Artikel 20
De verpachter is gehouden het verpachte in goede staat van onderhoud ter beschikking te stellen.
Artikel 21
Op de omvang van het gepachte dat langs een water ligt, zijn de artikelen 29 en 34 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing, tenzij de verpachter aan een vastlegging van de grens overeenkomstig de artikelen 30-32 van Boek 5 van dat wetboek is gebonden.
Artikel 22
De pachter kan zowel van de verpachter schadevergoeding vorderen als de overeenkomst ontbinden, indien hij in het genot van het gepachte wordt belemmerd, doordat een derde een hem toekomend recht op hetzelve uitoefent, tenzij de pachter ten tijde van het aangaan der overeenkomst dit recht gekend heeft.
Artikel 23
De verpachter is niet gehouden de pachter te vrijwaren tegen de belemmeringen, welke derden, die generlei recht daartoe hebben, door feitelijkheden de pachter in zijn genot toebrengen.
1.
De verpachter moet instaan voor alle gebreken van het verpachte, welke de pachter niet kon kennen en welke deze in het genot daarvan belemmeren.
2.
Wanneer er zodanige gebreken bestaan, kan de pachter naar omstandigheden vermindering van de pachtprijs vorderen of de overeenkomst ontbinden, alles onverminderd zijn recht op schadevergoeding, indien daartoe termen zijn.
3.
De vordering tot vermindering van de pachtprijs en die tot ontbinding alsmede de bevoegdheid tot buitengerechtelijke ontbinding vervallen zes maanden, nadat de pachter van het gebrek had kunnen kennis dragen.
1.
De pachter is gehouden het gepachte als een goed pachter te gebruiken en al datgene te doen en na te laten, wat een goed pachter in gelijke omstandigheden zou doen en nalaten.
2.
Hij is gehouden het gepachte bij het einde van de pachtovereenkomst in goede staat aan de verpachter op te leveren.
1.
De verpachter is gehouden aan het verpachte gedurende de pachttijd alle noodzakelijke reparaties te doen, met uitzondering van de geringe en dagelijkse, welke volgens het plaatselijk gebruik ten laste van de pachter komen.
2.
Komt de verpachter na schriftelijke aanmaning van de pachter deze verplichtingen niet na, dan kan de pachtkamer de pachter op diens vordering machtigen zelf de reparatie op kosten van de verpachter te verrichten. Daarbij kan de pachtkamer bepalen tot welk bedrag de pachter de gemaakte onkosten met de pachtprijs kan verrekenen.
1.
Indien het verpachte dringende reparaties nodig heeft, die ten laste van de verpachter komen, moet de pachter deze gedogen.
2.
De pachtkamer kan echter naar omstandigheden de pachter op diens vordering een vermindering van de pachtprestatie toestaan of de pachtovereenkomst met ingang van een bij het vonnis te bepalen dag ontbinden.
1.
De pachter is aansprakelijk voor schade aan het verpachte die is ontstaan door een hem toe te rekenen tekortschieten in de nakoming van een verplichting uit de pachtovereenkomst.
2.
Alle schade behalve brandschade wordt vermoed daardoor te zijn ontstaan.
3.
De pachter is jegens de verpachter op gelijke wijze als voor eigen gedragingen aansprakelijk voor de gedragingen van hen die zich met zijn goedvinden op het gepachte bevinden.
1.
De verpachter is verplicht tot wederopbouw van door brand of storm tenietgegane opstallen, voorzover de wederopbouw noodzakelijk is voor de uitoefening van het bedrijf op het gepachte. Deze verplichting bestaat niet, indien de pachtovereenkomst voor kortere dan de wettelijke duur geldt en bestaat ook niet voor de onderverpachter.
2.
De grondkamer kan de verpachter op diens verzoek, hetzij vóór het aangaan van de overeenkomst, hetzij bij een toetsing, van deze verplichting ontheffen, indien de opstallen niet op redelijke voorwaarden voor de herbouwwaarde verzekerd kunnen worden of aannemelijk is, dat bij tenietgaan van de opstallen de verplichting tot wederopbouw op grond van het bepaalde in de eerste zin van het vierde lid zal vervallen.
3.
Indien de verpachter, hoewel de opstallen op redelijke voorwaarden voor de herbouwwaarde verzekerd kunnen worden, niet of niet afdoende tegen brand- of stormschade verzekerd is, en niet anderszins zekerheid biedt de in het eerste lid genoemde verplichting te zullen nakomen, kan de pachtkamer de pachter op diens verzoek machtigen een verzekering of een aanvullende verzekering voor ten hoogste de duur van de lopende pachttermijn te sluiten en de premie voor rekening van de verpachter te betalen. Indien het betreft het sluiten van een aanvullende verzekering, moet deze worden gesloten bij de verzekeraar bij wie de opstallen verzekerd zijn, tenzij de pachtkamer in haar beschikking anders bepaalt. Onder verzekering voor de herbouwwaarde wordt verstaan een verzekering tot zodanig bedrag, dat daarmede kan worden voldaan aan de in het eerste lid, eerste zin, omschreven verplichting.
