Artikel 220
Provinciale staten besluiten tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van een provinciale belasting door het vaststellen van een belastingverordening.
Artikel 220a
Een belastingverordening vermeldt, in de daartoe leidende gevallen, de belastingplichtige, het voorwerp van de belasting, het belastbare feit, de heffingsmaatstaf, het tarief, het tijdstip van ingang van de heffing, het tijdstip van beëindiging van de heffing en hetgeen overigens voor de heffing en de invordering van belang is.
1.
Behalve de provinciale belastingen waarvan de heffing krachtens andere wetten dan deze geschiedt, worden geen andere belastingen geheven dan die bedoeld in de tweede paragraaf van dit hoofdstuk.
2.
Behoudens het bepaalde in andere wetten dan deze en in de tweede paragraaf van dit hoofdstuk kunnen de provinciale belastingen worden geheven naar in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het bedrag van een provinciale belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen.
2.
Het aantal opcenten bedraagt voor de belastingtijdvakken die na 31 december 2011 aanvangen ten hoogste 110,7.
3.
Voor de berekening van het aan opcenten verschuldigde bedrag wordt uitgegaan van het tarief van de
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 zoals dat geldt op 1 april 1995, met dien verstande dat:
a.
dit tarief voor motorrijwielen wordt vermenigvuldigd met het tarief zoals dat luidt op 1 april 2007 gedeeld door het tarief zoals dat luidde op 31 maart 2007;
f.
indien de hoofdsom en de provinciale opcenten zonder toepassing van
artikel 84a, tweede lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, samen meer bedragen dan het maximum, bedoeld in dat artikel, wordt voor de berekening van de provinciale opcenten, het maximum verminderd met de hoofdsom, waarbij het aandeel van de hoofdsom ten hoogste het genoemde maximum kan bedragen.
4.
Vanaf 1 januari 2013 wordt bij het begin van het kalenderjaar het aantal opcenten, genoemd in het tweede lid, bij ministeriële regeling van Onze Minister van Financiën vervangen door een ander aantal. Dit aantal wordt berekend door het te vervangen aantal te vermenigvuldigen met de tabelcorrectiefactor, bedoeld in
artikel 10.2 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001, en de uitkomst, indien deze twee of meer decimalen telt, af te ronden op één decimaal. Indien het aantal opcenten in het voorafgaande jaar is afgerond, wordt de tabelcorrectiefactor toegepast op het niet afgeronde bedrag van het voorgaande jaar.
5.
Het aantal opcenten is voor alle motorrijtuigen, bedoeld in het eerste lid, gelijk.
6.
Onze Minister van Financiën verstrekt de provinciale besturen jaarlijks vóór 1 september een naar soort, gewichtsklasse en aantal gespecificeerd overzicht van de motorrijtuigen, bedoeld in het eerste lid. Het overzicht wordt opgesteld naar de toestand per 1 juli van het lopende jaar.
1.
Besluiten tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van provinciale opcenten op de hoofdsom van de motorrijtuigenbelasting treden in werking met ingang van 1 januari van enig jaar. Een desbetreffend besluit wordt vóór 1 december van het voorafgaande jaar in afschrift ter kennis gebracht van Onze Minister van Financiën.
2.
Een in het eerste lid bedoeld besluit heeft geen gevolgen voor de opcenten die verschuldigd zijn over een tijdvak dat vóór de datum van inwerkingtreding van dat besluit is aangevangen.
4.
De houders van motorrijtuigen die niet hier te lande wonen of gevestigd zijn, maar die wel aan de heffing van motorrijtuigenbelasting zijn onderworpen, worden voor de heffing van opcenten geacht te wonen of te zijn gevestigd in een provincie die het laagste aantal opcenten heft. In bijzondere gevallen kan Onze Minister van Financiën in overeenstemming met Onze Minister ook voor andere houders van motorrijtuigen een provincie aanwijzen waar deze houders worden geacht te wonen of te zijn gevestigd.
