{**}
Rechtenmedia.nl - Juridische Online Uitgeverij  Rechtennieuws.nl | Jure.nl | Maxius.nl | Parlis.nl | Rechtenforum.nl | Vacatures | MijnWetten.nl | AdvocatenZoeken.nl | Rechtentotaal.nl
» Energiewijzer « advertorial
Bespaar geld en stap over!
Energiewijzer.nl, eerlijk over energie.

Juridische vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature

Powered by Jbmatch.nl

Inhoudsopgave
- Hoofdstuk I. De pachtovereenkomst
+ Hoofdstuk II. Bepalingen van bijzondere aard
+ Hoofdstuk III. Verbodsbepalingen
+ Hoofdstuk IV. Samenstelling en werkwijze van de grondkamers en van de Centrale Grondkamer
+ Hoofdstuk V. Samenstelling en bevoegdheden van de pachtkamers en behandeling van pachtzaken
+ Hoofdstuk VI
+ Hoofdstuk VII. Overgangs- en slotbepalingen
Juridisch advies nodig?
Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?
Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.

Stel uw vraag
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht

Pachtwet

Bwb-id:
Officiele titel:
Citeertitel:
Ook bekend als:
Soort regeling:
Wetsfamilies:
Eerst verantwoordelijk ministerie:

Geldigheidsdatum:
Ingangsdatum:
Let op. Deze wet is vervallen op 1 september 2007. U leest nu de tekst die gold op 31 augustus 2007.
1.
Deze wet verstaat onder:
a. Onze Minister:
Onze Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening;
b. landbouw:
1°. akkerbouw;
2°. weidebouw;
3°. veehouderij;
4°. pluimveehouderij;
5°. tuinbouw, daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen;
6°. de teelt van griendhout en van riet;
7°. elke andere tak van bodemcultuur met uitzondering van bosbouw, behoudens het bepaalde in het vijfde lid;
c. hoeve:
een complex, bestaande uit een of meer gebouwen of gedeelten daarvan en het daarbij behorende land, dienende tot de uitoefening van de landbouw;
d. pachtovereenkomst:
elke overeenkomst, in welke vorm en onder welke benaming ook aangegaan, waarbij de ene partij zich verbindt aan de andere partij tegen voldoening van een tegenprestatie een hoeve of los land in gebruik te verstrekken ter uitoefening van de landbouw;
e. pleegkind:
hem, die duurzaam als een eigen kind is onderhouden en opgevoed.
2.
Behalve voor de toepassing van de artikelen 58 en 70 f geldt hetgeen in deze wet is bepaald met betrekking tot los land insgelijks met betrekking tot een of meer gebouwen of gedeelten daarvan, welke dienen tot de uitoefening van de landbouw.
3.
Indien echter tussen dezelfde partijen bij één overeenkomst los land en bij een andere overeenkomst een of meer gebouwen of gedeelten daarvan zijn verpacht, worden de bepalingen omtrent verpachting van hoeven op beide overeenkomsten van toepassing met ingang van het tijdstip, waarop de laatste der beide overeenkomsten is gesloten.
4.
Onder hoeve en los land worden begrepen de daarbij behorende, niet tot de uitoefening van de landbouw dienende gronden met inbegrip van de zich daarop bevindende houtopstanden.
5.
Voor de toepassing van de artikelen 40, 41, 48, 51, 52 en 62 wordt onder landbouw bosbouw begrepen.
6.
Onder landbouw wordt bosbouw mede begrepen indien het teelt van snelgroeiend bos betreft als bedoeld in de krachtens de Boswet ( Stb. 1961, 256) gestelde regelen
1.
De pachtovereenkomst, de overeenkomst tot wijziging en die tot beëindiging van een pachtovereenkomst moeten schriftelijk worden aangegaan.
2.
Zij behoeven de goedkeuring van de grondkamer.
3.
Ten aanzien van de overeenkomst tot beëindiging van een pachtovereenkomst vervalt het vereiste van goedkeuring door de feitelijke uitvoering van die overeenkomst.
1.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regelen vastgesteld ten aanzien van de hoogst toelaatbare pachtprijs.
2.
De in het eerste lid bedoelde regelen strekken tot bevordering van pachtprijzen, welke in een redelijke verhouding staan tot de bedrijfsuitkomsten bij een behoorlijke bedrijfsvoering, met dien verstande, dat bij het vaststellen van die regelen de redelijke belangen van de verpachter mede in acht worden genomen.
1.
Met inachtneming van de in het vorige artikel bedoelde regelen kunnen de grondkamers, ieder voor haar gebied, zo nodig streeksgewijs, ten aanzien van de pachtprijs bij besluit nadere regelen vaststellen. Zodanig besluit vervalt een jaar na het tijdstip van zijn inwerkingtreding.
2.
Deze besluiten behoeven de goedkeuring van Onze Minister en worden in de Nederlandse Staatscourant bekend gemaakt.
1.
Onder pachtprijs wordt niet verstaan een vergoeding als bedoeld in artikel 5, tiende lid, onderdeel b , en in artikel 70 b , tweede lid, onderdeel c .
2.
De vergoeding kan niet meer bedragen dan de pachtprijs, zoals opgenomen in een door de grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regelen vastgesteld ten aanzien van de hoogst toelaatbare vergoeding.
1.
De grondkamer keurt de pachtovereenkomst goed, tenzij:
a. de overeengekomen pachtprijs dan wel de vergoeding, daarbij in aanmerking genomen de verdere inhoud van de overeenkomst, hoger is dan ingevolge het bepaalde krachtens de artikelen 3 en 4 onderscheidenlijk 4 a is toegelaten;
b. de overige verplichtingen, voor de pachter uit de overeenkomst voortvloeiende, als buitensporig moeten worden beschouwd;
c. de overeenkomst zou leiden tot een ondoelmatige verkaveling of een ondoelmatige ligging van het land ten opzichte van de bedrijfsgebouwen of van de woning;
d. de overeenkomst, indien deze betrekking heeft op land, dat begrepen is geweest in een ruil- of herverkaveling of dat gelegen is in de IJsselmeerpolders, zou leiden tot:
1°. een verkaveling of een ligging van het land ten opzichte van de bedrijfsgebouwen of van de woning, die minder doelmatig is dan de bestaande;
2°. een geringere dan de bestaande bedrijfsgrootte;
e. door de overeenkomst algemene belangen van de landbouw zouden worden geschaad; de grondkamer is onder meer bevoegd als schadelijk voor de algemene belangen van de landbouw aan te merken overeenkomsten, welke zouden leiden tot:
1°. een zo geringe bedrijfsgrootte, dat de ondernemer zijn volledige arbeidskracht op het bedrijf niet produktief kan maken;
2°. gebruik van het land ter verkrijging van neveninkomsten, anders dan voor zelfvoorziening;
3°. vergroting van een bedrijf, waarvan uitbreiding voor de ondernemer niet van overwegende betekenis is, terwijl in de nabijheid een of meer kleine bedrijven uitbreiding behoeven;
f. de overeenkomst bepalingen bevat, welke in strijd zijn met deze wet.
2.
Indien de pachtovereenkomst zou leiden tot een van de in het eerste lid, onder c, d en e genoemde gevolgen, kan de grondkamer haar goedkeuring verlenen, wanneer weigering op grond van bijzondere omstandigheden onredelijk zou zijn of zou indruisen tegen het landbouwbelang. Indien de pachtovereenkomst zou leiden tot een van de in het eerste lid, onder d , genoemde gevolgen, kan de grondkamer voorts haar goedkeuring verlenen, wanneer omstandigheden, gelegen in de persoon van de verpachter, de goedkeuring in het belang van een verantwoorde bedrijfsvoering wenselijk maken.
3.
Het bepaalde in het eerste lid onder c en onder e met betrekking tot het gestelde onder 1°, 2° en 3° blijft buiten toepassing bij overeenkomsten met echtgenoten of geregistreerde partners, bloed- of aanverwanten in de rechte lijn, pleegkinderen en medepachters.
4.
Bij de toetsing van de overeenkomst aan het bepaalde in het eerste lid, onder e , mag de grondkamer niet letten op de persoon van de pachter.
5.
Het bepaalde in het eerste lid, onder c en d en onder e met betrekking tot het gestelde onder 1°, 2° en 3°, blijft buiten toepassing, indien uit een verklaring van burgemeester en wethouders van de gemeente, waarin het land is gelegen, blijkt dat dit is opgenomen in een goedgekeurd bestemmingsplan en daarbij een niet tot de landbouw betrekkelijke bestemming heeft gekregen.
6.
Voor de geldigheid van bepalingen, welke in strijd met de wet zijn, kan op de goedkeuring van de overeenkomst door de grondkamer geen beroep worden gedaan.
7.
Het in de voorgaande leden bepaalde vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de overeenkomst tot wijziging of beëindiging van een pachtovereenkomst.
8.
[Dit lid is nog niet in werking getreden.]
9.
[Dit lid is nog niet in werking getreden.]
10.
