directeur en maximaal één personeelslid in de normfunctie adjunct-directeur, geldt de toelage die in bijlage 2, onder 5, is vermeld:
a. voor het personeelslid dat is benoemd in een door het bevoegd gezag op grond van artikel I-P2, vierde lid, vastgestelde functie waarin hij onder leiding van een aan die school verbonden directeur is belast met directiewerkzaamheden;
b. voor het personeelslid dat is benoemd als directeur van die school indien geen personeelslid een toelage op grond van a, ontvangt.
4.
Een betrokkene die is benoemd in een normfunctie directeur van een basisschool voor wie het carrièrepatroon geldt dat behoort bij maximumschaal 11 en een betrokkene die is benoemd in een normfunctie adjunct-directeur van een basisschool voor wie het carrièrepatroon geldt dat behoort bij maximumschaal 9, voor wie de toelage, bedoeld in het tweede lid, geldt, behoudt aanspraak op die toelage zolang hij benoemd blijft in de desbetreffende functie aan dezelfde instelling of instellingen en voor hem dezelfde maximumschaal blijft gelden.
5.
De toelage, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, van de betrokkene die is benoemd in een betrekking met een omvang anders dan die van een normbetrekking wordt berekend naar evenredigheid van die betrekkingsomvang. De aldus berekende uitkomst wordt op rekenkundige wijze afgerond op centen. Een toelage die op grond van dit artikel wordt berekend, kan nooit hoger zijn dan de toelage die volgens bijlage 2, onder 4 en 5, voor betrokkene zou gelden indien die betrokkene in een normbetrekking zou zijn benoemd.
6.
Een toelage als bedoeld in dit artikel, telt niet mee voor de toepassing of overeenkomstige toepassing van artikel I-P8.
1.
Indien op grond van artikel 29, eerste lid, derde volzin, van de Wet op het primair onderwijs een directeur van een basisschool tevens is belast met de leiding van een andere instelling waar de functie van directeur vacant is, kan het bevoegd gezag, zolang deze situatie zich voordoet en uitsluitend ten laste van eigen middelen aan die directeur boven zijn salaris een maandelijkse toelage toekennen ten bedrage van het verschil tussen het bedrag bij salarisnummer 12 in schaal 10 en het bedrag bij salarisnummer 11 in die schaal. Indien het een directeur van een speciale school voor basisonderwijs betreft, bedraagt de in de vorige volzin bedoelde toelage het verschil tussen het bedrag bij salarisnummer 9 in schaal 11 en het bedrag bij salarisnummer 8 in die schaal.
2.
De in het eerste lid bedoelde toelage behoort niet tot het inkomen, als bedoeld in het pensioenreglement, en telt niet mee voor de berekening en vaststelling van uitkeringen ingevolge het Besluit werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel , het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid onderwijs- en onderzoekpersoneel, alsmede de regeling voor vervroegde uittreding.
3.
Indien de betrokkene niet in een normbetrekking is benoemd, wordt de toelage berekend naar evenredigheid van zijn betrekkingsomvang.
Artikel I-Q301. Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. directeur: de directeur van een instelling als bedoeld in artikel I-A1, onder d 2;
b. adjunct-directeur: degene die is benoemd in een functie bedoeld in paragraaf 3 van hoofdstuk I-R die tevens is benoemd tot adjunct-directeur;
c. directie: de directeur of directeuren, de eventuele adjunct-directeuren en de eventuele andere betrokkenen die zijn benoemd in een functie die is ingedeeld in hoofdstuk I-Q gezamenlijk;
d. betrokkene: degene die deel uitmaakt van de directie;
e. instelling: een instelling als bedoeld in artikel I-A1, onder d 2;
f. Q: de totale normatieve formatie naar boven afgerond op hele formatieplaatsen, berekend volgens artikel 16, vijfde lid, van het Formatiebesluit WEC of artikel 25, vijfde lid, van het Formatiebesluit W.V.O., dan wel, indien het een instelling voor onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen betreft, berekend volgens artikel 26a van het Formatiebesluit WEC vermeerderd met de formatie toegekend op grond van artikel 117, vijfde lid, van de Wet op de expertisecentra.
Artikel I-Q302. Directiefuncties
De normfuncties voor de directie die in de formatie van een instelling kunnen voorkomen zijn de normfunctie van directeur en van adjunct-directeur. In de bijlage Q2 bij dit besluit is voor deze functies een taakkarakteristiek gegeven.
1.
De betrokkene die is benoemd in een normbetrekking en die het verlof, bedoeld in artikel I-C41, per jaar geniet, wordt gemiddeld voor ten hoogste 930 uren per jaar belast met het geven van onderwijs als bedoeld in de taakkarakteristiek van de normfunctie leraar als opgenomen in de bijlage R2 van dit besluit. Voor de betrokkene die gebruik maakt van het verlof, bedoeld in artikel I-C41, zevende lid, en voor wie een arbeidsduur op jaarbasis geldt van 1710 uren respectievelijk 1790 uren wordt in de eerste volzin voor «930 uren» gelezen «961 uren» respectievelijk «1010 uren».
2.
Binnen een normbetrekking is 10% van de normbetrekking en indien gebruik wordt gemaakt van artikel I-C41, zevende lid, 10% van de arbeidsduur op jaarbasis, bedoeld in artikel I-P3, tweede of derde lid, bestemd voor activiteiten in het kader van de deskundigheidsbevordering. De besteding van het in de eerste volzin bedoelde deel van de normbetrekking respectievelijk de arbeidsduur op jaarbasis wordt door betrokkene bepaald, met dien verstande dat het bevoegd gezag in individuele gevallen en schriftelijk gemotiveerd daarvan kan afwijken.