5.
De opbrengsten van de opcenten die worden geheven volgens het derde en vierde lid, worden naar evenredigheid van het aandeel van een provincie in de totale opbrengst van de ten behoeve van de provincies geheven opcenten over alle provincies verdeeld.
6.
Verandering van woonplaats of van plaats van vestiging van de houder van een motorrijtuig in de loop van het tijdvak waarover de motorrijtuigenbelasting verschuldigd is, vormt geen aanleiding tot het heffen van opcenten over het nog niet verstreken gedeelte van het tijdvak door een andere provincie of tot het verlenen van teruggaaf van geheven opcenten.
Artikel 222c
Ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde grond van de provincie, kan een precariobelasting worden geheven.
1.
Rechten kunnen worden geheven ter zake van:
a.
het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde provinciale bezittingen of van de voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die bij de provincie in beheer of in onderhoud zijn;
b.
het genot van door of vanwege het provinciebestuur verstrekte diensten.
2.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden de in het eerste lid bedoelde rechten aangemerkt als provinciale belastingen.
Artikel 224
De rechten, bedoeld in artikel 223, eerste lid, kunnen worden geheven door de provincie die het gebruik van de bezittingen, werken of inrichtingen toestaat of de diensten verleent, ongeacht of het belastbare feit zich binnen of buiten het grondgebied van de provincie voordoet.
1.
In verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in artikel 223, eerste lid, worden geheven, worden de tarieven zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.
2.
Onder de in het eerste lid bedoelde lasten worden mede verstaan:
a.
bijdragen aan bestemmingsreserves en voorzieningen voor noodzakelijke vervanging van de betrokken activa;
b.
de omzetbelasting die ingevolge de
Wet op het BTW-compensatiefonds recht geeft op een bijdrage uit het fonds.
Artikel 226
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen inzake de belastingen, bedoeld in deze paragraaf, nadere regels worden gegeven.
a.
Algemene wet:
Algemene wet inzake rijksbelastingen ;
b.
heffing op andere wijze: heffing op andere wijze dan bij wege van aanslag of bij wege van voldoening op aangifte.
1.
Onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde geschieden de heffing en de invordering van provinciale belastingen, andere dan die bedoeld in artikel 222, met toepassing van de Algemene wet, de
Invorderingswet 1990 en de
Kostenwet invordering rijksbelastingen als waren die belastingen rijksbelastingen.
2.
Onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde gelden de bevoegdheden en de verplichtingen van de hierna vermelde, in de
Algemene wet , de
Invorderingswet 1990 en de
Kostenwet invordering rijksbelastingen genoemde functionarissen, met betrekking tot de provinciale belastingen voor de daarachter genoemde colleges of functionarissen:
a.
Onze Minister van Financiën, het bestuur van ’s Rijksbelastingen en de directeur: het college van gedeputeerde staten;
b.
de inspecteur: de provincieambtenaar, belast met de heffing van provinciale belastingen;
c.
de ontvanger of een inzake rijksbelastingen bevoegde ontvanger: de provincieambtenaar belast met de invordering van provinciale belastingen;
d.
de ambtenaren van de rijksbelastingdienst: de provincieambtenaren belast met de heffing of de invordering van provinciale belastingen;
e.
de belastingdeurwaarder: de daartoe aangewezen provincieambtenaar;
f.
de Tweede Kamer der Staten-Generaal of de Tweede Kamer: de provinciale staten.
3.
Onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde wordt met betrekking tot provinciale belastingen in de
Algemene wet en in de
Invorderingswet 1990 voor «algemene maatregel van bestuur» en voor «ministeriële regeling» gelezen: besluit van het college van gedeputeerde staten.
2.