4.
De verplichting van de verpachter tot wederopbouw vervalt, indien de wederopbouw, de algemene belangen van de landbouw of de bijzondere omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, van de verpachter in redelijkheid niet kan worden gevergd. Indien de pachter voor de door brand ontstane schade aansprakelijk is, wordt de verplichting van de verpachter tot wederopbouw geschorst, zolang de pachter aan zijn verplichting tot schadevergoeding niet heeft voldaan.
1.
De pachter is niet bevoegd de bestemming, inrichting of gedaante van het gepachte geheel of gedeeltelijk te veranderen dan na schriftelijke toestemming van de verpachter.
2.
De verpachter is niet bevoegd verbeteringen op of aan het verpachte aan te brengen dan na schriftelijke toestemming van de pachter.
3.
Indien de verpachter, onderscheidenlijk de pachter, zijn toestemming weigert, kan de wederpartij aan de grondkamer machtiging vragen de gewenste veranderingen en verbeteringen aan te brengen. De grondkamer verleent deze machtiging, wanneer door de verandering of de verbetering het algemeen landbouwbelang gediend wordt en geen redelijk belang van de andere partij zich daartegen verzet. De grondkamer kan aan de machtiging voorwaarden verbinden of daarbij een last opleggen en kan daarbij tevens op verzoek van de meest gerede partij de tegenprestatie herzien, indien de verandering of verbetering daartoe aanleiding geeft.
4.
Geen machtiging kan door de pachter worden gevraagd indien de verandering betrekking heeft op teelt van snelgroeiend hout als bedoeld in de krachtens de
Boswet gestelde regelen.
1.
Bij het einde der pacht is de verpachter verplicht de pachter voor de verbeteringen, welke door deze aan het gepachte zijn aangebracht, een naar billijkheid te bepalen vergoeding te geven.
2.
Deze vergoeding kan niet overtreffen het bedrag, waarmede de waarde van het verpachte bij het einde der pacht tengevolge van de aangebrachte verbeteringen is verhoogd. De vergoeding wordt lager gesteld, naarmate de pachter de vruchten van de aangebrachte verbeteringen reeds heeft kunnen genieten.
3.
De in het eerste lid bedoelde vergoeding kan slechts worden gevorderd, indien de pachter tijdig aan de verpachter, onder opgave van de geschatte kosten, schriftelijk mededeling van de voorgenomen verbetering heeft gedaan en hetzij de verpachter zich daartegen niet binnen een maand na ontvangst van de mededeling uitdrukkelijk heeft verzet, hetzij de grondkamer, in geval van zodanig verzet, op verzoek van de pachter dit verzet ongegrond heeft verklaard. Indien de verbetering tevens een verandering van de bestemming, inrichting of gedaante van het gepachte is, kan de verpachter, indien de pachter aan de grondkamer machtiging gevraagd heeft de bestemming, inrichting of gedaante van het gepachte te mogen veranderen, het verzet nog doen binnen de krachtens artikel 97, eerste lid, gestelde termijn.
4.
De vordering van de pachter tot vergoeding voor verbeteringen moet ten minste drie maanden vóór het einde van de pachtovereenkomst worden ingesteld. Indien de pachtovereenkomst niet door het verstrijken van de bepaalde termijn is geëindigd, kan de vordering nog tot drie maanden na het einde worden ingesteld.
5.
Op grond van artikel 212 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek kan door de pachter geen vergoeding voor verbeteringen worden gevorderd.
Artikel 32
Zonder schriftelijke toestemming van de verpachter is de pachter niet tot onderverpachting bevoegd.
1.
Telkens voor het verstrijken van een pachttermijn kan de pachter of de verpachter aan de grondkamer verzoeken andere bepalingen van de pachtovereenkomst dan met betrekking tot de tegenprestatie te herzien.
2.
De grondkamer herziet deze, indien de bijzondere omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven en noch het algemeen landbouwbelang, noch een redelijk belang van de andere partij zich daartegen verzet.
3.
De wijziging gaat in met ingang van de nieuwe pachttermijn.
Artikel 33a
Op grond van artikel 258 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek kan, evenmin als van de tegenprestatie dan wel van de vergoeding, een wijziging van andere bepalingen der pachtovereenkomst worden gevorderd.
1.
Bij eigendomsovergang van het verpachte op een derde volgt deze in alle rechten en verplichtingen van de verpachter op.
2.
Rechten en verplichtingen, welke vóór de eigendomsovergang opeisbaar zijn geworden, gaan op de derde niet over.
1.
De afgaande en opkomende pachters zijn verplicht elkander over en weer met al datgene te gerieven, wat vereist wordt om het betrekken en het verlaten van het gepachte gemakkelijker te maken, zo wat betreft het gebruik voor het volgende jaar, het inoogsten der nog te velde staande vruchten, het betrekken der gebouwen, als anderszins, alles overeenkomstig het plaatselijk gebruik.
2.
De ten deze nalatige pachter is zowel jegens de pachter als jegens de verpachter tot schadevergoeding gehouden.