a.
Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
1°.
een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van verpleging of verzorging aan aldaar verblijvende hulpbehoevenden;
2°.
een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van slaapgelegenheid, waarbij de mogelijkheid van hulpverlening of begeleiding gedurende meer dan de helft van ieder etmaal aanwezig is;
h.
vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel: een bij onherroepelijk geworden vonnis opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel als bedoeld in het
Wetboek van Strafrecht ;
i.
Algemene bijstandswet :
Algemene bijstandswet zoals deze luidde op 31 december 2003;
j.
Wet inschakeling werkzoekenden :
Wet inschakeling werkzoekenden zoals deze luidde op 31 december 2003;
k.
Besluit in- en doorstroombanen :
Besluit in- en doorstroombanen zoals dit luidde op 31 december 2003;
l.
Invoeringswet Wet werk en bijstand :
Invoeringswet Wet werk en bijstand zoals deze luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet van 29 december 2008 tot intrekking van de Invoeringswet Wet werk en bijstand (Stb. 586);
a.
premies volksverzekeringen: premies volksverzekeringen als bedoeld in de
Wet financiering sociale verzekeringen ;
b.
kinderbijslag: kinderbijslag op grond van de
Algemene Kinderbijslagwet .
1.
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met:
a.
echtgenoot: geregistreerde partner;
b.
echtgenoten: geregistreerde partners;
c.
huwelijk: geregistreerd partnerschap;
d.
gehuwd: als partner geregistreerd;
e.
gehuwde: als partner geregistreerde;
f.
gehuwden: als partners geregistreerden;
g.
echtscheiding: beëindiging van een geregistreerd partnerschap anders dan door de dood of vermissing.
2.
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
a.
als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een aanverwant in de eerste graad, een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;
b.
als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
3.
Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4.
Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:
a.
zij met elkaar gehuwd zijn geweest of in de periode van twee jaar voorafgaande aan de aanvraag van bijstand voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt;
b.
uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;
c.
zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of
d.
zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het derde lid.
5.
Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het vierde lid, onderdeel d.
6.
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder een woning mede verstaan een woonwagen of een woonschip.
7.
Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt mede verstaan een meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde.
8.
Onder voormalig pleegkind wordt verstaan een pleegkind waarvoor de ongehuwde een pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de
Wet op de jeugdzorg of kinderbijslag ontving op grond van de
Algemene Kinderbijslagwet .
1.
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.
alleenstaande: de ongehuwde die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;
b.
alleenstaande ouder: de ongehuwde die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;
2°.
de gehuwden met de tot hun last komende kinderen;
3°.
de alleenstaande ouder met de tot zijn last komende kinderen;
2.
Onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, wordt mede verstaan een meerderjarig stiefkind of een meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde.
a.
bijstand: algemene en bijzondere bijstand;
b.
algemene bijstand: de bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan;
c.
bijstandsnorm: de op grond van
paragraaf 3.2, op de belanghebbende van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van
paragraaf 3.3, door het college vastgestelde verhoging of verlaging;
d.
bijzondere bijstand: de bijstand, bedoeld in
artikel 35, en de langdurigheidstoeslag, bedoeld in
artikel 36;
e.
voorliggende voorziening: elke voorziening buiten deze wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven.
1.
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.
niet-uitkeringsgerechtigde: de persoon jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die als werkloze werkzoekende staat geregistreerd bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en die geen recht heeft op een uitkering of arbeidsondersteuning op grond van deze wet of de
Werkloosheidswet , de
Wet inkomensvoorziening oudere werklozen , de
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen , de
Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten , de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen , de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de
Toeslagenwet , de
Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria , de
Algemene nabestaandenwet dan wel op grond van een regeling, die met deze wetten naar aard en strekking overeenstemt;
c.
sociale activering: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie;
2.
Voor de toepassing van deze wet wordt niet als algemeen geaccepteerde arbeid beschouwd arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in
hoofdstuk 2 of
3 van de Wet sociale werkvoorziening. Voor de toepassing van de
artikelen 7,
8 en
10 wordt voor personen die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoren van de
Wet sociale werkvoorziening onder een voorziening gericht op arbeidsinschakeling mede verstaan een voorziening gericht op het verkrijgen van arbeid in een dienstbetrekking als bedoeld in de
artikelen 2 en
7 van die wet.