De colleges van gedeputeerde staten van twee of meer provincies kunnen met betrekking tot een of meer provinciale belastingen bepalen dat ambtenaren van een van die provincies worden aangewezen als:
c.
de in
artikel 227a, tweede lid, onderdeel d, bedoelde ambtenaren van die provincies voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing of de invordering van provinciale belastingen;
3.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het college van gedeputeerde staten van de provincie waarvan de ambtenaar belast met de invordering van provinciale belastingen op grond van het tweede lid, onderdeel b, wordt aangewezen.
4.
Indien voor de heffing of de invordering van provinciale belastingen een gemeenschappelijke regeling is getroffen en bij die regeling een openbaar lichaam of een bedrijfsvoeringsorganisatie is ingesteld, kan bij of krachtens die regeling worden bepaald dat een daartoe aangewezen ambtenaar van dat openbare lichaam of die bedrijfsvoeringsorganisatie wordt aangewezen als:
c.
de in
artikel 227a, tweede lid, onderdeel d, bedoelde ambtenaren van de provincie voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing of de invordering van provinciale belastingen;
d.
de in artikel
227a, tweede lid, onderdeel e, bedoelde ambtenaar van de provincie voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de invordering van provinciale belastingen.
5.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam of het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie waarvan een ambtenaar op grond van het vierde lid, onderdeel b, wordt aangewezen.
Artikel 227c
Provinciale belastingen kunnen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze, doch niet bij wege van afdracht op aangifte.
1.
Indien de provinciale belastingen op andere wijze worden geheven, bepaalt de belastingverordening op welke wijze deze worden geheven en de wijze waarop de belastingschuld aan de belastingplichtige wordt bekendgemaakt. De belastingverordening kan daarnaast bepalen dat het college van gedeputeerde staten omtrent de uitvoering van een en ander nadere regels geeft.
2.
De op andere wijze geheven belastingen worden voor de toepassing van de
Algemene wet en de
Invorderingswet 1990 aangemerkt als bij wege van aanslag geheven belastingen, met dien verstande dat wordt verstaan onder:
a.
de aanslag, de voorlopige aanslag, de navorderingsaanslag: het gevorderde, onderscheidenlijk het voorlopig gevorderde, het nagevorderde bedrag;
b.
het aanslagbiljet: de kennisgeving van het in onderdeel a bedoelde bedrag;
c.
de dagtekening van het aanslagbiljet: de dagtekening van de schriftelijke kennisgeving van het in onderdeel a bedoelde bedrag, of bij gebreke van een schriftelijke kennisgeving, de datum waarop het bedrag op andere wijze ter kennis van de belastingplichtige is gebracht.
Artikel 228
Bij de heffing van provinciale belastingen blijven de
artikelen 2, vierde lid,
3,
37 tot en met 39,
47a,
48,
52,
53,
54,
55,
62,
71,
76,
80, tweede, derde en vierde lid,
82,
84,
86,
87 en
90 tot en met 95 van de Algemene wet buiten toepassing. Bij de heffing van provinciale belastingen die op andere wijze worden geheven, blijven bovendien de
artikelen 5,
6 tot en met 9,
11, tweede lid, en
12 van die wet buiten toepassing.
2.
Het doen van aangifte, bedoeld in
artikel 8 van de Algemene wet, geschiedt door het inleveren of toezenden van het uitgereikte aangiftebiljet met de daarbij gevraagde bescheiden.
3.
In afwijking in zoverre van de vorige leden kan de in artikel 227a, tweede lid, onderdeel b, bedoelde provincieambtenaar vorderen dat een verplichting tot het doen van aangifte of tot het indienen van een verzoek om uitreiking van een aangiftebiljet wordt nagekomen door het mondeling doen van aangifte. Daarbij:
a.
worden de door de in artikel 227a, tweede lid, onderdeel b, bedoelde provincieambtenaar gevraagde bescheiden overgelegd;
b.
kan de in artikel 227a, tweede lid, onderdeel b, bedoelde provincieambtenaar vorderen dat een van de mondelinge aangifte opgemaakt relaas door de aangever wordt ondertekend, bij gebreke waarvan de aangifte geacht wordt niet te zijn gedaan.