3.
Na verkregen instemming van het decentraal georganiseerd overleg kan aan instellingen waarvoor op jaarbasis een onderwijstijd geldt van meer dan 1010 doch ten hoogste 1040 uur betrokkene voor maximaal die aan de instelling geldende onderwijstijd worden belast met het geven van onderwijs.
4.
Voor de betrokkene die is benoemd in een betrekking met een omvang van minder dan een normbetrekking wordt het maximum aantal uren, bedoeld in het eerste lid, en de deskundigheidsbevordering, bedoeld in het tweede lid, naar evenredigheid van de werktijdfactor berekend en rekenkundig afgerond op gehele uren.
5.
In individuele gevallen kunnen door het bevoegd gezag en betrokkene van het percentage genoemd in het tweede lid afwijkende afspraken worden gemaakt.
Artikel I-Q304. Maximumschaal normfunctie directeur
De maximumschaal die voor de normfunctie van directeur geldt, wordt afhankelijk van Q vastgesteld volgens het onderstaande schema.
Artikel I-Q305. Maximumschaal normfunctie adjunct-directeur
De maximumschaal die voor de normfunctie adjunct-directeur geldt, wordt afhankelijk van Q vastgesteld volgens het onderstaande schema.
Q maximumschaal
kleiner dan 24 10
gelijk aan of groter dan 24 11
Artikel I-Q306. Wijziging carrièrepatroon normfunctie adjunct-directeur
Indien ingevolge de door het bevoegd gezag vastgestelde formatie bedoeld in artikel I-P76, tweede lid, onder a niet langer een adjunct-directeur als bedoeld in artikel I-Q305 kan zijn benoemd, blijft de betrokkene bedoeld in artikel I-R301 die als adjunct-directeur was benoemd aanspraak houden op het carrièrepatroon dat voor hem op de laatste dag van het voorafgaande schooljaar gold, indien dit carrièrepatroon gedurende ten minste drie onmiddellijk voorafgaande schooljaren aan die instelling of, in voorkomende gevallen, instellingen voor hem als leraar tevens adjunct-directeur heeft gegolden. De betrokkene behoudt deze aanspraak zolang hij aan dezelfde instelling of instellingen verbonden blijft.
1.
Zonder voorafgaand ontslag kan een benoeming als leraar tevens adjunct-directeur niet worden beëindigd.
2.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op de leraar die als adjunct-directeur is benoemd en op wie artikel I-Q306 van toepassing is.
3.
Zolang aan de instelling of, in voorkomende gevallen, instellingen een leraar is verbonden voor wie het bepaalde in artikel I-Q306 geldt, kan geen andere leraar tevens tot adjunct-directeur worden benoemd.
1.
Indien op grond van artikel 29, eerste lid, derde volzin, van de Wet op de expertisecentra of artikel 149, eerste lid, derde volzin, van de Wet op het voortgezet onderwijs een directeur van een instelling tevens is belast met de leiding van een andere instelling waar de functie van directeur vacant is, kan het bevoegd gezag, zolang deze situatie zich voordoet en uitsluitend ten laste van eigen middelen aan die directeur boven zijn salaris een maandelijkse toelage toekennen te bedrage van het verschil tussen het bedrag bij salarisnummer 9 in schaal 11 en het bedrag bij salarisnummer 8 in die schaal.
2.
De in het eerste lid bedoelde toelage behoort niet tot het inkomen, bedoeld in het pensioenreglement, en telt niet mee voor de berekening en vaststelling van uitkeringen ingevolge het Besluit werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel , het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid onderwijs- en onderzoekpersoneel, alsmede de regeling voor vervroegde uittreding.
3.
Indien de betrokkene niet in een normbetrekking is benoemd, wordt de toelage berekend naar evenredigheid van zijn betrekkingsomvang.
Artikel I-Q601. Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. "instelling": een instelling als bedoeld in artikel I-A1, onder d 4;
b. directie: de directeur, de eventuele adjunct-directeuren en de eventuele andere betrokkenen die zijn benoemd in een functie die is ingedeeld in hoofdstuk I-Q gezamenlijk;
c. "directeur": het lid van de directie dat door het bevoegd gezag is benoemd tot directeur;
d. "adjunct-directeur": het lid van de directie dat door het bevoegd gezag is benoemd tot adjunct-directeur;
e. "betrokkene": degene die deel uitmaakt van de directie;
f. "leerovereenkomst": de leerovereenkomst bedoeld in artikel 2.22 van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs.
1.
Het bevoegd gezag benoemt in de directie ten hoogste vijf leden op maximaal drie formatieplaatsen.
2.
In de bijlage Q5 bij dit besluit is voor de normfuncties directeur en adjunct-directeur een taakkarakteristiek gegeven.
3.
In het georganiseerd overleg op instellingsniveau als bedoeld in hoofdstuk IV-E kan worden overeengekomen af te wijken van het bepaalde in artikel I-P3, tweede lid, mits daarbij de taakomvang op jaarbasis ongewijzigd blijft.
Artikel I-Q603. Bijzonderheden functievervulling
Het bevoegd gezag stelt een regeling op met betrekking tot de werktijd alsmede met betrekking tot de autorisatie en registratie van afwezigheid.
1.
Voor de normfuncties van de directie gelden de maximumschalen als aangegeven in onderstaand schema.
2.
Het aantal leerovereenkomsten wordt bepaald op dezelfde wijze als deze in aanmerking worden genomen voor de bekostiging in artikel I-H4.2 onder a van het Uitvoeringsbesluit WCBO.
