1.
De pachtovereenkomst, welke geldt voor de duur van ten minste twaalf jaren voor een hoeve en ten minste zes jaren voor los land, wordt telkens van rechtswege met zes jaren verlengd.
2.
Verlenging vindt niet van rechtswege plaats, wanneer een van de partijen niet eerder dan drie jaren doch uiterlijk één jaar of in bijzondere gevallen uiterlijk zes maanden vóór het einde van de lopende pachtovereenkomst aan de wederpartij bij deurwaardersexploot of bij aangetekende brief heeft kennisgegeven, dat zij verlenging niet of niet voor de duur van zes jaren wenst.
3.
De pachter kan binnen een maand na ontvangst van een kennisgeving, als bedoeld in het vorige lid, aan de pachtkamer verzoeken de pachtovereenkomst te verlengen.
1.
Indien de grondkamer ingevolge het bepaalde in het derde lid van artikel 12 een kortere pachttermijn heeft goedgekeurd, heeft aan het einde van die termijn geen verlenging van rechtswege plaats, doch kan de pachter binnen de in de beschikking bepaalde tijd aan de pachtkamer verzoeken de pachtovereenkomst te verlengen.
2.
Indien de grondkamer een pachttermijn van een jaar of korter heeft goedgekeurd, kan geen verlenging van de pachtovereenkomst worden verzocht.
Artikel 38
De pachtkamer beslist op een verzoek om verlenging naar billijkheid, met inachtneming evenwel van de bepalingen van deze paragraaf.
1.
De pachtkamer wijst, onverminderd het bepaalde in artikel 43, vierde lid, het verzoek om verlenging af, indien de pachter voor het einde van de lopende pachttermijn de leeftijd van vijfenzestig jaren heeft bereikt of zal bereiken en de verpachter deswege bezwaar maakt tegen verlenging.
2.
Nochtans kan de pachtkamer op verzoek van de pachter de pachtovereenkomst verlengen, indien de pachter een kind, stiefkind of pleegkind heeft dat op het tijdstip van indiening van het verzoek de leeftijd van ten minste vijftien jaren heeft bereikt en ten behoeve waarvan de pachter op dat tijdstip een vordering tot indeplaatsstelling als bedoeld in artikel 49, eerste lid, heeft gedaan.
Artikel 39
De pachtkamer wijst het verzoek af, indien de bedrijfsvoering van de pachter niet geweest is, zoals het een goed pachter betaamt of het optreden van de pachter jegens de verpachter in de afgelopen pachtperiode aanleiding heeft gegeven tot gegronde klachten.
Artikel 40
De pachtkamer wijst het verzoek af, voorzover de verpachter het verpachte wil bestemmen voor niet tot de landbouw betrekkelijke doeleinden en die bestemming in overeenstemming is met het algemeen belang. De voorgenomen bestemming wordt geacht in overeenstemming met het algemeen belang te zijn, indien zij in overeenstemming is met een goedgekeurd bestemmingsplan.
1.
De pachtkamer wijst, behoudens het in het volgende lid bepaalde, het verzoek af, indien de verpachter of de echtgenoot of geregistreerde partner, een bloed- of aanverwant in de rechte lijn of een pleegkind van de verpachter het verpachte persoonlijk voor een tot de landbouw betrekkelijk doel in gebruik wil nemen.
2.
Nochtans beslist de pachtkamer naar billijkheid, indien:
a.
de verpachter een rechtspersoon is;
b.
door het verlies van het gepachte de grondslag van het maatschappelijk bestaan van de pachter ernstig zou worden aangetast en het persoonlijk gebruik voor de verpachter, voor zijn echtgenoot of geregistreerde partner, voor zijn bloed- of aanverwant of voor zijn pleegkind niet van overwegende betekenis is.
Artikel 42
Indien krachtens artikel 37, eerste lid, verlenging wordt verzocht, wijst de pachtkamer het verzoek af, indien de bijzondere omstandigheid, met het oog waarop de korte duur van de pachtovereenkomst is goedgekeurd, zich heeft voorgedaan of aannemelijk is, dat deze zich voor of korte tijd na het einde van de lopende pachtovereenkomst zal voordoen.
1.