4.
Indien het derde lid toepassing vindt, kan de in artikel 227a, tweede lid, onderdeel b, bedoelde provincieambtenaar voor de termijnen, genoemd in artikel 9, eerste en derde lid, eerste volzin, artikel 10, tweede lid, en artikel 19, eerste, derde en vierde lid, van de Algemene wet, of voor de kortere termijn, bedoeld in artikel 228b, eerste of tweede lid, kortere termijnen in de plaats stellen en is artikel 12 van de Algemene wet niet van toepassing.
5.
Bij de belastingverordening kan van het eerste en tweede lid worden afgeweken.
1.
De in artikel 227a, tweede lid, onderdeel b, bedoelde provincieambtenaar is bevoegd om voor een zelfde belastingplichtige bestemde belastingaanslagen van dezelfde soort die betrekking kunnen hebben op verschillende belastingen, op één aanslagbiljet te verenigen.
2.
Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ingeval de belasting op andere wijze wordt geheven.
1.
Degene die ingevolge de belastingverordening aanspraak kan maken op een gehele of gedeeltelijke vrijstelling, vermindering, ontheffing of teruggaaf kan binnen zes weken nadat de omstandigheid welke die aanspraak deed ontstaan, zich heeft voorgedaan, of, voor zover het een belasting betreft die bij wege van aanslag wordt geheven en op dat tijdstip nog geen aanslagbiljet is uitgereikt of toegezonden, binnen zes weken na de dagtekening van het aanslagbiljet, een aanvraag tot het verkrijgen van vrijstelling, vermindering, ontheffing of teruggaaf indienen bij de in artikel 227a, tweede lid, onderdeel b, bedoelde provincieambtenaar.
2.
Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ingeval de belasting op andere wijze wordt geheven.
3.
De in artikel 227a, tweede lid, onderdeel b, bedoelde provincieambtenaar beslist op de aanvraag bij voor bezwaar vatbare beschikking.
Artikel 229a
In de gevallen waarin het volkenrecht dan wel, naar het oordeel van Onze Minister en Onze Minister van Financiën, het internationale gebruik daartoe noodzaakt, wordt vrijstelling van provinciale belastingen verleend. Onze genoemde Ministers kunnen gezamenlijk ter zake nadere regels stellen.
Artikel 229b
Naast een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing of teruggaaf, kan de in artikel 227a, tweede lid, onderdeel b, bedoelde provincieambtenaar ook een in de belastingverordening voorziene vrijstelling ambtshalve verlenen.
1.
Met betrekking tot de provinciale belastingen kunnen bij algemene maatregel van bestuur:
b.
regels worden gesteld die overeenkomen met die in de in onderdeel a genoemde artikelen.
2.
De in het eerste lid bedoelde regels bevatten in elk geval een omschrijving van degene op wie de verplichting rust, alsmede van de belasting ten behoeve waarvan de verplichting geldt. Voorts vermelden deze regels naar gelang de aard van de verplichting een omschrijving van de aard van de te verstrekken gegevens en inlichtingen, van de aard van de gegevens welke uit de administratie dienen te blijken of van het doel waarvoor het voor raadpleging beschikbaar stellen van gegevensdragers kan geschieden.
1.
De belastingverordening kan van artikel 9 van de Invorderingswet 1990 afwijkende voorschriften inhouden.
2.
De belastingverordening kan bepalen dat het verschuldigde bedrag moet worden betaald gelijktijdig met en op dezelfde wijze als de voldoening van een andere vordering aan de schuldeiser van die andere vordering.
Artikel 232b
De verrekening van aan de belastingschuldige uit te betalen en van hem te innen bedragen ter zake van provinciale belastingen op de voet van artikel 24 van de Invorderingswet 1990 is ook mogelijk ingeval de in artikel 9 van de Invorderingswet 1990 gestelde termijn, dan wel de krachtens artikel 232a, eerste lid, gestelde termijn nog niet is verstreken.