Artikel I-Q605. Promotiecriteria
Het bevoegd gezag kan regels opstellen ten aanzien van criteria waaraan de betrokkene moet hebben voldaan alvorens te kunnen worden bezoldigd volgens de bij zijn functie behorende maximumschaal.
Artikel I-Q606. Periodieke verhoging
Het bepaalde in artikel I-P53, eerste en derde lid, is niet van toepassing.
Artikel I-Q701. Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. "instelling": de instelling als bedoeld in artikel I-A1, onder d 5;
b. "centrale directie": de centrale directie van een instelling als bedoeld in artikel I-Q702;
c. "voorzitter van de centrale directie": het lid van de centrale directie dat door het bevoegd gezag is benoemd tot voorzitter van de centrale directie;
d. "betrokkene": degene die deel uitmaakt van de centrale directie, bedoeld onder b .
1.
Het bevoegd gezag benoemt in de centrale directie ten hoogste vijf leden op maximaal drie formatieplaatsen.
2.
De centrale directie van een horizontale scholengemeenschap kan worden uitgebreid tot ten hoogste het aantal formatieplaatsen als is aangegeven in onderstaand schema.
3.
In een centrale directie van vier formatieplaatsen kunnen maximaal zes leden en in een centrale directie van vijf formatieplaatsen kunnen maximaal zeven leden worden benoemd.
4.
In de bijlage Q6 bij dit besluit is voor de functies voorzitter van de centrale directie en lid van de centrale directie een taakkarakteristiek gegeven.
5.
In het georganiseerd overleg op instellingsniveau als bedoeld in hoofdstuk IV-E kan worden overeengekomen af te wijken van het bepaalde in artikel I-P3, tweede lid, onder a , mits daarbij de taakomvang op jaarbasis ongewijzigd blijft.
Artikel I-Q703. Bijzonderheden functievervulling
Het bevoegd gezag stelt een regeling op met betrekking tot de werktijd alsmede met betrekking tot de autorisatie en registratie van afwezigheid.
1.
Voor de leden van de centrale directie gelden de maximumschalen als aangegeven in onderstaand schema.
2.
Indien het bevoegd gezag hem bij wettelijk voorschrift opgedragen taken en bevoegdheden heeft overgedragen aan de centrale directie, worden de in het eerste lid genoemde schalen met één verhoogd.
1.
Indien de horizontale scholengemeenschap bestaat uit 5 componenten als aangegeven in artikel I-Q702, eerste lid, worden de maximumschalen genoemd in artikel I-Q704, eerste lid, met één verhoogd.
2.
Indien de vaststelling van de maximumschalen op basis van het bepaalde in de artikelen I-Q1205 en I-Q1206 a dan wel de artikelen I-Q1405 en I-Q1406 dan wel de artikelen I-Q1505 en I-Q1506, hoger is dan de uitkomst van de vaststelling van de maximumschalen overeenkomstig het eerste lid, worden de maximumschalen overeenkomstig de artikelen I-Q1205 en I-Q1206 a dan wel de artikelen I-Q1405 en I-Q1406, dan wel de artikelen I-Q1505 en I-Q1506 vastgesteld, met dien verstande dat de maximumschaal niet hoger dan schaal 18 kan zijn.
3.
Artikel I-Q704, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel I-Q706. Promotiecriteria
Het bevoegd gezag kan regels opstellen ten aanzien van criteria waaraan de betrokkene moet hebben voldaan alvorens te kunnen worden bezoldigd volgens de bij zijn functie behorende maximumschaal.
Artikel I-Q707. Periodieke verhoging
Het bepaalde in artikel I-P53, eerste en derde lid, is niet van toepassing.
Artikel I-Q801. Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. "instelling": de instelling als bedoeld in artikel I-A1, onder d 10;
b. "centrale directie": de centrale directie van een instelling;
c. "voorzitter van de centrale directie": het lid van de centrale directie dat door het bevoegd gezag is benoemd tot voorzitter van de centrale directie;
d. "betrokkene": degene die deel uitmaakt van de centrale directie, bedoeld onder b ;
e. "cursistweek": een periode van een week gedurende welke een ingeschreven cursist instructie volgt met uitzondering van de in het kader van contractactiviteiten ingeschreven cursisten.
f. "P": het aantal cursistweken per jaar.
1.
Het bevoegd gezag benoemt in de centrale directie ten hoogste vijf leden op maximaal drie formatieplaatsen.
2.
In de bijlage Q7 bij dit besluit is voor de functies voorzitter van de centrale directie en lid van de centrale directie een taakkarakteristiek gegeven.
3.
In het georganiseerd overleg op instellingsniveau als bedoeld in hoofdstuk IV-E kan worden overeengekomen af te wijken van het bepaalde in artikel I-P3, tweede lid, onder a , mits daarbij de taakomvang op jaarbasis ongewijzigd blijft.
Artikel I-Q803. Bijzonderheden functievervulling
Het bevoegd gezag stelt een regeling op met betrekking tot de werktijd alsmede met betrekking tot de autorisatie en registratie van afwezigheid.
1.
Voor de leden van de centrale directie gelden de maximumschalen als aangegeven in onderstaand schema.
2.
Indien het bevoegd gezag hem bij wettelijk voorschrift opgedragen taken en bevoegdheden heeft overgedragen aan de centrale directie, worden de in het eerste lid genoemde schalen met één verhoogd.
Artikel I-Q805. Promotiecriteria
Het bevoegd gezag kan regels opstellen ten aanzien van criteria waaraan de betrokkene moet hebben voldaan alvorens te kunnen worden bezoldigd volgens de bij zijn functie behorende maximumschaal.
