1.
De politieke gezagdrager aan wie ontslag is verleend en die op het tijdstip van ontslag de leeftijd als bedoeld in
artikel 6 van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES nog niet heeft bereikt, heeft met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat recht op een uitkering ingevolge de volgende artikelen.
2.
Geen recht op uitkering bestaat indien de politieke gezagdrager:
a.
zonder onderbreking opnieuw in hetzelfde ambt optreedt;
c.
wegens enig strafbaar feit is veroordeeld waaruit blijkt dat deze zich naar het oordeel van Onze Minister uit nationaal oogpunt onwaardig heeft gedragen.
1.
Het recht wordt toegekend voor de duur gelijk aan de tijd waarin betrokkene politieke gezagdrager is geweest, maar ten minste voor de duur van één jaar en ten hoogste voor de duur van twee jaren.
2.
Indien betrokkene de functie van politieke gezagdrager met één of meer onderbrekingen heeft vervuld, wordt voor de berekening van de duur van de uitkering in aanmerking genomen de tijd waarin de betrokkene in een tijdvak direct voorafgaande aan het laatste ontslag een functie van politieke gezagdrager heeft vervuld, indien die functies voor ten hoogste een zesde deel van dat tijdvak zijn onderbroken.
3.
In het geval van beëindiging van de uitkering op grond van
artikel 8, sub c, wordt de volgende uitkering toegekend ten minste tot het tijdstip waarop de eerstbedoelde uitkering zou zijn geëindigd, indien daarvan het recht niet tussentijds was geëindigd.
1.
De betrokkene die recht heeft op een uitkering als bedoeld in
artikel 2, is verplicht:
a.
in voldoende mate te trachten passende arbeid te vinden;
b.
aangeboden passende arbeid te aanvaarden;
c.
mee te werken aan activiteiten die bevorderlijk zijn voor inschakeling in de arbeid.
2.
De betrokkene voorkomt dat hij:
a.
door eigen toedoen geen passende arbeid verkrijgt;
b.
door eigen toedoen passende arbeid opgeeft;
c.
eisen stelt die het aanvaarden of verkrijgen van passende arbeid belemmeren.
3.
Onder passende arbeid wordt verstaan alle arbeid die voor de krachten en de bekwaamheden van de betrokkene is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd. Of arbeid passend is wordt in ieder geval bepaald door:
a.
de aard van de arbeid, in relatie tot de eerder verrichte arbeid, een eerder uitgeoefend beroep of opgedane werkervaring;
b.
het opleidingsniveau van de betrokkene;
c.
de reistijd naar en van het werk;
e.
het werkloosheidsrisico.
4.
Het bevoegde gezag is verantwoordelijk voor het in overleg met de betrokkene opstellen van een plan voor het gericht zoeken naar en verwerven van passende arbeid, waarin de activiteiten zijn opgenomen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent:
a.
de onderdelen van het plan;
b.
een tegemoetkoming voor de in het plan opgenomen activiteiten anders dan begeleiding;
c.
de eisen die worden gesteld aan de organisatie die het plan opstelt.
5.
Dit artikel is niet van toepassing op de betrokkene die:
b.
recht heeft op een voortgezette uitkering ingevolge
artikel 5.
6.
Dit artikel is niet van toepassing gedurende de eerste drie maanden na het aftreden van de betrokkene.
1.
Het bevoegde gezag kan de betrokkene, bedoeld in
artikel 3a, verplichten zich bij het gericht zoeken naar en verwerven van passende arbeid planmatig te laten begeleiden en ondersteunen.
2.
Het bevoegde gezag verstrekt de betrokkene een tegemoetkoming in de kosten van planmatige begeleiding en ondersteuning bij het gericht zoeken naar en verwerven van passende arbeid.
3.
De tegemoetkoming bedraagt ten hoogste 20% van de laatstelijk als politieke gezagdrager per jaar genoten bezoldiging, bedoeld in
artikel 4. De verplichte planmatige begeleiding en ondersteuning, bedoeld in het eerste lid, wordt volledig vergoed.
4.
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent:
a.
de aanvraag voor tegemoetkoming in de kosten;
b.
de voor vergoeding in aanmerking komende kosten;
c.
de eisen die worden gesteld aan de organisatie die de planmatige ondersteuning uitvoert.
1.
Indien de betrokkene een bij of krachtens
artikel 3a of
3b geregelde verplichting niet of niet behoorlijk is nagekomen, besluit het bevoegde gezag tot gehele of gedeeltelijke inhouding van de uitkering. Het bevoegde gezag is bevoegd tot verrekening van de inhouding van de uitkering met betalingen aan betrokkene op grond van dit besluit.
2.
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de uitvoering van het eerste lid.
1.
De uitkering bedraagt gedurende de eerste drie maanden 95 procent, de daarop volgende zeven maanden 85 procent, de daarop volgende tien maanden 75 procent en vervolgens 70 procent van de bezoldiging als politieke gezagdrager.
2.
Onder bezoldiging bedoeld in het eerste lid wordt verstaan de vaste inkomensbestanddelen waarop de politieke gezagdrager op de dag voorafgaande aan het ontslag aanspraak had.