1.
Indien ter zake van hetzelfde voorwerp van de belasting of hetzelfde belastbare feit twee of meer personen belastingplichtig zijn, kan de belastingaanslag ten name van een van hen worden gesteld.
2.
Indien de belastingplicht, bedoeld in het eerste lid, voortvloeit uit het genot van een onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht en de aanslag ten name van één van de belastingplichtigen is gesteld, kan de met de invordering van provinciale belastingen belaste provincieambtenaar de belastingaanslag op de gehele onroerende zaak verhalen ten name van degene te wiens name de aanslag is gesteld, zonder rekening te houden met de rechten van de overige belastingplichtigen.
3.
De belastingschuldige die de belastingaanslag heeft voldaan kan hetgeen hij meer heeft voldaan dan overeenkomt met zijn belastingplicht verhalen op de overige belastingplichtigen naar evenredigheid van ieders belastingplicht.
4.
Tegen een met toepassing van het eerste lid vastgestelde belastingaanslag kan mede beroep bij de rechtbank worden ingesteld door de belastingplichtige wiens naam niet op het aanslagbiljet staat vermeld.
Artikel 26a, derde lid, van de Algemene wet is van overeenkomstige toepassing.
5.
Van het derde lid kan bij overeenkomst worden afgeweken.
1.
De in artikel 26 van de Invorderingswet 1990 bedoelde kwijtschelding wordt met betrekking tot provinciale belastingen verleend door de in artikel 227a, tweede lid, onderdeel c, bedoelde provincieambtenaar.
2.
Met betrekking tot het verlenen van gehele of gedeeltelijke kwijtschelding zijn de krachtens artikel 26 van de Invorderingswet 1990 door Onze Minister van Financiën bij ministeriële regeling gestelde regels van toepassing.
3.
Provinciale staten kunnen bepalen dat, in afwijking van de in het tweede lid bedoelde regels, in het geheel geen dan wel gedeeltelijk kwijtschelding wordt verleend.
4.
Met inachtneming van door Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, te stellen regels kunnen provinciale staten met betrekking tot de wijze waarop de kosten van bestaan en de wijze waarop het vermogen in aanmerking worden genomen afwijkende regels stellen die er toe leiden dat in ruimere mate kwijtschelding wordt verleend.
5.
Gedeputeerde staten kunnen de belasting geheel of gedeeltelijk oninbaar verklaren. Het daartoe strekkende besluit ontheft de provincieambtenaar belast met de invordering van provinciale belastingen van de verplichting verdere pogingen tot invordering te doen.
Artikel 232f
Indien ter zake van een provinciale belasting exploot moet worden gedaan, een akte van vervolging betekend of een dwangbevel ten uitvoer gelegd in een van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba, dan wel in een andere provincie dan die waaraan belasting verschuldigd is, is daartoe naast de belastingdeurwaarder van laatstbedoelde provincie mede de belastingdeurwaarder van eerstbedoelde provincie respectievelijk van het desbetreffende openbaar lichaam bevoegd en desgevraagd verplicht.
1.
Met betrekking tot de in artikel 222 bedoelde opcenten is de rijksbelastingdienst belast met de heffing en de invordering.
2.
De opcenten worden als motorrijtuigenbelasting geheven en ingevorderd.
3.
De opbrengst wordt aan de provincies uitgekeerd volgens door Onze Minister van Financiën te stellen regels.
4.
De aan de heffing en de invordering verbonden kosten komen ten laste van de provincies. Deze kosten worden berekend volgens door Onze Minister van Financiën te stellen regels.
Artikel 232h
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen inzake provinciale belastingen in het kader van deze paragraaf passende nadere regels worden gegeven ter aanvulling van de in deze paragraaf geregelde onderwerpen.