Onverminderd het bepaalde in paragraaf 3 van hoofdstuk II worden in pachtovereenkomsten betrekking hebbend op een hoeve of los land gelegen in gebieden die door Onze Minister, gehoord een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen instantie, op verzoek van de eigenaar dan wel van de zakelijk gerechtigde als bedoeld in artikel 56 a , onderdeel b , in overeenstemming met de eigenaar zijn aangewezen, niet als buitensporige verplichtingen aangemerkt, de verplichtingen:
a. die noodzakelijk zijn in verband met de instandhouding of ontwikkeling van de op het land aanwezige waarden van natuur en landschap, mits zij inpasbaar zijn in de agrarische bedrijfsvoering en
b. waarvoor bij de overeenkomst een vergoeding wordt bedongen.
11.
De aanwijzing, bedoeld in het tiende lid, wordt bekend gemaakt in de Staatscourant .
1.
Indien de grondkamer haar goedkeuring aan de pachtovereenkomst of aan de overeenkomst tot wijziging of beëindiging van een pachtovereenkomst onthoudt, wijzigt zij de overeenkomst op het punt of de punten, welke in verband met het bepaalde in artikel 5, eerste lid, de goedkeuring verhinderen, of verklaart zij haar nietig.
2.
De door de grondkamer gewijzigde overeenkomst geldt als een tussen partijen aangegane en goedgekeurde overeenkomst. In geval van wijziging in verband met het bepaalde in artikel 5, eerste lid, onder c, d en e , alsmede in geval van nietigverklaring regelt de grondkamer zo nodig de gevolgen.
1.
Zij die voornemens zijn met elkaar een pachtovereenkomst of een overeenkomst tot wijziging van een pachtovereenkomst aan te gaan, zijn bevoegd een ontwerp-pachtovereenkomst, onderscheidenlijk een ontwerp-overeenkomst tot wijziging van een pachtovereenkomst ter goedkeuring aan de grondkamer in te zenden.
2.
De grondkamer beoordeelt de ontwerp-overeenkomst met toepassing van artikel 5, eerste tot en met vijfde lid; zij kan haar goedkeuring afhankelijk stellen van wijzigingen, welke zij in verband met het bepaalde in artikel 5, eerste lid, nodig oordeelt.
3.
Indien binnen twee maanden, nadat de grondkamer of de Centrale Grondkamer een ontwerp-pachtovereenkomst of een ontwerp-overeenkomst tot wijziging van een pachtovereenkomst heeft goedgekeurd, een overeenkomst wordt ingezonden, die gelijk is aan de ontwerp-overeenkomst, zoals deze werd goedgekeurd, is de grondkamer tot goedkeuring gehouden.
4.
Op het verzoek tot goedkeuring van een ontwerp-pachtovereenkomst kan niet meer worden beslist, nadat de daarin als pachter genoemde persoon als zodanig op het goed is toegelaten.
1.
Ieder der partijen is verplicht de pachtovereenkomst of de overeenkomst tot wijziging van een pachtovereenkomst binnen twee maanden, nadat zij is aangegaan, aan de grondkamer ter goedkeuring in te zenden.
2.
Ieder der partijen is verplicht de overeenkomst tot beëindiging van een pachtovereenkomst binnen twee maanden nadat zij is aangegaan, aan de grondkamer ter goedkeuring in te zenden.
3.
Zodra een der partijen aan de verplichting heeft voldaan, is die van de andere partij vervallen.
1.
Wanneer niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 8, eerste lid, kan de verpachter, zolang de pachtovereenkomst door de grondkamer niet is goedgekeurd, niet een rechtsvordering tot betaling van de pachtprijs tegen de pachter instellen en geldt de pachtovereenkomst voor onbepaalde tijd, zonder dat zij door een van de partijen kan worden opgezegd; wordt de goedkeuring verleend, dan gaat de in artikel 12 bedoelde duur in bij de aanvang van het pachtjaar, volgende op dat, waarin de overeenkomst is ingezonden.
2.
De grondkamer is bevoegd op verzoek van een partij in bijzondere gevallen bij de goedkeuring te bepalen, dat de in artikel 12 bedoelde duur op een eerder tijdstip ingaat.
1.
Aan een overeenkomst tot wijziging of - voorzover die niet reeds feitelijk is uitgevoerd - aan een overeenkomst tot beëindiging van een pachtovereenkomst, die nog niet door de grondkamer is goedgekeurd, zijn partijen slechts in zoverre gebonden, dat zij niet eenzijdig kunnen terugtreden.
2.
Indien de overeenkomst niet binnen twee maanden, nadat zij werd aangegaan, ter goedkeuring is ingezonden, is de grondkamer bevoegd haar te doen ingaan op een later tijdstip dan werd overeengekomen, doch uiterlijk op het tijdstip van inzending.
1.
Zolang een pachtovereenkomst of een overeenkomst tot wijziging of beëindiging van een pachtovereenkomst niet schriftelijk is aangegaan, kan de meest gerede partij de schriftelijke vastlegging daarvan vorderen.
2.
De pachtkamer legt de overeenkomst schriftelijk vast, met dien verstande, dat nietige bedingen, zoveel mogelijk overeenkomstig de bedoelingen van partijen, in overeenstemming worden gebracht met de wet.
3.
Op de aldus schriftelijk vastgelegde overeenkomst past de grondkamer de artikelen 5 en 6 ambtshalve toe.
1.
De pachtovereenkomst geldt voor een bepaalde tijd. Deze tijd bedraagt twaalf jaren voor een hoeve en zes jaren voor los land.
2.
Een pachtovereenkomst kan voor een langere duur worden aangegaan, mits een bepaalde datum van beëindiging is vastgesteld.
3.
Een pachtovereenkomst kan voor een kortere duur worden aangegaan, mits een bepaalde datum van beëindiging is vastgesteld. De kortere duur behoeft de goedkeuring van de grondkamer, welke hetzij vóór het aangaan van de overeenkomst, hetzij bij de toetsing daarvan kan worden verleend.
4.
De grondkamer verleent haar goedkeuring aan de kortere duur alleen op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval en indien de algemene belangen van de landbouw daardoor niet worden geschaad. Zij vermeldt in haar beschikking de reden van haar goedkeuring. Als bijzondere omstandigheden worden niet beschouwd beperkingen, aan de verpachter door derden opgelegd.
5.
Bij goedkeuring van een kortere duur bepaalt de grondkamer in haar beschikking tevens de tijd, waarbinnen verlenging van de pachtovereenkomst kan worden gevraagd, tenzij de grondkamer een pachttermijn van een jaar of korter goedkeurt.
1.
Als tegenprestatie kan slechts worden bedongen een pachtprijs met of zonder bijkomstige verplichtingen.
2.
Als pachtprijs kan slechts worden bedongen een uitsluitend naar tijdruimte bepaald en niet van de prijs van produkten of andere factoren afhankelijk gesteld bedrag in Nederlands geld.
3.
De grondkamer kan echter, hetzij vóór het aangaan van de overeenkomst op verzoek van een der partijen, hetzij bij de toetsing daarvan, afwijking van het in het eerste en tweede lid bepaalde goedkeuren.
4.
Heeft de grondkamer zulk een goedkeuring verleend of verleent zij deze bij de toetsing, dan wordt de overeengekomen tegenprestatie door haar beoordeeld naar de strekking van het bepaalde krachtens de artikelen 3 en 4.
1.
Nietig is elk beding in een pachtovereenkomst, ingevolge hetwelk de geldelijke lasten, welke de verpachter door publiekrechtelijke lichamen zijn of zullen worden opgelegd, geheel of ten dele ten laste van de pachter komen.
2.
Geldig is evenwel een beding ingevolge hetwelk de lasten, die de verpachter ten gevolge van landinrichting op grond van de Landinrichtingswet of de Wet inrichting landelijk gebied , van reconstructie op grond van de Reconstructiewet Midden-Delfland of van de Reconstructiewet concentratiegebieden of van herinrichting op grond van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën , zijn of zullen worden opgelegd, ten dele ten laste van de pachter komen.
Artikel 15
Vermindering of vermeerdering van de pachtprijs kan gevorderd worden, indien de grootte van het verpachte afwijkt van de grootte, die in de overeenkomst is uitgedrukt. De vordering vervalt door verloop van een jaar na het ingaan van de pachtovereenkomst.
1.
De pachter heeft aanspraak op een vermindering van de pachtprijs over een pachtjaar of een pachtseizoen, gedurende hetwelk tengevolge van buitengewone omstandigheden de opbrengst van het bedrijf aanzienlijk minder is geweest dan bij het aangaan van de overeenkomst te verwachten was of de pachter tijdelijk het genot van het gepachte geheel of gedeeltelijk heeft moeten missen.
2.
Tot vermindering geven geen aanleiding:
a. een verlaging van de prijs van de voortbrengselen van het bedrijf;
b. omstandigheden welke aan de pachter zijn toe te rekenen of waarvan hij de gevolgen door verzekering of op andere wijze redelijkerwijs had kunnen voorkomen;
c. schade, welke de pachter op een ander kan verhalen.
3.
De vordering van de pachter vervalt zes maanden na het eindigen van het pachtjaar of het pachtseizoen, waarover de pachtprijs verschuldigd is.
1.
De verpachter heeft aanspraak op een verhoging van de pachtprijs over een pachtjaar of een pachtseizoen, gedurende hetwelk de lasten, die de verpachter door publiekrechtelijke lichamen zijn opgelegd wegens buitengewone werken, waardoor des pachters bedrijf gebaat wordt, aanzienlijk hoger zijn geweest dan bij het aangaan van de overeenkomst te verwachten was.
2.