Artikel I-Q806. Periodieke verhoging
Het bepaalde in artikel I-P53, eerste en derde lid, is niet van toepassing.
Artikel I-Q807. Restrictie toepassing artikelen I-P53, I-P55 en I-P56
Het is het bevoegd gezag niet toegestaan de betrokkene extra beloning toe te kennen in de vorm van een periodieke verhoging, bedoeld in artikel I-P53, in de vorm van buitengewone toelage, bedoeld in artikel I-P55, dan wel in de vorm van een gratificatie, bedoeld in artikel I-P56, in situaties waarin tevens sprake is van gedwongen ontslag van een of meer personeelsleden.
Artikel I-Q901. Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. directeur/coördinator: de directeur/coördinator van een instelling als bedoeld in artikel I-A1, onder d 6;
b. adjunct-directeur/coördinator: de adjunct-directeur/coördinator van een instelling als bedoeld in artikel I-A1, onder d 6;
c. plaatsvervangend directeur/coördinator: de adjunct-directeur/coördinator die tevens is benoemd tot plaatsvervangend directeur/coördinator van een instelling als bedoeld in artikel I-A1 , onder d 6;
d. directie: de directeur/coördinator of directeuren/coördinator, de eventuele adjunct-directeur of adjunct-directeuren/coördinator en de eventuele andere betrokkenen die zijn benoemd in een functie die is ingedeeld in hoofdstuk I-Q gezamenlijk;
e. betrokkene: degene die deel uitmaakt van de directie;
f. deelnemersuur: een eenheid van 60 minuten gedurende welke een deelnemer daadwerkelijk aan een programma deelneemt.
Artikel I-Q902. Directiefuncties
Naast de normfunctie van directeur/coördinator, kunnen de normfuncties van adjunct-directeur/coördinator en adjunct-directeur/coördinator tevens plaatsvervangend directeur/coördinator voorkomen met een maximumschaal als aangegeven in artikel I-Q905.
In de bijlage Q8 bij dit besluit is voor deze normfuncties een taakkarakteristiek gegeven.
Artikel I-Q903. Aantal deelnemersuren
Het totaal aantal deelnemersuren in een kalenderjaar, bedoeld in artikel I-Q905 is voor de toepassing van deze paragraaf gelijk aan het aantal deelnemersuren, dat voor de instelling is opgenomen in het voor dat kalenderjaar door de desbetreffende gemeenteraad vastgestelde programma basiseducatie en de daarbij behorende opgave van geraamde kosten.
Artikel I-Q904. Maximumschaal normfuncties directie
De maximumschaal die voor de in artikel I-Q902 genoemde normfuncties gelden, worden afhankelijk van het aantal deelnemersuren vastgesteld volgens onderstaand schema:
Artikel I-Q905. Toepassing bepalingen bij horizontale scholengemeenschap
Indien een instelling als bedoeld in artikel I-A1 onder d 6 deel uit maakt van een horizontale scholengemeenschap als bedoeld in artikel I-Q101, eerste lid, onderdeel c , sub 2, zijn voor de betrokkenen de bepalingen van paragraaf 15 van overeenkomstige toepassing.
Artikel I-Q1001. Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. instelling: de instelling bedoeld in artikel I-A1 onder d 12;
b. directeur: de directeur van een instelling;
c. adjunct-directeur: de adjunct-directeur van een instelling;
d. plaatsvervangend directeur: de adjunct-directeur die tevens is benoemd tot plaatsvervangend directeur van een instelling;
e. directie: de directeur, de adjunct-directeuren en de eventuele andere betrokkenen die zijn benoemd in een functie die is ingedeeld in hoofdstuk I-Q gezamenlijk;
f. betrokkene: degene die deel uitmaakt van de directie;
g. algemene instellingen: landelijke en pedagogische centra en schoolbegeleidingsdiensten;
h. specifieke instellingen: het Instituut voor Onderzoek van het Onderwijs, het Instituut voor Toetsontwikkeling en het Instituut voor Leerplanontwikkeling.
Artikel I-Q1002. Directiefuncties
De normfuncties die met inachtneming van het in het Uitvoeringsbesluit WOV gestelde in de directie kunnen voorkomen zijn die van directeur, adjunct-directeur en adjunct-directeur tevens plaatsvervangend directeur. In de bijlage Q9 is voor deze normfuncties een taakkarakteristiek gegeven.
Artikel I-Q1003. Maximumschalen normfuncties directie landelijke pedagogische centra
De maximumschalen voor de normfuncties voor de directie van de landelijke pedagogische centra zijn:
a. voor de directeur schaal 16;
b. voor de plaatsvervangend directeur schaal 15;
c. voor de adjunct-directeur schaal 14.
Artikel I-Q1004. Maximumschalen normfuncties directie schoolbegeleidingsdiensten
De maximumschaal voor de normfunctie van directeur, plaatsvervangend directeur en adjunct-directeur bij schoolbegeleidingsdiensten wordt vastgesteld volgens het onderstaande schema:
Artikel I-Q1005. Maximumschaal normfunctie directeur Instituut voor Onderzoek van het Onderwijs
De maximumschaal voor de normfunctie van directeur van het Instituut voor Onderzoek van het Onderwijs is schaal 16.
Artikel I-Q1006. Maximumschalen normfuncties directie Instituut voor Toetsontwikkeling
De maximumschalen voor de normfuncties voor de directie van het Instituut voor Toetsontwikkeling zijn:
a. voor de directeur schaal 16;
b. voor de plaatsvervangend directeur schaal 15;
c. voor de adjunct-directeur schaal 14.