Indien de wil tot persoonlijk gebruik met toepassing van artikel 41 tot afwijzing van het verzoek zou leiden en door het verlies van het gepachte de grondslag van het maatschappelijk bestaan van de pachter ernstig zou worden aangetast, is de pachtkamer nochtans verplicht om, wanneer de verpachter de vorige verpachter binnen zes jaren voor het einde van de pachtovereenkomst onder bijzondere titel is opgevolgd en niet de echtgenoot of de geregistreerde partner, een bloed- of aanverwant in de rechte lijn of een pleegkind van de vorige verpachter is, de overeenkomst te verlengen tot zes jaren na het einde van het pachtjaar, waarin de verpachter de vorige verpachter is opgevolgd.
2.
Indien de wil tot persoonlijk gebruik met toepassing van artikel 41 tot afwijzing van het verzoek zou leiden en door het verlies van het gepachte de grondslag van het maatschappelijk bestaan van de pachter niet ernstig zou worden aangetast, is de pachtkamer bevoegd om, wanneer de verpachter de vorige verpachter binnen zes jaren voor het einde van de pachtovereenkomst onder bijzondere titel is opgevolgd en niet de echtgenoot of de geregistreerde partner, een bloed- of aanverwant in de rechte lijn of een pleegkind van de vorige verpachter is, de overeenkomst te verlengen tot ten hoogste zes jaren na het einde van het pachtjaar, waarin de verpachter de vorige verpachter is opgevolgd.
3.
Bij verlenging van de pachtovereenkomst ingevolge het bepaalde in het eerste en tweede lid met een kortere termijn dan zes jaren bepaalt de pachtkamer in haar beschikking tevens de tijd, waarbinnen verlenging van de pachtovereenkomst kan worden gevraagd. Indien de pachtkamer echter de pachtovereenkomst met niet meer dan één jaar verlengt, kan zij daarbij tevens bepalen dat verdere verlenging niet mogelijk zal zijn.
4.
Indien de pachter in het tijdvak van zes jaren volgend op het einde van het pachtjaar waarin de verpachter de vorige verpachter is opgevolgd, de leeftijd van vijfenzestig jaren zal bereiken, geschiedt de in het eerste en tweede lid bedoelde verlenging tot het einde van het pachtjaar waarin de pachter die leeftijd zal bereiken. Nochtans blijft de in het eerste en tweede lid bedoelde verlenging achterwege, indien de pachter voor het einde van de lopende pachttermijn de leeftijd van vijfenzestig jaren heeft bereikt of zal bereiken.
5.
Indien bij de rechtsopvolging bedoeld in het eerste en tweede lid is gehandeld in strijd met het bepaalde in de artikelen 56 b , eerste lid, of 56 d , tweede lid, worden de termijnen van zes jaren vervangen door termijnen van twaalf jaren. In dat geval blijft het vierde lid buiten toepassing.
1.
In geval van afwijzing van het verzoek tot verlenging op grond van een der in artikel 40 of 41 omschreven omstandigheden, is de verpachter jegens de pachter tot schadevergoeding gehouden, indien de wil om aan het verpachte een bestemming te geven, als bedoeld in artikel 40, onderscheidenlijk om het verpachte persoonlijk in gebruik te nemen in werkelijkheid niet aanwezig is geweest.
2.
Behoudens tegenbewijs wordt die wil geacht niet aanwezig te zijn geweest, indien niet binnen één jaar na het einde van de pachtovereenkomst aan het verpachte de in artikel 40 bedoelde bestemming is gegeven, onderscheidenlijk het verpachte door de verpachter of door de echtgenoot of de geregistreerde partner, door een bloed- of aanverwant in de rechte lijn of door een pleegkind van de verpachter in duurzaam gebruik is genomen.
3.
De pachtkamer is bevoegd op verzoek van de pachter of ambtshalve in haar beslissing, waarbij het verzoek tot verlenging wordt afgewezen, een bedrag te bepalen, hetwelk de verpachter aan de pachter moet betalen, in geval later mocht blijken, dat die wil in werkelijkheid niet aanwezig is geweest, onverminderd het recht van de pachter op verdere schadevergoeding.
4.
De vordering van de pachter tot schadevergoeding of tot betaling van het bedrag, bedoeld in het vorige lid, vervalt vijf jaren na het einde van de pachtovereenkomst.
1.
Bij toewijzing van het verzoek verlengt de pachtkamer de pachtovereenkomst met zes jaren of met een zoveel kortere termijn als uit de bijzondere omstandigheden voortvloeit; in het laatste geval vermeldt zij in haar beschikking de reden van de verlenging met de kortere termijn en vindt het bepaalde in het vijfde lid van artikel 12 overeenkomstige toepassing.