De vordering van de verpachter vervalt zes maanden na het eindigen van het pachtjaar of het pachtseizoen, waarover de pachtprijs verschuldigd is.
1.
De verpachter heeft aanspraak op een verhoging van de pachtprijs over een pachtjaar of over een pachtseizoen, indien hij voor eigen rekening buitengewone werken heeft uitgevoerd, waardoor het bedrijf van de pachter dermate is gebaat, dat een verhoging van de pachtprijs van de pachter kan worden verlangd.
2.
De vordering van de verpachter vervalt zes maanden na het eindigen van het pachtjaar of het pachtseizoen, waarover de pachtprijs verschuldigd is.
1.
De pachtprijs wordt van rechtswege herzien overeenkomstig de wijziging van de krachtens artikel 3, eerste lid, gegeven regelen. De verpachter kan, onder schriftelijke mededeling daarvan aan de pachter, echter geheel of ten dele van een verhoging afzien.
2.
Niettemin kan de pachter of de verpachter binnen een tijdvak van een jaar na de inwerkingtreding van een wijziging van de regelen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aan de grondkamer verzoeken de tegenprestatie te herzien. De grondkamer herziet deze indien redelijkheid en billijkheid dit verlangen of gewijzigde omstandigheden dit rechtvaardigen.
3.
Onverminderd het bepaalde in het eerste en tweede lid kan de pachter of de verpachter voor het verstrijken van een pachtperiode van drie jaren aan de grondkamer verzoeken de tegenprestatie te herzien. De grondkamer herziet deze indien redelijkheid en billijkheid dit verlangen of gewijzigde omstandigheden dit rechtvaardigen.
4.
De in het eerste of tweede lid bedoelde herziening gaat in met ingang van het pachtjaar volgende op het tijdstip waarop een wijziging van de regelen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, in werking is getreden. De herziening als bedoeld in het derde lid gaat in met ingang van de nieuwe driejarige periode.
5.
Indien in een waterschap waarin het verpachte is gelegen een pachtersomslag wordt geheven als bedoeld in artikel 116, onderdeel b , van de Waterschapswet ( Stb. 1991, 444) of de heffing van die omslag wordt beëindigd, wordt de pachtprijs van rechtswege verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd met een bedrag waarvan de hoogte is vastgesteld bij de regelen als bedoeld in artikel 3, eerste lid.
6.
De in het vijfde lid bedoelde verlaging, onderscheidenlijk verhoging geschiedt overeenkomstig de regelen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, en gaat voorts in met ingang van het belastingjaar waarover de omslag wordt geheven, onderscheidenlijk niet meer wordt geheven.
1.
De pachter of de verpachter kan aan de grondkamer verzoeken de vergoeding als bedoeld in artikel 5, tiende lid, onderdeel b , of in artikel 70 b , tweede lid, onderdeel c , te herzien
a. voor het verstrijken van een pachtperiode van drie jaren;
b. binnen een tijdvak van een jaar na inwerkingtreding van een wijziging van de regelen als bedoeld in artikel 4 a , derde lid.
2.
De grondkamer herziet de vergoeding, indien redelijkheid en billijkheid dit verlangen of gewijzigde omstandigheden dit rechtvaardigen.
3.
Indien het verzoek met toepassing van het eerste lid, onder a , is ingediend, gaat de herziening van de vergoeding door de grondkamer in met ingang van de nieuwe driejarige pachtperiode.
4.
Indien het verzoek met toepassing van het eerste lid, onder b , is ingediend, gaat de herziening van de vergoeding door de grondkamer in met ingang van het pachtjaar volgende op het tijdstip waarop de herziening van de regelen, bedoeld in artikel 4 a , derde lid, in werking is getreden.
5.
Zijn de regelen, bedoeld in artikel 4 a , derde lid, herzien na het tijdstip waarop de grondkamer heeft beslist, dan beslist de Centrale Grondkamer met inachtneming van deze regelen, indien een der partijen dit verzoekt.
Artikel 19b
Op grond van artikel 258 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek kan geen wijziging van de tegenprestatie dan wel van de vergoeding worden gevorderd.
Artikel 20
De verpachter is gehouden het verpachte in goede staat van onderhoud ter beschikking te stellen.
Artikel 21
Op de omvang van het gepachte dat langs een water ligt, zijn de artikelen 29 en 34 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing, tenzij de verpachter aan een vastlegging van de grens overeenkomstig de artikelen 30-32 van Boek 5 van dat wetboek is gebonden.
Artikel 22
De pachter kan zowel van de verpachter schadevergoeding vorderen als de overeenkomst ontbinden, indien hij in het genot van het gepachte wordt belemmerd, doordat een derde een hem toekomend recht op hetzelve uitoefent, tenzij de pachter ten tijde van het aangaan der overeenkomst dit recht gekend heeft.
Artikel 23
De verpachter is niet gehouden de pachter te vrijwaren tegen de belemmeringen, welke derden, die generlei recht daartoe hebben, door feitelijkheden de pachter in zijn genot toebrengen.
1.
De verpachter moet instaan voor alle gebreken van het verpachte, welke de pachter niet kon kennen en welke deze in het genot daarvan belemmeren.
2.
Wanneer er zodanige gebreken bestaan, kan de pachter naar omstandigheden vermindering van de pachtprijs vorderen of de overeenkomst ontbinden, alles onverminderd zijn recht op schadevergoeding, indien daartoe termen zijn.
3.
De vordering tot vermindering van de pachtprijs en die tot ontbinding alsmede de bevoegdheid tot buitengerechtelijke ontbinding vervallen zes maanden, nadat de pachter van het gebrek had kunnen kennis dragen.
1.
De pachter is gehouden het gepachte als een goed pachter te gebruiken en al datgene te doen en na te laten, wat een goed pachter in gelijke omstandigheden zou doen en nalaten.
2.
Hij is gehouden het gepachte bij het einde van de pachtovereenkomst in goede staat aan de verpachter op te leveren.
1.
De verpachter is gehouden aan het verpachte gedurende de pachttijd alle noodzakelijke reparaties te doen, met uitzondering van de geringe en dagelijkse, welke volgens het plaatselijk gebruik ten laste van de pachter komen.
2.
Komt de verpachter na schriftelijke aanmaning van de pachter deze verplichtingen niet na, dan kan de pachtkamer de pachter op diens vordering machtigen zelf de reparatie op kosten van de verpachter te verrichten. Daarbij kan de pachtkamer bepalen tot welk bedrag de pachter de gemaakte onkosten met de pachtprijs kan verrekenen.
1.
Indien het verpachte dringende reparaties nodig heeft, die ten laste van de verpachter komen, moet de pachter deze gedogen.
2.
De pachtkamer kan echter naar omstandigheden de pachter op diens vordering een vermindering van de pachtprestatie toestaan of de pachtovereenkomst met ingang van een bij het vonnis te bepalen dag ontbinden.
1.
De pachter is aansprakelijk voor schade aan het verpachte die is ontstaan door een hem toe te rekenen tekortschieten in de nakoming van een verplichting uit de pachtovereenkomst.
2.
Alle schade behalve brandschade wordt vermoed daardoor te zijn ontstaan.
3.
De pachter is jegens de verpachter op gelijke wijze als voor eigen gedragingen aansprakelijk voor de gedragingen van hen die zich met zijn goedvinden op het gepachte bevinden.
1.
De verpachter is verplicht tot wederopbouw van door brand of storm tenietgegane opstallen, voorzover de wederopbouw noodzakelijk is voor de uitoefening van het bedrijf op het gepachte. Deze verplichting bestaat niet, indien de pachtovereenkomst voor kortere dan de wettelijke duur geldt en bestaat ook niet voor de onderverpachter.
2.
De grondkamer kan de verpachter op diens verzoek, hetzij vóór het aangaan van de overeenkomst, hetzij bij een toetsing, van deze verplichting ontheffen, indien de opstallen niet op redelijke voorwaarden voor de herbouwwaarde verzekerd kunnen worden of aannemelijk is, dat bij tenietgaan van de opstallen de verplichting tot wederopbouw op grond van het bepaalde in de eerste zin van het vierde lid zal vervallen.
3.
Indien de verpachter, hoewel de opstallen op redelijke voorwaarden voor de herbouwwaarde verzekerd kunnen worden, niet of niet afdoende tegen brand- of stormschade verzekerd is, en niet anderszins zekerheid biedt de in het eerste lid genoemde verplichting te zullen nakomen, kan de pachtkamer de pachter op diens verzoek machtigen een verzekering of een aanvullende verzekering voor ten hoogste de duur van de lopende pachttermijn te sluiten en de premie voor rekening van de verpachter te betalen. Indien het betreft het sluiten van een aanvullende verzekering, moet deze worden gesloten bij de verzekeraar bij wie de opstallen verzekerd zijn, tenzij de pachtkamer in haar beschikking anders bepaalt. Onder verzekering voor de herbouwwaarde wordt verstaan een verzekering tot zodanig bedrag, dat daarmede kan worden voldaan aan de in het eerste lid, eerste zin, omschreven verplichting.
4.
De verplichting van de verpachter tot wederopbouw vervalt, indien de wederopbouw, de algemene belangen van de landbouw of de bijzondere omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, van de verpachter in redelijkheid niet kan worden gevergd. Indien de pachter voor de door brand ontstane schade aansprakelijk is, wordt de verplichting van de verpachter tot wederopbouw geschorst, zolang de pachter aan zijn verplichting tot schadevergoeding niet heeft voldaan.