Artikel I-Q1007. Maximumschalen normfuncties directie Instituut voor leerplanontwikkeling
De maximumschalen voor de normfuncties voor de directie van het Instituut voor Leerplanontwikkeling zijn:
a. voor directeur schaal 16;
b. voor de plaatsvervangend directeur schaal 15;
c. voor de adjunct-directeur schaal 14.
Artikel I-Q1101. Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. directeur: de directeur van een instelling, als bedoeld in artikel I-A1, onder d 13;
b. adjunct-directeur: de adjunct-directeur van een instelling, als bedoeld in artikel I-A1, onder d 13;
c. plaatsvervangend directeur: de adjunct-directeur van de landelijke instelling "Centrum voor de Innovatie van Beroepsonderwijs Bedrijfsleven", bedoeld in de artikelen I-Q1102 en I-Q1108 tot en met I-Q1110, die tevens is benoemd tot plaatsvervangend directeur van die instelling;
d. directie: de directeur, de eventuele adjunct-directeuren en de eventuele andere betrokkenen die zijn benoemd in een functie die is ingedeeld in hoofdstuk I-Q gezamenlijk;
e. betrokkene: degene die deel uitmaakt van de directie.
1.
De normfuncties die in de directie kunnen voorkomen zijn die van:
a. directeur voor zover het betreft de landelijke instelling het "Landelijk studie- en ontwikkelingscentrum voor de volwasseneneducatie";
b. directeur en adjunct-directeur voor zover het betreft de landelijke instelling het "Centrum voor de Innovatie van Beroepsonderwijs Bedrijfsleven";
c. directeur en adjunct-directeur voor zover het betreft de regionale, plaatselijke en provinciale instellingen.

Voor deze normfuncties is in de bijlage Q10 een taakkarakteristiek gegeven.
2.
Aan de regionale instellingen, genoemd in het eerste lid, onder c , kan slechts een adjunct-directeur worden benoemd, indien de maximumschaal voor de normfunctie directeur gelijk is aan of hoger is dan schaal 12.
1.
De maximumschaal voor de normfunctie van directeur van een regionale instelling is schaal 11.
2.
In afwijking van het eerste lid is de maximumschaal voor de normfunctie van directeur van een regionale instelling als bedoeld in artikel I-A1, onder d 13 sub a , schaal 12 indien:
a. de instelling uit de door de desbetreffende provincie van het Rijk ontvangen bijdrage een subsidie krijgt die gelijk is aan of groter is dan een bepaald door Onze minister vast te stellen bedrag;
b. de subsidie die de instelling krijgt uit de door de desbetreffende provincie van het Rijk ontvangen bijdrage samen met eigen bijdragen van gemeente of provincie en eventueel op andere wijze verworven middelen het door Onze minister vast te stellen bedrag, bedoeld onder a , te boven gaat en Onze minister op een daartoe strekkend verzoek van het bevoegd gezag heeft goedgekeurd dat schaal 12 wordt toegepast.
3.
In afwijking van het eerste lid is de maximumschaal voor de normfunctie van directeur van een regionale instelling als bedoeld in artikel I-A1, onder d 13 sub b , schaal 12 indien de van het rijk ontvangen bijdrage samen met op andere wijze verworven middelen gelijk is aan of groter is dan een door Onze minister vast te stellen bedrag en Onze minister op een daartoe strekkend verzoek van het bevoegd gezag heeft goedgekeurd dat schaal 12 wordt toegepast.
Artikel I-Q1105. Maximumschaal normfunctie directeur plaatselijke of provinciale instelling
De maximumschaal voor de normfunctie van directeur van een plaatselijke of provinciale instelling is schaal 12.
Artikel I-Q1106. Maximumschaal normfunctie adjunct-directeur regionale, plaatselijke of provinciale instelling
De maximumschaal voor de normfunctie van adjunct-directeur van een regionale, plaatselijke of provinciale instelling is schaal 11.
Artikel I-Q1107. Maximumschaal normfunctie directeur landelijk studie- en ontwikkelingscentrum volwasseneneducatie
De maximumschaal voor de normfunctie van directeur van de landelijke instelling het "Landelijk studie- en ontwikkelingscentrum voor de volwasseneneducatie" is schaal 14.
Artikel I-Q1108. Maximumschaal normfunctie directeur Centrum voor de Innovatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven
De maximumschaal voor de normfunctie van directeur van de landelijke instelling het "Centrum voor de Innovatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven" is schaal 16.
Artikel I-Q1109. Maximumschaal normfunctie plaatsvervangend directeur Centrum voor Innovatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven
De maximumschaal voor de normfunctie van plaatsvervangend directeur van de landelijke instelling het "Centrum voor de Innovatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven" is schaal 15.
Artikel I-Q1110. Maximumschaal normfunctie adjunct-directeur Centrum voor de Innovatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven
De maximumschaal voor de normfunctie van adjunct-directeur van de landelijke instelling het "Centrum voor de Innovatie van Beroepsonderwijs Bedrijfsleven" is schaal 14.
Artikel I-Q1201. Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. "instelling": de instelling als bedoeld in artikel I-A1, onder d 14;
b. "centrale directie": de centrale directie van een instelling als bedoeld in artikel I-Q1202;
c. "voorzitter van de centrale directie": het lid van de centrale directie dat door het bevoegd gezag is benoemd tot voorzitter van de centrale directie;
d. "directie": de leden van de centrale directie, de adjunct-directeur en de eventuele andere betrokkenen die zijn benoemd in een functie die is ingedeeld in hoofdstuk I-Q gezamenlijk;
e. " y ": het aantal leerlingen van de instelling dat middelbaar beroepsonderwijs volgt;
f. [vervallen;]
g. "verticale scholengemeenschap: een scholengemeenschap, bedoeld in artikel I-Q101, eerste lid, onderdeel c , onder 3;
h. "adjunct-directeur": de adjunct-directeur, bedoeld in artikel I-Q1203 en artikel I-Q1209.
i. "betrokkene": degene die deel uitmaakt van de directie.
