1.
Het bevoegde gezag beslist over de toekenning van uitkering en pensioen op aanvraag van de politieke gezagdragers. De stukken die het bevoegde gezag nodig acht voor de behandeling van de aanvraag dienen te worden overgelegd.
2.
Het bevoegde gezag is ook bevoegd de uitkering en pensioen ambtshalve toe te kennen.
3.
Het bevoegde gezag beslist over de toekenning van een uitkering en pensioen bij een gedagtekende beschikking waarin de gronden van de beslissing worden vermeldt, alsmede de wettelijke bepalingen waarop die beslissing steunt.
4.
In een beschikking tot toekenning worden de voor de uitkering in aanmerking genomen, dan wel voor het pensioen medetellende diensttijd, alsmede het bedrag waarover deze zijn berekend, vastgesteld.
1.
Het bevoegde gezag draagt zorg voor de betaling van de uitkeringen van de politieke gezagdragers.
2.
Het bevoegde gezag kan ten aanzien van de pensioenen, bedoeld in de
hoofdstukken 3 en
4, een pensioenfonds machtigen om namens deze dit besluit uit te voeren.
3.
Bij ministeriële regeling, kunnen over de wijze van uitvoering van het tweede lid nadere regels worden gesteld.
4.
De betaling geschiedt in maandelijkse termijnen.
5.
De invorderbare termijnen van een uitkering of een pensioen die gedurende twee achtereenvolgende jaren niet zijn geïnd, worden niet uitgekeerd, tenzij naar het oordeel van het bevoegde gezag de betrokkene redelijkerwijs niet geacht kan worden in gebreke te zijn geweest.
6.
Het bevoegde gezag is bevoegd een voorschot op een uitkering of een pensioen te verlenen.
Artikel 29
Bij ministeriële regeling, kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het toezicht op de uitvoering door de bestuurscolleges van de uitkeringen bedoeld in
hoofdstuk 2.
Artikel 30
Elk pensioen eindigt met het einde van de maand waarin de rechthebbende is overleden. In geval van vermissing van de rechthebbende eindigt het pensioen met ingang van de dag, waarop zijn vermoedelijke overlijden is vastgesteld.