1.
De pachter is niet bevoegd de bestemming, inrichting of gedaante van het gepachte geheel of gedeeltelijk te veranderen dan na schriftelijke toestemming van de verpachter.
2.
De verpachter is niet bevoegd verbeteringen op of aan het verpachte aan te brengen dan na schriftelijke toestemming van de pachter.
3.
Indien de verpachter, onderscheidenlijk de pachter, zijn toestemming weigert, kan de wederpartij aan de grondkamer machtiging vragen de gewenste veranderingen en verbeteringen aan te brengen. De grondkamer verleent deze machtiging, wanneer door de verandering of de verbetering het algemeen landbouwbelang gediend wordt en geen redelijk belang van de andere partij zich daartegen verzet. De grondkamer kan aan de machtiging voorwaarden verbinden of daarbij een last opleggen en kan daarbij tevens op verzoek van de meest gerede partij de tegenprestatie herzien, indien de verandering of verbetering daartoe aanleiding geeft.
4.
Geen machtiging kan door de pachter worden gevraagd indien de verandering betrekking heeft op teelt van snelgroeiend hout als bedoeld in de krachtens de Boswet gestelde regelen.
1.
Bij het einde der pacht is de verpachter verplicht de pachter voor de verbeteringen, welke door deze aan het gepachte zijn aangebracht, een naar billijkheid te bepalen vergoeding te geven.
2.
Deze vergoeding kan niet overtreffen het bedrag, waarmede de waarde van het verpachte bij het einde der pacht tengevolge van de aangebrachte verbeteringen is verhoogd. De vergoeding wordt lager gesteld, naarmate de pachter de vruchten van de aangebrachte verbeteringen reeds heeft kunnen genieten.
3.
De in het eerste lid bedoelde vergoeding kan slechts worden gevorderd, indien de pachter tijdig aan de verpachter, onder opgave van de geschatte kosten, schriftelijk mededeling van de voorgenomen verbetering heeft gedaan en hetzij de verpachter zich daartegen niet binnen een maand na ontvangst van de mededeling uitdrukkelijk heeft verzet, hetzij de grondkamer, in geval van zodanig verzet, op verzoek van de pachter dit verzet ongegrond heeft verklaard. Indien de verbetering tevens een verandering van de bestemming, inrichting of gedaante van het gepachte is, kan de verpachter, indien de pachter aan de grondkamer machtiging gevraagd heeft de bestemming, inrichting of gedaante van het gepachte te mogen veranderen, het verzet nog doen binnen de krachtens artikel 97, eerste lid, gestelde termijn.
4.
De vordering van de pachter tot vergoeding voor verbeteringen moet ten minste drie maanden vóór het einde van de pachtovereenkomst worden ingesteld. Indien de pachtovereenkomst niet door het verstrijken van de bepaalde termijn is geëindigd, kan de vordering nog tot drie maanden na het einde worden ingesteld.
5.
Op grond van artikel 212 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek kan door de pachter geen vergoeding voor verbeteringen worden gevorderd.
Artikel 32
Zonder schriftelijke toestemming van de verpachter is de pachter niet tot onderverpachting bevoegd.
1.
Telkens voor het verstrijken van een pachttermijn kan de pachter of de verpachter aan de grondkamer verzoeken andere bepalingen van de pachtovereenkomst dan met betrekking tot de tegenprestatie te herzien.
2.
De grondkamer herziet deze, indien de bijzondere omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven en noch het algemeen landbouwbelang, noch een redelijk belang van de andere partij zich daartegen verzet.
3.
De wijziging gaat in met ingang van de nieuwe pachttermijn.
Artikel 33a
Op grond van artikel 258 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek kan, evenmin als van de tegenprestatie dan wel van de vergoeding, een wijziging van andere bepalingen der pachtovereenkomst worden gevorderd.
1.
Bij eigendomsovergang van het verpachte op een derde volgt deze in alle rechten en verplichtingen van de verpachter op.
2.
Rechten en verplichtingen, welke vóór de eigendomsovergang opeisbaar zijn geworden, gaan op de derde niet over.
1.
De afgaande en opkomende pachters zijn verplicht elkander over en weer met al datgene te gerieven, wat vereist wordt om het betrekken en het verlaten van het gepachte gemakkelijker te maken, zo wat betreft het gebruik voor het volgende jaar, het inoogsten der nog te velde staande vruchten, het betrekken der gebouwen, als anderszins, alles overeenkomstig het plaatselijk gebruik.
2.
De ten deze nalatige pachter is zowel jegens de pachter als jegens de verpachter tot schadevergoeding gehouden.
1.
De pachtovereenkomst, welke geldt voor de duur van ten minste twaalf jaren voor een hoeve en ten minste zes jaren voor los land, wordt telkens van rechtswege met zes jaren verlengd.
2.
Verlenging vindt niet van rechtswege plaats, wanneer een van de partijen niet eerder dan drie jaren doch uiterlijk één jaar of in bijzondere gevallen uiterlijk zes maanden vóór het einde van de lopende pachtovereenkomst aan de wederpartij bij deurwaardersexploot of bij aangetekende brief heeft kennisgegeven, dat zij verlenging niet of niet voor de duur van zes jaren wenst.
3.
De pachter kan binnen een maand na ontvangst van een kennisgeving, als bedoeld in het vorige lid, aan de pachtkamer verzoeken de pachtovereenkomst te verlengen.
1.
Indien de grondkamer ingevolge het bepaalde in het derde lid van artikel 12 een kortere pachttermijn heeft goedgekeurd, heeft aan het einde van die termijn geen verlenging van rechtswege plaats, doch kan de pachter binnen de in de beschikking bepaalde tijd aan de pachtkamer verzoeken de pachtovereenkomst te verlengen.
2.
Indien de grondkamer een pachttermijn van een jaar of korter heeft goedgekeurd, kan geen verlenging van de pachtovereenkomst worden verzocht.
Artikel 38
De pachtkamer beslist op een verzoek om verlenging naar billijkheid, met inachtneming evenwel van de bepalingen van deze paragraaf.
1.
De pachtkamer wijst, onverminderd het bepaalde in artikel 43, vierde lid, het verzoek om verlenging af, indien de pachter voor het einde van de lopende pachttermijn de leeftijd van vijfenzestig jaren heeft bereikt of zal bereiken en de verpachter deswege bezwaar maakt tegen verlenging.
2.
Nochtans kan de pachtkamer op verzoek van de pachter de pachtovereenkomst verlengen, indien de pachter een kind, stiefkind of pleegkind heeft dat op het tijdstip van indiening van het verzoek de leeftijd van ten minste vijftien jaren heeft bereikt en ten behoeve waarvan de pachter op dat tijdstip een vordering tot indeplaatsstelling als bedoeld in artikel 49, eerste lid, heeft gedaan.
Artikel 39
De pachtkamer wijst het verzoek af, indien de bedrijfsvoering van de pachter niet geweest is, zoals het een goed pachter betaamt of het optreden van de pachter jegens de verpachter in de afgelopen pachtperiode aanleiding heeft gegeven tot gegronde klachten.
Artikel 40
De pachtkamer wijst het verzoek af, voorzover de verpachter het verpachte wil bestemmen voor niet tot de landbouw betrekkelijke doeleinden en die bestemming in overeenstemming is met het algemeen belang. De voorgenomen bestemming wordt geacht in overeenstemming met het algemeen belang te zijn, indien zij in overeenstemming is met een goedgekeurd bestemmingsplan.
1.
De pachtkamer wijst, behoudens het in het volgende lid bepaalde, het verzoek af, indien de verpachter of de echtgenoot of geregistreerde partner, een bloed- of aanverwant in de rechte lijn of een pleegkind van de verpachter het verpachte persoonlijk voor een tot de landbouw betrekkelijk doel in gebruik wil nemen.
2.
Nochtans beslist de pachtkamer naar billijkheid, indien:
a. de verpachter een rechtspersoon is;
b. door het verlies van het gepachte de grondslag van het maatschappelijk bestaan van de pachter ernstig zou worden aangetast en het persoonlijk gebruik voor de verpachter, voor zijn echtgenoot of geregistreerde partner, voor zijn bloed- of aanverwant of voor zijn pleegkind niet van overwegende betekenis is.
Artikel 42
Indien krachtens artikel 37, eerste lid, verlenging wordt verzocht, wijst de pachtkamer het verzoek af, indien de bijzondere omstandigheid, met het oog waarop de korte duur van de pachtovereenkomst is goedgekeurd, zich heeft voorgedaan of aannemelijk is, dat deze zich voor of korte tijd na het einde van de lopende pachtovereenkomst zal voordoen.
1.
Indien de wil tot persoonlijk gebruik met toepassing van artikel 41 tot afwijzing van het verzoek zou leiden en door het verlies van het gepachte de grondslag van het maatschappelijk bestaan van de pachter ernstig zou worden aangetast, is de pachtkamer nochtans verplicht om, wanneer de verpachter de vorige verpachter binnen zes jaren voor het einde van de pachtovereenkomst onder bijzondere titel is opgevolgd en niet de echtgenoot of de geregistreerde partner, een bloed- of aanverwant in de rechte lijn of een pleegkind van de vorige verpachter is, de overeenkomst te verlengen tot zes jaren na het einde van het pachtjaar, waarin de verpachter de vorige verpachter is opgevolgd.