1.
Behoudens het bepaalde in artikel I-Q1203 benoemt het bevoegd gezag in de centrale directie ten hoogste vijf leden op maximaal drie formatieplaatsen.
2.
De centrale directie van een horizontale scholengemeenschap kan worden uitgebreid tot ten hoogste het aantal formatieplaatsen als is aangegeven in onderstaand schema:
3.
In een centrale directie van vier formatieplaatsen kunnen maximaal zes leden, in een centrale directie van vijf formatieplaatsen kunnen maximaal zeven leden worden benoemd.
4.
In de bijlage Q11 bij dit besluit is voor de functies voorzitter van de centrale directie en lid van de centrale directie een taakkarakteristiek gegeven.
5.
In het georganiseerd overleg op instellingsniveau als bedoeld in hoofdstuk IV-E kan worden overeengekomen af te wijken van het bepaalde in artikel I-P3, tweede lid, mits daarbij de taakomvang op jaarbasis ongewijzigd blijft.
Artikel I-Q1203. Directie onderwijsgemeenschap
Aan instellingen die deel uitmaken van een onderwijsgemeenschap als bedoeld in artikel I-Q101, onder d , kan de normfunctie van adjunct-directeur voorkomen, onverminderd het bepaalde in artikel I-Q1209. De maximumschaal voor de functie wordt vastgesteld overeenkomstig artikel I-Q404 voor de normfunctie plaatsvervangend directeur.
Artikel I-Q1204. Bijzonderheden functievervulling
Het bevoegd gezag stelt een regeling op met betrekking tot de werktijd alsmede met betrekking tot de autorisatie en registratie van afwezigheid.
1.
Voor de leden van de centrale directie gelden de maximumschalen als aangegeven in onderstaand schema.
functie indien y is maximumschaal
voorzitter 600 of meer doch minder dan 1000 schaal 13
1000 of meer doch minder dan 4000 schaal 14
4000 of meer doch minder dan 8000 schaal 15
8000 of meer schaal 16
lid 600 of meer doch minder dan 1000 schaal 12
1000 of meer doch minder dan 4000 schaal 13
4000 of meer doch minder dan 8000 schaal 14
8000 of meer schaal 15
2.
Indien het bevoegd gezag hem bij wettelijk voorschrift opgedragen taken en bevoegdheden heeft overgedragen aan de centrale directie, worden de in het eerste lid genoemde schalen met één verhoogd.
Artikel I-Q1206. Maximumschalen centrale directie bij kleine instelling
Indien y van de instelling minder dan 600 bedraagt, worden de maximumschalen van de centrale directie vastgesteld overeenkomstig artikel I-Q404, met dien verstande dat in dat artikel voor directeur wordt gelezen: voorzitter en voor plaatsvervangend directeur: lid.
1.
Indien de horizontale scholengemeenschap bestaat uit 5 componenten als aangegeven in artikel I-Q1202, tweede lid, worden de maximumschalen genoemd in artikel I-Q1205, eerste lid, met een verhoogd.
2.
Indien de vaststelling van de maximumschalen op basis van het bepaalde in de artikelen I-Q1405 en I-Q1406 dan wel de artikelen I-Q1505 en I-Q1506, hoger is dan de uitkomst van de vaststelling van de maximumschalen overeenkomstig het eerste lid, worden de maximumschalen overeenkomstig de artikelen I-Q1405 en I-Q1406 dan wel de artikelen I-Q1505 en I-Q1506 vastgesteld, met dien verstande dat de maximumschaal niet hoger dan schaal 18 kan zijn.
3.
Artikel I-Q1205, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel I-Q1207. Promotiecriteria
Het bevoegd gezag kan regels opstellen ten aanzien van criteria waaraan de betrokkene moet hebben voldaan alvorens te kunnen worden bezoldigd volgens de bij zijn functie behorende maximumschaal.
Artikel I-Q1208. Periodieke verhoging
Het bepaalde in artikel I-P53, eerste en derde lid, is niet van toepassing.
Artikel I-Q1301. Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. "instelling": de instelling als bedoeld in artikel I-A1, onder d 15;
b. "centrale directie": de centrale directie van een instelling;
c. "voorzitter van de centrale directie": het lid van de centrale directie dat door het bevoegd gezag is benoemd tot voorzitter van de centrale directie;
d. "directie": de leden van de centrale directie, de adjunct-directeur en de eventuele andere betrokkenen die zijn benoemd in een functie die is ingedeeld in hoofdstuk I-Q gezamenlijk;
e. "y": het aantal leerlingen dat onderwijs volgt aan de instelling;
f. "adjunct-directeur": de adjunct-directeur bedoeld in artikel I-Q1303.
g. "betrokkene": degene die deel uitmaakt van de directie.
1.
Behoudens het bepaalde in artikel I-Q1303 benoemt het bevoegd gezag in de centrale directie ten hoogste vijf leden op maximaal drie formatieplaatsen.
2.
In de bijlage Q12 bij dit besluit is voor de functies voorzitter van de centrale directie en lid van de centrale directie een taakkarakteristiek gegeven.
3.
In het georganiseerd overleg op instellingsniveau als bedoeld in hoofdstuk IV-E kan worden overeengekomen af te wijken van het bepaalde in artikel I-P3, tweede lid, mits daarbij de taakomvang op jaarbasis ongewijzigd blijft.