3.
In afwijking van het tweede lid, worden onkostenvergoedingen, onder welke benaming dan ook, niet gerekend tot de bezoldiging.
4.
Als de bezoldiging van de ambtenaren, bedoeld in
artikel 1, eerste lid, van de Ambtenarenwet BES, wijziging ondergaat, wordt met ingang van de datum waarop die wijziging ingaat de uitkering, bedoeld in het eerste lid, overeenkomstig deze wijziging aangepast, onder nadere vaststelling voor zoveel nodig, van de bedragen, genoemd in
artikel 1, eerste lid.
5.
Bij ministeriële regeling, kunnen omtrent de vaststelling van de bezoldiging bedoeld in het tweede lid, en de overeenkomstige wijziging bedoeld in het vierde lid, nadere regels worden gesteld.
1.
Indien de gewezen politieke gezagdrager op de dag waarop de duur van de uitkering eindigt, door ziekten of gebreken ongeschikt is om zijn vroegere functie van politieke gezagdrager te vervullen, wordt de uitkering voor de duur van de ongeschiktheid voortgezet met inachtneming van
artikel 6.
3.
Ter beantwoording van de vraag of sprake is van ongeschiktheid bedoeld in het eerste lid, doet het bevoegde gezag een onderzoek instellen door een door hem aangewezen commissie van geneeskundigen.
1.
De voortzetting van de uitkering geschiedt op aanvraag van betrokkene en voor termijnen niet langer dan twee jaar, onverminderd het in dit besluit bepaalde over de beëindiging van de uitkering.
2.
Een aanvraag bedoeld in het eerste lid, wordt door betrokkene uiterlijk drie maanden voor het einde van de uitkering, respectievelijk het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn gedaan.
3.
Ter beantwoording van de vraag of sprake is van ongeschiktheid na afloop van een in het eerste lid bedoelde termijn, kan het bevoegde gezag een onderzoek doen instellen als bedoeld in
artikel 5, derde lid.
1.
De inkomsten die de gewezen politieke gezagdrager geniet, worden met de uitkering verrekend over de maand waarop die inkomsten betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben.
2.
Onder inkomsten bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan het gezamenlijk bedrag dat de betrokkene wegens het verrichten van activiteiten, ter hand genomen met ingang van of na de dag van het ontslag als politieke gezagdrager, geniet als:
a.
winst uit onderneming;
b.
inkomsten uit of in verband met arbeid.
3.
Voor de toepassing van het eerste en tweede lid worden mede als inkomsten aangemerkt:
a.
de inkomsten wegens in het tweede lid bedoelde activiteiten ter hand genomen binnen één jaar onmiddellijk voorafgaand aan het ontslag;
b.
de inkomsten die worden genoten uit een betrekking waarin de politieke gezagdrager in verband met de vervulling van dat ambt op non-activiteit was gesteld.
4.
Indien de betrokkene op of na de dag van het ontslag inkomsten of hogere inkomsten, anders dan ten gevolge van een algemene loonsverhoging, verkrijgt uit in het tweede lid bedoelde activiteiten, ter hand genomen voor de dag van het ontslag, anders dan bedoeld in het derde lid, is op die inkomsten of hogere inkomsten het eerste lid van toepassing.
5.
De verrekening geschiedt aldus dat de uitkering wordt verminderd met het bedrag waarmee de uitkering, vermeerderd met die inkomsten, de bezoldiging waarvan de uitkering is afgeleid, overschrijdt.
Artikel 8
Het recht op uitkering eindigt met ingang van de dag waarop de gewezen politieke gezagdrager:
c.
opnieuw in hetzelfde ambt optreedt;
e.
wegens enig strafbaar feit is veroordeeld waaruit blijkt dat deze zich naar het oordeel van Onze Minister uit nationaal oogpunt onwaardig heeft gedragen.
1.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de gewezen politieke gezagdrager die recht heeft op een uitkering, wordt aan diens nabestaande, van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, een bedrag uitgekeerd gelijk aan de uitkering van de politieke gezagdrager over een tijdvak van twee maanden.
2.
Laat de overledene geen betrekking na als bedoeld in het eerste lid, dan geschiedt de uitkering van het in het eerste lid bedoelde bedrag ten behoeve van kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond die de leeftijd van 18 jaren nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn, of van kinderen die de leeftijd van 18 jaren nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg.
3.
Ontbreken ook zodanige kinderen, dan geschiedt de uitkering van het in het eerste lid bedoelde bedrag, indien de overledene kostwinner was van de ouders, meerderjarige kinderen, broeders of zusters, ten behoeve van deze betrekkingen.
4.
Laat de overledene geen betrekkingen, als bedoeld in het eerste en tweede lid na, dan kan het aldaar bedoelde bedrag geheel of gedeeltelijk worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en de lijkbezorging, indien de nalatenschap voor de betaling van die kosten ontoereikend is.
Artikel 10
De uitkering wordt, over een maand berekend, in maandelijkse termijnen betaald.