2.
Indien de wil tot persoonlijk gebruik met toepassing van artikel 41 tot afwijzing van het verzoek zou leiden en door het verlies van het gepachte de grondslag van het maatschappelijk bestaan van de pachter niet ernstig zou worden aangetast, is de pachtkamer bevoegd om, wanneer de verpachter de vorige verpachter binnen zes jaren voor het einde van de pachtovereenkomst onder bijzondere titel is opgevolgd en niet de echtgenoot of de geregistreerde partner, een bloed- of aanverwant in de rechte lijn of een pleegkind van de vorige verpachter is, de overeenkomst te verlengen tot ten hoogste zes jaren na het einde van het pachtjaar, waarin de verpachter de vorige verpachter is opgevolgd.
3.
Bij verlenging van de pachtovereenkomst ingevolge het bepaalde in het eerste en tweede lid met een kortere termijn dan zes jaren bepaalt de pachtkamer in haar beschikking tevens de tijd, waarbinnen verlenging van de pachtovereenkomst kan worden gevraagd. Indien de pachtkamer echter de pachtovereenkomst met niet meer dan één jaar verlengt, kan zij daarbij tevens bepalen dat verdere verlenging niet mogelijk zal zijn.
4.
Indien de pachter in het tijdvak van zes jaren volgend op het einde van het pachtjaar waarin de verpachter de vorige verpachter is opgevolgd, de leeftijd van vijfenzestig jaren zal bereiken, geschiedt de in het eerste en tweede lid bedoelde verlenging tot het einde van het pachtjaar waarin de pachter die leeftijd zal bereiken. Nochtans blijft de in het eerste en tweede lid bedoelde verlenging achterwege, indien de pachter voor het einde van de lopende pachttermijn de leeftijd van vijfenzestig jaren heeft bereikt of zal bereiken.
5.
Indien bij de rechtsopvolging bedoeld in het eerste en tweede lid is gehandeld in strijd met het bepaalde in de artikelen 56 b , eerste lid, of 56 d , tweede lid, worden de termijnen van zes jaren vervangen door termijnen van twaalf jaren. In dat geval blijft het vierde lid buiten toepassing.
1.
In geval van afwijzing van het verzoek tot verlenging op grond van een der in artikel 40 of 41 omschreven omstandigheden, is de verpachter jegens de pachter tot schadevergoeding gehouden, indien de wil om aan het verpachte een bestemming te geven, als bedoeld in artikel 40, onderscheidenlijk om het verpachte persoonlijk in gebruik te nemen in werkelijkheid niet aanwezig is geweest.
2.
Behoudens tegenbewijs wordt die wil geacht niet aanwezig te zijn geweest, indien niet binnen één jaar na het einde van de pachtovereenkomst aan het verpachte de in artikel 40 bedoelde bestemming is gegeven, onderscheidenlijk het verpachte door de verpachter of door de echtgenoot of de geregistreerde partner, door een bloed- of aanverwant in de rechte lijn of door een pleegkind van de verpachter in duurzaam gebruik is genomen.
3.
De pachtkamer is bevoegd op verzoek van de pachter of ambtshalve in haar beslissing, waarbij het verzoek tot verlenging wordt afgewezen, een bedrag te bepalen, hetwelk de verpachter aan de pachter moet betalen, in geval later mocht blijken, dat die wil in werkelijkheid niet aanwezig is geweest, onverminderd het recht van de pachter op verdere schadevergoeding.
4.
De vordering van de pachter tot schadevergoeding of tot betaling van het bedrag, bedoeld in het vorige lid, vervalt vijf jaren na het einde van de pachtovereenkomst.
1.
Bij toewijzing van het verzoek verlengt de pachtkamer de pachtovereenkomst met zes jaren of met een zoveel kortere termijn als uit de bijzondere omstandigheden voortvloeit; in het laatste geval vermeldt zij in haar beschikking de reden van de verlenging met de kortere termijn en vindt het bepaalde in het vijfde lid van artikel 12 overeenkomstige toepassing.
2.
Indien de pachtkamer de pachtovereenkomst op grond van het eerste, derde of vierde lid dan wel op grond van artikel 43 met een kortere termijn verlengt, heeft aan het einde van die termijn geen verlenging van rechtswege plaats, doch kan de pachter binnen de in de beschikking bepaalde tijd aan de pachtkamer verzoeken de pachtovereenkomst wederom te verlengen. De pachtkamer beslist op de wijze, als in artikel 38 is voorgeschreven.
3.
Indien de pachtkamer tot de bevinding komt dat het verzoek voor toewijzing vatbaar is en de pachter in het tijdvak van zes jaren volgende op het einde van de lopende pachttermijn de leeftijd van vijfenzestig jaren zal bereiken, verlengt de pachtkamer op verzoek van de verpachter de pachtovereenkomst tot het einde van het pachtjaar waarin de pachter die leeftijd bereikt of tot het einde van een zodanig later pachtjaar als de verpachter voorstelt, doch met ten hoogste zes jaren.
4.
Indien in het geval van artikel 38 a , eerste lid, de verpachter tegen verlenging van de pachtovereenkomst met minder dan zes jaren geen bezwaar heeft, verlengt de pachtkamer de overeenkomst tot het einde van een zodanig later pachtjaar als de verpachter voorstelt.
5.
Indien de pachtkamer de pachtovereenkomst in de gevallen bedoeld in het derde en vierde lid heeft verlengd, bepaalt de pachtkamer op verzoek van de verpachter dat, behoudens in het geval van artikel 38 a , tweede lid, geen verdere verlenging van de pachtovereenkomst kan worden verzocht.
6.
Indien de pachtkamer een pachtovereenkomst met niet meer dan één jaar verlengt, kan geen verlenging van de pachtovereenkomst worden verzocht.
Artikel 46
Indien de pachtovereenkomst op grond van een verzoek, als bedoeld in de artikelen 37 of 45, eerste lid, met zes jaren wordt verlengd, is voor verdere verlenging het bepaalde in artikel 36 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 47
De pachtkamer kan, hetzij op verzoek van een der partijen, hetzij ambtshalve op grond van de billijkheid, met inachtneming van het bepaalde in artikel 5, eerste lid, onder c en d , tweede, derde en vijfde lid, de pachtovereenkomst voor een gedeelte van het verpachte verlengen. In dat geval vermindert zij de geldende tegenprestatie dienovereenkomstig. De pachter kan alsdan de pachtovereenkomst voor het overige beëindigen op het tijdstip waarop de pachtovereenkomst zonder verlenging zou zijn geëindigd. Hij geeft hiervan bij aangetekende brief kennis aan de verpachter binnen een maand nadat de beschikking onaantastbaar is geworden.
1.
Indien de pachtovereenkomst voor de in artikel 12, eerste of tweede lid, bedoelde duur is aangegaan of geldt, dan wel voor een kortere duur is aangegaan doch nadien voor zes jaren is verlengd, heeft de pachter, indien de pachtovereenkomst niet of met niet meer dan één jaar verlengd wordt, omdat de verpachter het verpachte wil bestemmen voor niet tot de landbouw betrekkelijke doeleinden, recht op een door de verpachter te betalen schadeloosstelling. Bij de bepaling van de schadeloosstelling houdt de pachtkamer rekening met de mogelijkheid, dat de pachtovereenkomst zou zijn verlengd, indien het verpachte niet voor niet tot de landbouw betrekkelijke doeleinden zou zijn bestemd.
2.
Bij de berekening van de schadeloosstelling wordt niet gelet op feitelijke veranderingen, welke kennelijk zijn aangebracht om de schadeloosstelling te verhogen.
3.
Het bepaalde in het eerste lid vindt geen toepassing, indien de pachtverhouding is aangevangen, nadat aan het verpachte bij een goedgekeurd bestemmingsplan een niet tot de landbouw betrekkelijke bestemming is gegeven.
4.
Indien evenwel het verpachte sinds een tijdstip, liggend voor de goedkeuring bedoeld in het vorige lid, achtereenvolgens bij personen die ten tijde van de opvolging in het gebruik tot de voorgaande gebruiker in enige in artikel 49, eerste lid, genoemde betrekking stonden persoonlijk in gebruik is geweest voor een tot de landbouw betrekkelijk doel, blijft het bepaalde in het eerste lid van toepassing.
1.
De pachter kan zich tot de pachtkamer wenden met de vordering zijn echtgenoot of geregistreerde partner, één of meer zijner bloed- en aanverwanten in de rechte lijn, één of meer van zijn pleegkinderen of één of meer van de medepachters - of twee of meer van deze gezamenlijk - in zijn plaats als pachter te stellen.
2.
Indien de pachter een vordering, als bedoeld in het vorige lid, heeft gedaan, is de verpachter bevoegd zich tot de pachtkamer te wenden met de vordering een of meer anderen van de in het vorige lid genoemde belanghebbenden in de plaats van de pachter te stellen.
3.
De pachtkamer beslist naar billijkheid, met inachtneming van de overige bepalingen van dit artikel.
4.
De pachtkamer wijst de vordering af, indien op grond van het gestelde in artikel 5, eerste lid, onder d en e , eerste zinsnede, en met inachtneming van het bepaalde in artikel 5, tweede en vijfde lid, de goedkeuring aan een nieuwe pachtovereenkomst zou zijn onthouden.
5.