Artikel I-Q1303. Directie onderwijsgemeenschap
Aan instellingen die deel uitmaken van een onderwijsgemeenschap als bedoeld in artikel I-Q101, onder d , kan de normfunctie van adjunct-directeur voorkomen. De maximumschaal voor de functie wordt vastgesteld overeenkomstig artikel I-Q404 voor de normfunctie van plaatsvervangend directeur.
Artikel I-Q1304. Bijzonderheden functievervulling
Het bevoegd gezag stelt een regeling op met betrekking tot de werktijd alsmede met betrekking tot de autorisatie en registratie van afwezigheid.
1.
Voor de leden van de centrale directie gelden de maximumschalen als aangegeven in onderstaand schema.
functie indien y is maximumschaal
voorzitter 600 of meer doch minder dan 1000 schaal 13
1000 of meer doch minder dan 4000 schaal 14
4000 of meer doch minder dan 8000 schaal 15
8000 of meer schaal 16
lid 600 of meer doch minder dan 1000 schaal 12
1000 of meer doch minder dan 4000 schaal 13
4000 of meer doch minder dan 8000 schaal 14
8000 of meer schaal 15
2.
Indien het bevoegd gezag hem bij wettelijk voorschrift opgedragen taken en bevoegdheden heeft overgedragen aan de centrale directie, worden de in het eerste lid genoemde schalen met één verhoogd.
Artikel I-Q1306. Maximumschalen centrale directie bij kleine instelling
Indien y van de instelling minder dan 600 bedraagt, worden de maximumschalen van de centrale directie vastgesteld overeenkomstig artikel I-Q404, met dien verstande dat in dat artikel voor directeur wordt gelezen: voorzitter en voor plaatsvervangend directeur: lid.
Artikel I-Q1307. Promotiecriteria
Het bevoegd gezag kan regels opstellen ten aanzien van criteria waaraan de betrokkene moet hebben voldaan alvorens te kunnen worden bezoldigd volgens de bij zijn functie behorende maximumschaal.
Artikel I-Q1308. Periodieke verhoging
Het bepaalde in artikel I-P53, eerste en derde lid, is niet van toepassing.
Artikel I-Q1309. Restrictie toepassing artikelen I-P53, I-P55 en I-P56
Het is het bevoegd gezag niet toegestaan de betrokkene extra beloning toe te kennen in de vorm van periodieke verhoging, bedoeld in artikel I-P53, in de vorm van buitengewone toelage, bedoeld in artikel I-P55, dan wel in de vorm van gratificatie, bedoeld in artikel I-P56, in situaties waarin tevens sprake is van gedwongen ontslag van een of meer personeelsleden.
Artikel I-Q1401. Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. "instelling": de instelling als bedoeld in artikel I-A1, onder d 17;
b. "centrale directie": de centrale directie van een instelling als bedoeld in artikel I-Q1402;
c. "voorzitter van de centrale directie": het lid van de centrale directie dat door het bevoegd gezag is benoemd tot voorzitter van de centrale directie;
d. "directie": de leden van de centrale directie, de adjunct-directeur en de eventuele andere betrokkenen die zijn benoemd in een functie die is ingedeeld in hoofdstuk I-Q gezamenlijk;
e. "deeltijdequivalent": 10 leseenheden;
f. "verticale scholengemeenschap": een scholengemeenschap, bedoeld in artikel I-Q101, eerste lid, onderdeel c , onder 3;
g. "adjunct-directeur": de adjunct-directeur, bedoeld in artikel I-Q1409.
h. "betrokkene": degene die deel uitmaakt van de directie.
1.
Het bevoegd gezag benoemt in de centrale directie ten hoogste vijf leden op maximaal drie formatieplaatsen.
2.
De centrale directie van een horizontale scholengemeenschap kan worden uitgebreid tot ten hoogste het aantal formatieplaatsen als is aangegeven in onderstaand schema:
3.
In een centrale directie van vier formatieplaatsen kunnen maximaal zes leden en in een centrale directie van vijf formatieplaatsen kunnen maximaal zeven leden worden benoemd.
4.
In de bijlage Q13 bij dit besluit is voor de normfuncties voorzitter van de centrale directie en lid van de centrale directie een taakkarakteristiek gegeven.
5.
In het georganiseerd overleg op instellingsniveau als bedoeld in hoofdstuk IV-E kan worden overeengekomen af te wijken van het bepaalde in artikel I-P3, tweede lid, mits daarbij de taakomvang op jaarbasis ongewijzigd blijft.
Artikel I-Q1404. Bijzonderheden functievervulling
Het bevoegd gezag stelt een regeling op met betrekking tot de werktijd alsmede met betrekking tot de autorisatie en registratie van afwezigheid.
1.
Voor de normfuncties van de centrale directie gelden de maximumschalen als aangegeven in onderstaand schema.
normfunctie indien dte is maximumschaal
voorzitter minder dan 1500 schaal 13
1500 of meer doch minder dan 4000 schaal 14
4000 of meer doch minder dan 6600 schaal 15
6600 of meer schaal 16
lid minder dan 1500 schaal 12
1500 of meer doch minder dan 4000 schaal 13
4000 of meer doch minder dan 6600 schaal 14
6600 of meer schaal 15
2.
Indien het bevoegd gezag hem bij wettelijk voorschrift opgedragen taken en bevoegdheden heeft overgedragen aan de centrale directie, worden de in het eerste lid genoemde schalen met één verhoogd.
3.
Het aantal deeltijdequivalenten wordt bepaald op dezelfde wijze als deze in aanmerking worden genomen voor de bekostiging in artikel 4 van het Formatiebesluit vavo.