2.
Indien de pachtkamer de pachtovereenkomst op grond van het eerste, derde of vierde lid dan wel op grond van artikel 43 met een kortere termijn verlengt, heeft aan het einde van die termijn geen verlenging van rechtswege plaats, doch kan de pachter binnen de in de beschikking bepaalde tijd aan de pachtkamer verzoeken de pachtovereenkomst wederom te verlengen. De pachtkamer beslist op de wijze, als in artikel 38 is voorgeschreven.
3.
Indien de pachtkamer tot de bevinding komt dat het verzoek voor toewijzing vatbaar is en de pachter in het tijdvak van zes jaren volgende op het einde van de lopende pachttermijn de leeftijd van vijfenzestig jaren zal bereiken, verlengt de pachtkamer op verzoek van de verpachter de pachtovereenkomst tot het einde van het pachtjaar waarin de pachter die leeftijd bereikt of tot het einde van een zodanig later pachtjaar als de verpachter voorstelt, doch met ten hoogste zes jaren.
4.
Indien in het geval van artikel 38 a , eerste lid, de verpachter tegen verlenging van de pachtovereenkomst met minder dan zes jaren geen bezwaar heeft, verlengt de pachtkamer de overeenkomst tot het einde van een zodanig later pachtjaar als de verpachter voorstelt.
5.
Indien de pachtkamer de pachtovereenkomst in de gevallen bedoeld in het derde en vierde lid heeft verlengd, bepaalt de pachtkamer op verzoek van de verpachter dat, behoudens in het geval van artikel 38 a , tweede lid, geen verdere verlenging van de pachtovereenkomst kan worden verzocht.
6.
Indien de pachtkamer een pachtovereenkomst met niet meer dan één jaar verlengt, kan geen verlenging van de pachtovereenkomst worden verzocht.
Artikel 46
Indien de pachtovereenkomst op grond van een verzoek, als bedoeld in de artikelen 37 of 45, eerste lid, met zes jaren wordt verlengd, is voor verdere verlenging het bepaalde in artikel 36 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 47
De pachtkamer kan, hetzij op verzoek van een der partijen, hetzij ambtshalve op grond van de billijkheid, met inachtneming van het bepaalde in artikel 5, eerste lid, onder c en d , tweede, derde en vijfde lid, de pachtovereenkomst voor een gedeelte van het verpachte verlengen. In dat geval vermindert zij de geldende tegenprestatie dienovereenkomstig. De pachter kan alsdan de pachtovereenkomst voor het overige beëindigen op het tijdstip waarop de pachtovereenkomst zonder verlenging zou zijn geëindigd. Hij geeft hiervan bij aangetekende brief kennis aan de verpachter binnen een maand nadat de beschikking onaantastbaar is geworden.
1.
Indien de pachtovereenkomst voor de in artikel 12, eerste of tweede lid, bedoelde duur is aangegaan of geldt, dan wel voor een kortere duur is aangegaan doch nadien voor zes jaren is verlengd, heeft de pachter, indien de pachtovereenkomst niet of met niet meer dan één jaar verlengd wordt, omdat de verpachter het verpachte wil bestemmen voor niet tot de landbouw betrekkelijke doeleinden, recht op een door de verpachter te betalen schadeloosstelling. Bij de bepaling van de schadeloosstelling houdt de pachtkamer rekening met de mogelijkheid, dat de pachtovereenkomst zou zijn verlengd, indien het verpachte niet voor niet tot de landbouw betrekkelijke doeleinden zou zijn bestemd.
2.
Bij de berekening van de schadeloosstelling wordt niet gelet op feitelijke veranderingen, welke kennelijk zijn aangebracht om de schadeloosstelling te verhogen.
3.
Het bepaalde in het eerste lid vindt geen toepassing, indien de pachtverhouding is aangevangen, nadat aan het verpachte bij een goedgekeurd bestemmingsplan een niet tot de landbouw betrekkelijke bestemming is gegeven.
4.
Indien evenwel het verpachte sinds een tijdstip, liggend voor de goedkeuring bedoeld in het vorige lid, achtereenvolgens bij personen die ten tijde van de opvolging in het gebruik tot de voorgaande gebruiker in enige in artikel 49, eerste lid, genoemde betrekking stonden persoonlijk in gebruik is geweest voor een tot de landbouw betrekkelijk doel, blijft het bepaalde in het eerste lid van toepassing.