De pachtkamer wijst de vordering af, indien de voorgestelde pachter niet voldoende waarborgen voor een behoorlijke bedrijfsvoering biedt.
6.
De pachtkamer wijst de vordering af, indien de voorgestelde pachter op het tijdstip waarop de vordering aanhangig wordt gemaakt de leeftijd van vijfenzestig jaren heeft bereikt en de verpachter deswege verzoekt de vordering af te wijzen.
7.
Indien de pachtkamer de vordering zou moeten afwijzen, omdat op grond van het gestelde in artikel 5, eerste lid, onder d en e , eerste zinsnede, de goedkeuring aan een nieuwe pachtovereenkomst zou zijn onthouden, is zij bevoegd de pachtovereenkomst te wijzigen op het punt of de punten, welke die goedkeuring zouden verhinderen. Het bepaalde in artikel 6, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
8.
De pachtkamer kan de toewijzing van de vordering afhankelijk stellen van de vervulling van zodanige voorwaarden, als zij in het belang van de verpachter noodzakelijk oordeelt.
9.
Indien de pachtovereenkomst ingevolge het in het zevende lid bepaalde tegen de wil van de voorgestelde pachter is gewijzigd, kan deze, mits binnen een maand na de dag van het vonnis, van de indeplaatsstelling afzien door een kennisgeving bij aangetekende brief aan de verpachter. In dat geval staat de voorgestelde pachter geen beroep open.
1.
De pachter kan zich tot de pachtkamer wenden met de vordering zijn echtgenoot of geregistreerde partner, één of meer zijner bloed- en aanverwanten in de rechte lijn of één of meer van zijn pleegkinderen - of twee of meer van deze gezamenlijk - aan te merken als medepachter.
2.
Het bepaalde in artikel 49, derde tot en met negende lid, is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat in plaats van "voorgestelde pachter" telkens wordt gelezen: "voorgestelde medepachter".
1.
De medepachter, die niet of niet meer persoonlijk betrokken is bij de exploitatie van het gepachte, kan zich tot de pachtkamer wenden met de vordering uit de pacht te worden ontslagen. De pachtkamer beslist naar billijkheid met dien verstande, dat zij de vordering toewijst, tenzij de belangen van de verpachter of van de medepachter daardoor ernstig zouden worden geschaad.
2.
De verpachter kan zich tot de pachtkamer wenden met de vordering de medepachter die niet of niet meer persoonlijk betrokken is bij de exploitatie van het gepachte, te ontslaan uit de pacht. De tweede volzin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.
3.
De medepachter kan zich tot de pachtkamer wenden met de vordering de andere medepachter uit de pacht te ontslaan op de grond dat de onderlinge verhouding een gemeenschappelijke bedrijfsvoering ernstig bemoeilijkt.
1.
Indien de verpachter het verpachte of een gedeelte daarvan wil bestemmen voor niet tot de landbouw betrekkelijke doeleinden, en die bestemming in overeenstemming is met het algemeen belang, ontbindt de pachtkamer op vordering van de verpachter de pachtovereenkomst geheel of ten dele met ingang van een bij de uitspraak te bepalen dag. De voorgenomen bestemming wordt geacht in overeenstemming met het algemeen belang te zijn, indien zij in overeenstemming is met een goedgekeurd bestemmingsplan.
2.
Bij ontbinding voor een gedeelte van het verpachte vermindert de pachtkamer de tegenprestatie dienovereenkomstig. De pachter kan alsdan de pachtovereenkomst voor het overige beëindigen op het in het vorige lid bedoelde tijdstip. Hij geeft hiervan bij aangetekende brief kennis aan de verpachter binnen een maand nadat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
3.
Artikel 44 is van overeenkomstige toepassing.
1.
Indien de pachtkamer de pachtovereenkomst ingevolge artikel 51 ontbindt, veroordeelt zij de verpachter de pachter schadeloos te stellen over de tijd, welke de pachter bij niet-ontbinding ingevolge de pachtovereenkomst nog op het gepachte had kunnen blijven.
2.
Indien de pachtovereenkomst voor de in artikel 12, eerste of tweede lid, bedoelde duur is aangegaan of geldt, dan wel voor een kortere duur is aangegaan, doch nadien voor zes jaren is verlengd, wordt bij de bepaling van de schadeloosstelling rekening gehouden met de mogelijkheid, dat de pachtovereenkomst zou zijn verlengd. Bij de beoordeling van de mogelijkheid van verlenging houdt de pachtkamer geen rekening met het voornemen van de verpachter het verpachte of een gedeelte daarvan te bestemmen voor niet tot de landbouw betrekkelijke doeleinden.
3.
Het bepaalde in het tweede lid, eerste volzin, vindt geen toepassing, indien de pachtverhouding is aangevangen, nadat aan het verpachte bij een goedgekeurd bestemmingsplan een niet tot de landbouw betrekkelijke bestemming is gegeven. In dat geval wordt de pachtovereenkomst met betrekking tot een hoeve of los land, welke is aangegaan voor langer dan twaalf, onderscheidenlijk zes jaren, voor de bepaling van de schadeloosstelling geacht te zijn aangegaan voor twaalf, onderscheidenlijk zes jaren, met dien verstande, dat, indien de ontbinding plaats vindt na die termijn, de overeenkomst geacht wordt telkens voor zes jaren te zijn verlengd.
4.
Indien evenwel het verpachte sinds een tijdstip, liggend voor de goedkeuring bedoeld in het vorige lid, achtereenvolgens bij personen die ten tijde van de opvolging in het gebruik tot de voorgaande gebruiker in enige in artikel 49, eerste lid, genoemde betrekking stonden persoonlijk in gebruik is geweest voor een tot de landbouw betrekkelijk doel, blijft het bepaalde in het tweede lid van toepassing.
5.
Indien de pachtovereenkomst ingevolge artikel 9 voor onbepaalde tijd geldt, wordt voor de berekening van de schadeloosstelling uitgegaan van de overeengekomen duur, doch ingeval de overeenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan nimmer van een langere dan de in artikel 12, eerste lid, bedoelde duur. Voor de berekening van de schadeloosstelling wordt op gelijke wijze als ten aanzien van pachtovereenkomsten, waarop artikel 9 niet van toepassing is, aangenomen, dat de pachtovereenkomst zou kunnen worden verlengd; het tweede lid, tweede volzin, derde en vierde lid, vinden overeenkomstige toepassing.
6.
Voorzover pachtovereenkomsten of overeenkomsten tot wijziging van pachtovereenkomsten kennelijk gesloten zijn om de schadeloosstelling te verhogen, worden deze bij de bepaling van de schadeloosstelling buiten beschouwing gelaten.
7.
Artikel 48, tweede lid, is van toepassing.
1.
De pachtovereenkomst gaat niet van rechtswege teniet door de dood van de verpachter of van de pachter.
2.
Binnen zes maanden na het overlijden van de pachter kunnen diens echtgenoot of geregistreerde partner, ieder van diens bloed- en aanverwanten in de rechte lijn, ieder van diens pleegkinderen en iedere medepachter zich tot de pachtkamer wenden met de vordering, dat een of meer van hen in de plaats van de overleden pachter de pachtovereenkomst zal mogen voortzetten en de overigen uit de pacht zullen worden ontslagen, of dat de pachtovereenkomst zal worden ontbonden.
3.
Gelijke vordering kan door de verpachter worden gedaan binnen zes maanden na het overlijden van de pachter. Voorts kan de verpachter de vordering instellen binnen twee maanden na het tijdstip waarop de in het tweede lid bedoelde personen de verpachter bij aangetekende brief van het overlijden van de pachter in kennis hebben gesteld, met dien verstande dat ingeval de in het tweede lid bedoelde vordering is ingesteld, de verpachter de vordering nog kan doen tot twee maanden na het tijdstip waarop de griffier de verpachter van die vordering in kennis heeft gesteld. Is de verpachter niet op grond van de vorige zin in kennis gesteld van het overlijden van de pachter, dan kan hij de vordering ook nog doen binnen twee maanden nadat hij op andere wijze daarvan heeft kennis gekregen.
4.
Na afloop van de in het tweede lid vermelde termijn beslist de pachtkamer na verhoor of behoorlijke oproeping van de belanghebbende.
5.
De pachtkamer beslist naar billijkheid met inachtneming van de overige bepalingen van dit artikel.
6.
De pachtkamer wijst de vordering af, indien de voorgestelde pachter op het tijdstip waarop de vordering aanhangig wordt gemaakt, de leeftijd van vijfenzestig jaren heeft bereikt en de verpachter deswege bezwaar maakt tegen toewijzing van de vordering.
7.
De pachtkamer wijst de vordering af, indien op grond van het gestelde in artikel 5, eerste lid, onder d en e , eerste zinsnede, en met inachtneming van het bepaalde in artikel 5, tweede en vijfde lid, de goedkeuring aan een nieuwe pachtovereenkomst zou zijn onthouden.
8.
De pachtkamer wijst de vordering af, indien een of meer dergenen door of ten behoeve van wie voortzetting der pachtovereenkomst is gevorderd, niet voldoende waarborgen voor een behoorlijke bedrijfsvoering bieden.
9.
Indien de pachtkamer de vordering zou moeten afwijzen, omdat op grond van het gestelde in artikel 5, eerste lid, onder d en e , eerste zinsnede, de goedkeuring aan een nieuwe pachtovereenkomst zou zijn onthouden, is zij bevoegd de pachtovereenkomst te wijzigen op het punt of de punten, welke die goedkeuring zouden verhinderen. Het bepaalde in artikel 6, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
10.