1.
Indien de horizontale scholengemeenschap bestaat uit 5 componenten als aangegeven in artikel I-Q1402, eerste lid, worden de maximumschalen genoemd in artikel I-Q1405, eerste lid, met één verhoogd.
2.
Indien de vaststelling van de maximumschalen op basis van het bepaalde in de artikelen I-Q1205 en I-Q1206 a dan wel de artikelen I-Q1505 en I-Q1506, hoger is dan de uitkomst van de vaststelling van de maximumschalen overeenkomstig het eerste lid, worden de maximumschalen overeenkomstig de artikelen I-Q1205 en I-Q1206 a dan wel de artikelen I-Q1505 en I-Q1506 vastgesteld, met dien verstande dat de maximumschaal niet hoger dan schaal 18 kan zijn.
3.
Artikel I-Q1405, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel I-Q1407. Promotiecriteria
Het bevoegd gezag kan regels opstellen ten aanzien van criteria waaraan de betrokkene moet hebben voldaan alvorens te kunnen worden bezoldigd volgens de bij zijn functie behorende maximumschaal.
Artikel I-Q1408. Periodieke verhoging
Het bepaalde in artikel I-P53, eerste en derde lid, is niet van toepassing.
Artikel I-Q1501. Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. "instelling": de instelling als bedoeld in artikel I-A1, onder d 18;
b. "centrale directie": de centrale directie van een instelling als bedoeld in artikel I-Q1502;
c. "voorzitter van de centrale directie": het lid van de centrale directie dat door het bevoegd gezag is benoemd tot voorzitter van de centrale directie;
d. "directie": de leden van de centrale directie, de adjunct-directeur en de eventuele andere betrokkenen die zijn benoemd in een functie die is ingedeeld in hoofdstuk I-Q gezamenlijk.
e. "y": het aantal leerlingen beroepsbegeleidend onderwijs met dien verstande dat leerlingen met een lesrooster van tenminste 6 lessen per week voor de helft en leerlingen met een lesrooster van minder dan 6 lessen per week voor een vierde meetellen en dat leerlingen die deelnemen aan cursussen in het kader van contractactiviteiten of specifieke scholing niet meetellen;
f. "verticale scholengemeenschap": een scholengemeenschap, bedoeld in artikel I-Q101, eerste lid, onderdeel c , onder 3;
g. "adjunct-directeur": de adjunct-directeur, bedoeld in artikel I-Q1509.
h. "betrokkene": degene die deel uitmaakt van de directie.
1.
Het bevoegd gezag benoemt in de centrale directie ten hoogste vijf leden op maximaal drie formatieplaatsen.
2.
De centrale directie van een horizontale scholengemeenschap kan worden uitgebreid tot ten hoogste het aantal formatieplaatsen als is aangegeven in onderstaand schema:
3.
In een centrale directie van vier formatieplaatsen kunnen maximaal zes leden en in een centrale directie van vijf formatieplaatsen kunnen maximaal zeven leden worden benoemd.
4.
In de bijlage Q14 bij dit besluit is voor de normfuncties voorzitter van de centrale directie en lid van de centrale directie een taakkarakteristiek gegeven.
5.
In het georganiseerd overleg op instellingsniveau als bedoeld in hoofdstuk IV-E kan worden overeengekomen af te wijken van het bepaalde in artikel I-P3, tweede lid, mits daarbij de taakomvang op jaarbasis ongewijzigd blijft.
Artikel I-Q1504. Bijzonderheden functievervulling
Het bevoegd gezag stelt een regeling op met betrekking tot de werktijd alsmede met betrekking tot de autorisatie en registratie van afwezigheid.
1.
Voor de normfuncties van de centrale directie gelden de maximumschalen als aangegeven in onderstaand schema.
normfunctie indien y is maximumschaal
voorzitter minder dan 1000 schaal 12
1000 of meer doch minder dan 3000 schaal 13
3000 of meer doch minder dan 6000 schaal 14
6000 of meer schaal 15
lid minder dan 1000 schaal 11
1000 of meer doch minder dan 3000 schaal 12
3000 of meer doch minder dan 6000 schaal 13
6000 of meer schaal 14
2.
Indien het bevoegd gezag hem bij wettelijk voorschrift opgedragen taken en bevoegdheden heeft overgedragen aan de centrale directie, worden de in het eerste lid genoemde schalen met één verhoogd.
1.
Indien de horizontale scholengemeenschap bestaat uit 5 componenten als aangegeven in artikel I-Q1502, tweede lid, worden de maximumschalen genoemd in artikel I-Q1505, eerste lid, met een verhoogd.
2.
Indien de vaststelling van de maximumschalen op basis van het bepaalde in de artikelen I-Q1205 en I-Q1206 a dan wel de artikelen I-Q1405 en I-Q1406, hoger is dan de uitkomst van de vaststelling van de maximumschalen overeenkomstig het eerste lid, worden de maximumschalen overeenkomstig de artikelen I-Q1405 en I-Q1406 dan wel de artikelen I-Q1205 en I-Q1206 a vastgesteld, met dien verstande dat de maximumschaal niet hoger dan schaal 18 kan zijn.
3.
Artikel I-Q1505, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel I-Q1507. Promotiecriteria
Het bevoegd gezag kan regels opstellen ten aanzien van criteria waaraan de betrokkene moet hebben voldaan alvorens te kunnen worden bezoldigd volgens de bij zijn functie behorende maximumschaal.
Artikel I-Q1508. Periodieke verhoging
Het bepaalde in artikel I-P53, eerst en derde lid, is niet van toepassing.