Procesreglement gezag/omgang/verblijfplaats/informatie- en consultatierecht
Dit landelijk model is vastgesteld door de landelijke vergadering van voorzitters van de familiesectoren en -units van de rechtbanken in Nederland. Alle rechtbanken hebben hun reglement overeenkomstig dit landelijk model vastgesteld.
1.1.
Van alle berichten aan de rechtbank dient tegelijkertijd een afschrift aan de wederpartij en aan de Raad voor de Kinderbescherming en eventuele andere belanghebbenden te worden gezonden. Uit het bericht moet blijken dat hieraan is voldaan.
Wanneer er van een ondertoezichtstelling sprake is, dient er tevens een exemplaar van de berichten aan de gezinsvoogdij-instelling te worden gezonden.
1.2.
Op alle berichten dient het zaaknummer en/of rekestnummer te worden vermeld.
1.3.
Indien niet aan het voorgaande wordt voldaan, wordt het bericht teruggezonden en wordt op de inhoud geen acht geslagen, tenzij het een verweerschrift betreft.
1.4.
Hetgeen hiervoor onder 1.1 tot en met 1.3 is gemeld geldt niet voor brieven van minderjarigen.
1.5.
Voor zover met een rolmededelingensysteem wordt gewerkt, worden rolmededelingen als schriftelijke mededelingen in de zin van dit reglement beschouwd.
1.6.
Een werkdag is niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag (Algemene Termijnenwet).
2.1.
Iedere werkdag kan een verzoekschrift met bijlagen in drievoud ter griffie worden ingediend. Indien sprake is van meer (dan één) belanghebbenden, dienen voor deze belanghebbenden extra verzoekschriften met bijlagen te worden bijgevoegd.
2.2.
Het verzoekschrift vermeldt de voornamen, naam en woonplaats van de verzoeker en van alle belanghebbenden, de gewone verblijfplaats van het (de) kind(eren), alsmede een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust. Bij de indiening van het verzoekschrift moeten de volgende bescheiden worden overgelegd:
-
een GBA-uittreksel van gerekwestreerde en andere belanghebbende(n); gedateerd, gewaarmerkt en niet ouder dan 3 maanden;
-
een afschrift van de beschikking waarvan wijziging wordt verzocht;
-
een afschrift van de geboorteakte(s) van de betrokken minderjarige(n) en een uittreksel uit het gezagsregister;
-
bij verzoeken na echtscheiding, scheiding van tafel en bed en beëindiging dan wel ontbinding geregistreerd partnerschap: bewijs inschrijving;
-
na overlijden gezaghebbende ouder: een uittreksel uit het overlijdensregister.
2.3.
Zodra het verzoekschrift is ontvangen, wordt het ingeschreven. Tevens wordt een ontvangstbevestiging met vermelding van het zaaknummer aan de procureur van verzoeker gestuurd.
Wanneer bij indiening van het verzoekschrift niet alle ingevolge artikel 2.2 over te leggen bescheiden ter griffie zijn binnengekomen, wordt dit bij voormelde ontvangstbevestiging tevens aangegeven. De ontbrekende gegevens moeten uiterlijk binnen vier weken worden overgelegd. Wanneer op de in de ontvangstbevestiging of rolmededeling aangegeven datum de verzoeker aan de verplichting van artikel 2.2 niet volledig heeft voldaan zonder dat daarvoor schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, kan hij in zijn verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
Niet-ontvankelijkheid blijft achterwege, indien vóór het verstrijken van de hierboven vermelde termijn een verweerschrift is ingediend.
Indien niet tijdig schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, wordt er van uitgegaan dat verzoeker geen prijs stelt op een mondelinge behandeling.
2.4.
Wanneer in een verzoekschrift het verzoek wordt gecombineerd met een verzoek inzake alimentatie, wordt slechts éénmaal griffierecht berekend.
2.5.
De rechtbank zendt een afschrift van het verzoekschrift aan gerekwestreerde, aan eventuele belanghebbenden en aan de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank bepaalt daarbij dag en uur waarop de behandeling plaatsvindt.
Het afschrift van het verzoekschrift wordt, in geval nog geen procureur van gerekwestreerde bekend is, door de griffie aangetekend aan gerekwestreerde verzonden.
3.1.
Iedere belanghebbende kan tot de aanvang van de behandeling ter zitting een verweerschrift indienen. Het verweerschrift met eventuele bijlagen wordt in drievoud ingediend.
Indien sprake is van meer (dan één) belanghebbenden, dienen voor deze belanghebbenden extra verweerschriften met bijlagen te worden bijgevoegd.