De pachtkamer kan de toewijzing van de vordering afhankelijk stellen van de vervulling van zodanige voorwaarden, als zij in het belang van de verpachter noodzakelijk oordeelt.
11.
Indien de pachtovereenkomst ingevolge het in het negende lid bepaalde tegen de wil van de voorgestelde pachter is gewijzigd, kan deze, mits binnen een maand na de dag van het vonnis, van de voortzetting afzien door een kennisgeving bij aangetekende brief aan de verpachter. In dat geval staat de voorgestelde pachter geen beroep open.
12.
Indien de pachtkamer de pachtovereenkomst ontbindt, bepaalt zij tevens de dag, waarop de ontbinding ingaat. Zij kan daarbij aan de wederpartij naar billijkheid een schadevergoeding toekennen.
1.
Schiet de pachter in de nakoming van zijn verplichtingen tekort, dan kan de verpachter de pachtovereenkomst niet door een schriftelijke verklaring ontbinden, doch uitsluitend de ontbinding in rechte vorderen.
2.
Indien de pachter in gebreke is de pachtprijs te voldoen, ontbindt de pachtkamer de overeenkomst, behoudens dat het haar vrijstaat om, naar gelang van omstandigheden aan de pachter op zijn verzoek een betrekkelijk korte termijn te gunnen om alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen.
3.
Indien de verpachter van oordeel is dat de pachter tekortschiet in de nakoming van zijn verplichtingen tot onderhoud van het gepachte, kan hij, onverminderd het in het eerste lid bepaalde, de pachtkamer verzoeken een onderzoek naar de toestand daarvan in te stellen.
4.
De pachtkamer geeft aan dit verzoek onverminderd gevolg en maakt van haar bevindingen een schriftelijk verslag op, waarvan zij afschrift aan partijen zendt.
5.
Indien haar bevindingen haar daartoe aanleiding geven, verstrekt de pachtkamer de pachter zodanige aanwijzingen omtrent het uitvoeren van zijn verplichting tot onderhoud, als door de omstandigheden geboden mochten zijn, en stelt zij de pachter tevens een termijn binnen welke hij de aanwijzingen moet hebben opgevolgd.
6.
Indien de pachter nalaat de aanwijzingen binnen de gestelde termijn op te volgen, geldt dit als een tekortkoming als bedoeld in het eerste lid, tenzij de pachter aannemelijk maakt dat dit nalaten hem niet kan worden toegerekend.
7.
Behoudens het in de voorgaande leden bepaalde, is afdeling 5 van titel 5 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek op de pachtovereenkomst van toepassing.
Artikel 56a
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. beperkt recht: het recht van erfpacht, opstal, beklemming of vruchtgebruik;
b. beperkt gerechtigde: de erfpachter, opstalhouder, beklemde meier of vruchtgebruiker;
c. vervreemding: overdracht van eigendom of vestiging of overdracht van een beperkt recht;
d. pachter: de pachter wiens pachtovereenkomst geldt voor ten minste de wettelijke duur dan wel is aangegaan voor een kortere duur, doch nadien voor zes jaren is verlengd en zo nodig is goedgekeurd.
1.
De verpachter die tot vervreemding van het verpachte of een deel daarvan wil overgaan, is verplicht de pachter bij voorkeur in de gelegenheid te stellen het aan te bieden recht te verkrijgen overeenkomstig de bepalingen van deze paragraaf.
2.
De verpachter geeft van zijn voornemen tot vervreemding bij deurwaardersexploot of bij aangetekende brief kennis aan de pachter.
3.
De pachter geeft binnen een maand na het uitbrengen van dat exploot of na de verzending van die aangetekende brief, eveneens bij exploot of bij aangetekende brief aan de verpachter te kennen, of hij, indien overeenstemming wordt bereikt over de prijs, bereid is eigenaar of beperkt gerechtigde te worden.
4.
Indien de pachter zich niet binnen deze termijn daartoe bereid verklaart, is het bepaalde in het eerste lid gedurende een jaar na afloop van deze termijn niet van toepassing.
1.
Wanneer de pachter zich binnen de in artikel 56 b , derde lid, gestelde termijn op de daar omschreven wijze bereid verklaart eigenaar of beperkt gerechtigde te worden, maar geen overeenstemming kan worden bereikt over de prijs, kan de verpachter aan de grondkamer verzoeken de waarde van het verpachte of het te vervreemden deel daarvan te taxeren.
2.
Onder waarde wordt in het vorige lid verstaan de werkelijke waarde, niet de denkbeeldige, welke het verpachte uitsluitend voor de persoon van de verpachter heeft.
1.
Indien de verpachter, nadat op het verzoek om taxatie onherroepelijk is beslist, bereid is het verpachte tegen de getaxeerde waarde, of tegen een lagere prijs, aan de pachter te vervreemden, geeft hij hiervan aan de pachter kennis op de wijze omschreven in artikel 56 b , tweede lid.
2.
Indien de pachter niet binnen een maand na het uitbrengen van het exploot of na de verzending van de aangetekende brief het aanbod bij deurwaardersexploot of bij aangetekende brief heeft aanvaard, is artikel 56 b , eerste lid, gedurende een jaar na afloop van deze termijn niet van toepassing, met dien verstande, dat vervreemding anders dan in het openbaar slechts mag geschieden tegen ten minste de prijs, welke de verpachter in de kennisgeving aan de pachter, bedoeld in het eerste lid, heeft vermeld.
3.
Indien de verpachter de kennisgeving bedoeld in het eerste lid niet heeft gedaan binnen een jaar nadat op het verzoek om taxatie onherroepelijk is beslist, zijn de bepalingen van de artikelen 56 b en volgende wederom van toepassing.
1.
De in artikel 56 b bedoelde verplichting bestaat niet:
a. in geval van verkoop krachtens wetsbepaling of krachtens een bevel des rechters en van executoriale verkoop;
b. wanneer de verpachter overgaat tot vervreemding aan zijn echtgenoot of zijn geregistreerde partner, aan een bloed- of aanverwant in de rechte lijn of in de zijlijn tot in de tweede graad of aan een pleegkind;
c. in geval van een rechtshandeling die als een verdeling van een gemeenschap is aan te merken.
d. [dit onderdeel is nog niet in werking getreden;]
e. na het einde van het pachtjaar waarin de pachter de leeftijd van vijfenzestig jaren heeft bereikt, met dien verstande dat de in artikel 56 b bedoelde verplichting van de verpachter tegenover de pachter in elk geval blijft bestaan gedurende de termijn waarmee de pachtovereenkomst op grond van artikel 38 a , tweede lid, is verlengd.
2.
Evenmin bestaat de in artikel 56 b bedoelde verplichting, wanneer de grondkamer op verzoek van de verpachter heeft vastgesteld dat deze een ernstige reden heeft om de pachter niet in de gelegenheid te stellen eigenaar of beperkt gerechtigde te worden. Als ernstige reden wordt steeds beschouwd de omstandigheid dat de pachter een slecht landgebruiker is.
1.
De in artikel 56 b bedoelde verplichting bestaat niet, wanneer en voor zover het verpachte is gelegen in een geldend bestemmingsplan, waarbij daaraan een andere dan landbouwkundige bestemming is gegeven. Op verzoek van de verpachter verklaren burgemeester en wethouders schriftelijk, of in zulk een plan al dan niet een landbouwkundige bestemming aan het verpachte is gegeven.
2.
Evenmin bestaat de in artikel 56 b bedoelde verplichting, wanneer de verpachter overgaat tot vervreemding van het verpachte aan een derde en de grondkamer, op gezamenlijk verzoek van de verpachter en die derde, heeft vastgesteld, dat aannemelijk is, dat de derde het verpachte voor andere dan landbouwkundige doeleinden zal gebruiken of doen gebruiken. Bij het verzoek wordt een verklaring overgelegd van burgemeester en wethouders, waaruit blijkt, dat die doeleinden niet in strijd zijn met een geldend of een in ontwerp ter inzage gelegd bestemmingsplan. Deze verklaring kan slechts worden afgegeven nadat Gedeputeerde Staten daartoe hun toestemming hebben gegeven.
3.
Indien de Staat, een provincie, een gemeente, een waterschap, een veenschap of een veenpolder de in het tweede lid bedoelde derde is, zijn slechts Gedeputeerde Staten bevoegd de in dat lid bedoelde verklaring af te geven.
4.
Het bevoegde college beslist binnen drie weken na de indiening van het verzoek, onderscheidenlijk binnen drie weken na de ontvangst van de toestemming van Gedeputeerde Staten. Indien burgemeester en wethouders binnen de gestelde termijn geen beslissing hebben genomen, kan de afgifte van de verklaring worden gevraagd aan Gedeputeerde Staten, die binnen zes weken nadien beslissen.
5.
De in dit artikel bedoelde verklaringen zijn slechts geldig gedurende zes maanden na de dagtekening daarvan, tenzij de verklaring zelf een kortere geldigheidsduur vermeldt.
6.
De verklaring, bedoeld in het derde lid, vermeldt tevens de datum van de terinzagelegging en de datum en wijze van bekendmaking daarvan, alsmede datum en nummer van de door Gedeputeerde Staten verleende toestemming.