3.2.
Indien een niet door een procureur vertegenwoordigde gerekwestreerde laat weten verweer te willen voeren zal, onder terugzending van door gerekwestreerde ingezonden stukken, worden geantwoord dat een verweerschrift alléén door tussenkomst van een procureur kan worden ingediend doch dat ter zitting door gerekwestreerde in persoon mondeling verweer kan worden gevoerd.
3.3.
De hiervoor onder 2.2 opgenomen bepalingen betreffende het verzoekschrift zijn van overeenkomstige toepassing op het zelfstandig verzoek in het verweerschrift, voor zover deze bescheiden niet reeds zijn overgelegd.
3.4.
Referteverklaring:
Tot aan de mondelinge behandeling kan een referteverklaring worden overgelegd.
De referteverklaring is een schriftelijke door gerekwestreerde ondertekende verklaring, opgesteld conform bijlage 1 bij dit reglement en geautoriseerd door een advocaat, waaruit genoegzaam blijkt dat gerekwestreerde kennis heeft genomen van het verzoekschrift, dat geen verweer zal worden gevoerd en dus ook wordt afgezien van een behandeling ter zitting.
Indien de ondertekende verklaring niet is geautoriseerd, wordt er alsnog een mondelinge behandeling gehouden.
Een referteverklaring heeft tot gevolg dat - indien de stukken overigens compleet worden bevonden - aanstonds een datum voor beschikking zal worden bepaald, zonder dat behandeling hoeft plaats te vinden, met uitzondering van een eventueel verhoor van minderjarigen.
Voor de indiening van een referteverklaring is geen griffierecht verschuldigd.
4. Verweerschrift op zelfstandig verzoek
(zie ook artikel 282 lid 4 Rv.)
De rechter kan aan de verzoeker en aan de overige belanghebbenden gelegenheid geven tegen dit zelfstandig verzoek een verweerschrift in te dienen.
De hiervoor onder artikel 3 opgenomen bepalingen betreffende het verweerschrift gelden ook voor het verweerschrift op zelfstandig verzoek. Het verweerschrift mag uitsluitend betrekking hebben op het (de) zelfstandig verzoek(en).
5.1.
Afzien van behandeling ter zitting:
Wanneer verzoeker en verweerder schriftelijk aan de rechter hebben laten weten af te zien van een behandeling ter zitting, blijft deze achterwege, tenzij de rechter termen aanwezig acht toch een behandeling ter zitting te gelasten.
5.2.
Bij het bepalen van de zittingsdatum wordt uitgegaan van een oproepingstermijn van 4 tot 8 weken - en van ten minste drie maanden indien (één van) partijen in het buitenland (woont) wonen -, te rekenen vanaf de binnenkomst van het verzoek, tenzij een extra termijn is gegeven voor het indienen van de ontbrekende stukken. Alsdan gaat de oproepingstermijn lopen ná de ontvangst van de ontbrekende stukken.
5.3.
Verhinderdata:
De zittingsdatum zal worden vastgesteld zonder vooraf aan partijen verhinderdata op te vragen.
Partijen kunnen binnen tien kalenderdagen na verzending van de oproep schriftelijk uitstel van de eerste behandeling ter zitting vragen, zulks onder gelijktijdige opgave van verhinderdagen van beide partijen voor een door de rechtbank te bepalen periode.
Een met inachtneming van vorenstaande regels gevraagd uitstel zal altijd worden verleend.
5.4.
Verzoeken om uitstel van de behandeling ter zitting:
Op (verdere) verzoeken om uitstel, die na afloop van de in artikel 5.3 genoemde termijn zijn ingediend, wordt als volgt beslist:
-
wanneer de wederpartij bezwaar maakt, kan het verzoek slechts worden toegewezen als degene die uitstel vraagt schriftelijk klemmende redenen aanvoert; bij inwilliging wordt in beginsel een uitstel van maximaal vier weken verleend, voor zover het zittingsrooster dit toelaat;
-
wanneer de wederpartij schriftelijk instemt, het verzoek behoorlijk is gemotiveerd en de rechtbank daarvan uiterlijk vijf werkdagen voor de zitting kennisneemt, wordt het verzoek toegewezen, tenzij daardoor de procedure onredelijk wordt vertraagd. Van onredelijke vertraging is in beginsel sprake wanneer sinds de dag waarop de behandeling voor de eerste keer was bepaald één jaar is verlopen. Voor zover het gevraagde uitstel deze termijn overschrijdt, wordt het gevraagde uitstel - in beginsel - afgewezen.