7.
De grondkamer neemt een verklaring, waarin een of meer der in het vorige lid bedoelde gegevens ontbreken, niet in aanmerking.
8.
De in artikel 56 b bedoelde verplichting bestaat evenmin, voor zover het verpachte is gelegen in een gebied waarvoor een structuurplan of een regionaal structuurplan geldt, dan wel een ontwerp van een zodanig plan ter inzage is gelegd en de verpachter ingevolge het bepaalde in de artikelen 2, 6, 10-24 en 27 van de Wet voorkeursrecht gemeenten overgaat tot de vervreemding van het verpachte aan de gemeente.
Artikel 56g
De verpachter is verplicht om, alvorens tot openbare verkoop van het verpachte wordt overgegaan, behoudens in geval van executoriale verkoop, de pachter ten minste een maand voor de verkoop bij deurwaardersexploot of bij aangetekende brief daarvan kennis te geven.
1.
De verpachter is aan de pachter een bedrag verschuldigd, gelijk aan de tussen partijen geldende jaarlijkse pachtprijs voor het verpachte, doch ten minste € 113,45;
a. indien hij het verpachte aan een derde vervreemdt zonder de krachtens artikel 56 b , eerste lid, op hem rustende verplichting te hebben nagekomen;
b. indien hij in het geval, bedoeld in artikel 56 d , tweede lid, het verpachte anders dan in het openbaar aan een derde vervreemdt tegen een lagere dan de in artikel 56 d , tweede lid bedoelde prijs.
2.
Hetzelfde bedrag is verschuldigd, indien de verpachter nalaat de krachtens artikel 56 g op hem rustende verplichting na te komen, tenzij hij bewijst dat de pachter desondanks van de openbare verkoop op de hoogte was.
3.
Het recht van de pachter om volledige schadevergoeding te vorderen blijft onverlet.
4.
De rechtsvorderingen krachtens dit artikel verjaren door het verloop van twaalf jaren, te rekenen van de vervreemding aan een derde.
1.
De pachter die van zijn recht van voorkeur gebruik heeft gemaakt en het uit dien hoofde verkregene binnen een periode van 10 jaar na die verkrijging deels of geheel vervreemdt, is aan de verpachter een vergoeding verschuldigd als bedoeld in het tweede tot en met vierde lid.
2.
De vergoeding bedraagt het verschil tussen de prijs die door de pachter is betaald voor het verkregene en de waarde daarvan in pachtvrije staat ten tijde van de verkrijging.
3.
Indien de waarde in pachtvrije staat ten tijde van de vervreemding door de pachter lager is dan de waarde in pachtvrije staat ten tijde van de verkrijging, bedraagt in afwijking van het tweede lid de vergoeding het verschil tussen de prijs die door de pachter is betaald voor het verkregene en de waarde daarvan in pachtvrije staat ten tijde van de vervreemding.
4.
De in het tweede en derde lid bedoelde vergoeding neemt telkens af met ééntiende deel voor elk jaar dat verstreken is gerekend van de verkrijging door de pachter af en vermindert voorts naar evenredigheid indien sprake is van vervreemding van een deel van het object.
5.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing:
a. indien de vervreemding plaatsvindt aan de echtgenoot of geregistreerde partner van de pachter, aan één of meer van zijn bloed- of aanverwanten in de rechte lijn, aan één of meer van zijn pleegkinderen of aan één of meer van de medepachters, met dien verstande dat indien zij binnen de in het eerste lid bedoelde periode tot gehele of gedeeltelijke vervreemding van het object overgaan, zij de in het eerste lid bedoelde vergoeding verschuldigd zijn;
b. indien de vervreemding plaatsvindt door één of meer van de bloed- of aanverwanten in de rechte lijn van de pachter of door één of meer van diens pleegkinderen aan één of meer van hun bloedverwanten in de rechte lijn of pleegkinderen, met dien verstande dat indien laatstgenoemden binnen de in het eerste lid bedoelde periode tot gehele of gedeeltelijke vervreemding van het object overgaan, zij de in het eerste lid bedoelde vergoeding verschuldigd zijn.
6.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder vervreemding mede verstaan: elke overeenkomst of andere rechtshandeling in welke vorm en onder welke benaming ook aangegaan of verricht, strekkende tot het anderszins overgaan van het verkregene, waarvan moet worden aangenomen dat zij niet zou zijn aangegaan of zou zijn verricht indien de in het eerste lid bedoelde vergoeding niet zou zijn verschuldigd.
Artikel 57
Alleen van de bepalingen van de artikelen 15, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, tweede lid, 26 eerste lid, 27 eerste lid, en 30 eerste en tweede lid, en 56 i kan bij overeenkomst worden afgeweken.
1.
De bepalingen van de artikelen 2-15, 18, 19, 30, derde lid, 31, 33, 36-49 a , 54, tweede tot en met het twaalfde lid, en 56 a -56 i zijn niet van toepassing op pachtovereenkomsten betreffende los land, hetwelk niet groter is dan één hectare.
2.
De grondkamer is bevoegd hetzij voor haar gehele ressort, hetzij voor een gedeelte daarvan, bij besluit voor een bepaalde tak van bodemcultuur de in het vorige lid genoemde oppervlakte te verlagen, doch niet tot minder dan 50 are. De besluiten van de grondkamer worden in de Nederlandse Staatscourant bekendgemaakt.
3.
Dit besluit behoeft de goedkeuring van Onze Minister.
4.
Overeenkomsten, in welke vorm en onder welke benaming ook aangegaan welke tot gevolg hebben dat door de ene partij aan de andere partij, - daaronder begrepen natuurlijke of rechtspersonen die in een samenwerkingsverband een landbouwbedrijf uitoefenen - tegen voldoening van een tegenprestatie los land in gebruik wordt gegeven ter uitoefening van de landbouw, gelden voor de toepassing van dit artikel als één overeenkomst. Voor de toepassing van dit artikel worden mede als één overeenkomst in aanmerking genomen die overeenkomsten waarvan op grond van feiten en omstandigheden moet worden aangenomen dat zij niet of voor een andere oppervlakte gesloten zouden zijn indien de oppervlaktegrenzen als bedoeld in dit artikel niet zouden zijn gesteld.
1.
De bepalingen van deze wet vinden overeenkomstige toepassing op overeenkomsten, waardoor of krachtens welke tegen een vergoeding ineens of in termijnen zakelijke genotsrechten voor 25 jaar of korter, dan wel voor onbepaalde tijd op hoeven of los land worden gevestigd. In geval van zakelijke genotsrechten voor onbepaalde tijd blijft de overeenkomstige toepassing van bepalingen van deze wet beperkt tot 25 jaar na de vestiging.
2.
De bepalingen, die voor het zakelijke genotsrecht gelden, vinden slechts toepassing, voorzover zij niet in strijd zijn met dwingende bepalingen van deze wet.
Artikel 60
Alle kosten, vallende op een openbare verpachting, verpachting bij inschrijving daaronder begrepen, komen ten laste van de verpachter.
Artikel 61
In een pachtovereenkomst, aangegaan onder de voorwaarde, dat de overeenkomst door de grondkamer geheel of ten dele ongewijzigd zal worden goedgekeurd, wordt deze voorwaarde voor niet geschreven gehouden.
Artikel 62
Indien het Rijk, een provincie, een gemeente, een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen , een waterschap, een veenschap of een veenpolder aan hun in eigendom toebehorende hoeven of los land een bestemming heeft gegeven voor niet tot de landbouw betrekkelijke doeleinden van openbaar nut, kunnen zij aan de grondkamer verzoeken goed te keuren, dat bij verpachting van zulke hoeven of zodanig los land in de overeenkomst een of meer van de volgende bedingen zullen worden opgenomen:
a. dat de overeenkomst in afwijking van het bepaalde in artikel 12, eerste lid, tweede zin, geldt voor de overeengekomen tijd;
b. dat de verlenging niet zal plaats hebben, indien en voorzover de verpachter in de kennisgeving, bedoeld in artikel 36, tweede lid, aan de pachter heeft medegedeeld, dat de verlenging met de bestemming van het verpachte onverenigbaar is;
c. dat de pachter niet bevoegd zal zijn aan de grondkamer machtiging te vragen bestemming, inrichting of gedaante van het gepachte te veranderen;
d. dat de overeenkomst door de verpachter te allen tijde kan worden beëindigd, indien en voorzover de bestemming de beëindiging naar zijn oordeel noodzakelijk maakt.
Artikel 63
De grondkamer onderzoekt uitsluitend of de bestemming het beding redelijkerwijs noodzakelijk kan maken. Zij treedt niet in een beoordeling dezer bestemming.
1.
In geval de pachtovereenkomst niet wordt verlengd op grond van het beding, genoemd in artikel 62 onder b , heeft de pachter geen recht op schadeloosstelling.
2.
In geval van beëindiging op grond van het beding, genoemd in artikel 62, onder d , heeft de pachter recht op schadeloosstelling over de tijd, welke hij bij niet-beëindiging ingevolge de pachtovereenkomst nog op het gepachte had kunnen blijven.
3.
Bij gedeeltelijke beëindiging is de pachter bevoegd de pachtovereenkomst ook voor het overige te beëindigen. Hij geeft hiervan bij aangetekende brief kennis aan de verpachter binnen een maand na de beëindiging, bedoeld in artikel 62 onder d.