De partij die uitstel vraagt, dient de verhinderdata van beide partijen op te geven voor de eerstkomende drie maanden.
De beslissing op een uitstelverzoek als hiervoor bedoeld, wordt schriftelijk aan partijen medegedeeld. Indien het verzoek tot aanhouding wordt gehonoreerd wordt bij gelijke brief de nieuwe zittingsdatum medegedeeld.
Van deze aanhouding wordt geen proces-verbaal opgemaakt.
5.5.
Indien ter zitting is besloten de verdere behandeling aan te houden, wordt van het verhandelde ter zitting een proces-verbaal of een tussenbeschikking opgemaakt. Dit gebeurt ook indien de Raad voor de Kinderbescherming om advies en rapportage is gevraagd.
De behandeling wordt aangehouden tot een bepaalde pro forma datum.
5.6.
Van een dossier met betrekking tot de ondertoezichtstelling en/of uithuisplaatsing van een minderjarige wordt slechts kennis genomen indien is gebleken dat de partijen in de gezags- en/of omgangsprocedure met dat dossier bekend zijn. In dat geval kan de rechter in overleg met de partijen ambtshalve bedoelde dossier(s) opvragen en gebruiken.
5.7.
Inlichtingen/informatie verschaffen tijdens of na afloop van de behandeling ter zitting:
Indien tijdens de behandeling ter zitting wordt geconstateerd dat nog nadere informatie nodig is kan de rechter:
-
ofwel een nieuwe dag bepalen voor voortzetting van de behandeling ter zitting met daarbij een termijn waarbinnen de informatie moet worden verschaft en zonodig een termijn voor de wederpartij om op de verschafte informatie te reageren,
-
ofwel een termijn bepalen waarbinnen de informatie moet worden verschaft en zonodig een termijn voor de wederpartij om op de verschafte informatie te reageren.
Deze termijnen zijn fataal in die zin, dat de rechter geen acht zal slaan op informatie of reacties die na afloop van de gestelde termijnen zijn binnengekomen. De te laat ingekomen informatie wordt teruggezonden.
5.8.
Uiterlijk twee weken voor de in 5.5 bedoelde pro forma datum dienen partijen en/of de Raad voor de Kinderbescherming aan te geven of voortgezette behandeling dient plaats te vinden of dat de zaak op de stukken kan worden afgedaan.
6.1.
In zaken, waarin minderjarigen van 12 jaar en ouder zijn betrokken, worden deze door de rechtbank in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
Dit wordt ook gedaan:
-
indien partijen het eens zijn;
-
indien reeds een schriftelijke verklaring van de betreffende minderjarigen is overgelegd.
6.2.
Genoemde minderjarigen worden in beginsel afzonderlijk gehoord. Van dit verhoor worden werkaantekeningen gemaakt.
6.3.
De rechter kan besluiten om minderjarigen jonger dan 12 jaar te horen.
6.4.
Ter zitting wordt aan de ouders en andere belanghebbenden niet te kennen gegeven wat het kind heeft verklaard, tenzij het kind desgevraagd heeft aangegeven geen bezwaar daartegen te hebben én het de rechter wenselijk voorkomt.
6.5.
Aan de partijen wordt geen afschrift verstrekt van de brieven van de minderjarigen en de werkaantekeningen.
7. Uitspraak
(zie ook artikelen 28, 30, 286 tot en met 289 Rv.)
Termijn voor uitspraak is:
a.
bij zaken waarin verweer is gevoerd en waarbij is afgezien van behandeling ter zitting:
4 weken na het moment dat is geconstateerd dat de zaak gereed is voor beschikking;
b.
bij zaken waarbij een behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden:
4 weken na de datum van de zitting of - indien nog een termijn voor overlegging van nadere informatie en een reactie daarop werd gegund - 4 weken na afloop van de laatstgenoemde termijn.
Zodra zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan te verwachten is dat de termijn van 4 weken niet wordt gehaald, kan ter zitting een langere termijn worden bepaald.
Indien blijkt dat - om welke reden dan ook - de hiervoor vermelde uitspraaktermijnen toch niet gehaald worden, dient dat schriftelijk aan partijen medegedeeld te worden met vermelding van een nieuwe uitspraakdatum.
De hiervoor genoemde termijnen zijn bedoeld als maximumtermijnen.
8. Overgangsbepaling
Het reglement is van toepassing op alle procedures vanaf 1 april 2004. Wat betreft de op dat moment lopende procedures is het reglement van toepassing op de proceshandelingen die na 1 april 2004 nog worden verricht.