1.
De in artikel 56 b bedoelde verplichting bestaat niet, wanneer en voor zover het verpachte is gelegen in een geldend bestemmingsplan, waarbij daaraan een andere dan landbouwkundige bestemming is gegeven. Op verzoek van de verpachter verklaren burgemeester en wethouders schriftelijk, of in zulk een plan al dan niet een landbouwkundige bestemming aan het verpachte is gegeven.
2.
Evenmin bestaat de in artikel 56 b bedoelde verplichting, wanneer de verpachter overgaat tot vervreemding van het verpachte aan een derde en de grondkamer, op gezamenlijk verzoek van de verpachter en die derde, heeft vastgesteld, dat aannemelijk is, dat de derde het verpachte voor andere dan landbouwkundige doeleinden zal gebruiken of doen gebruiken. Bij het verzoek wordt een verklaring overgelegd van burgemeester en wethouders, waaruit blijkt, dat die doeleinden niet in strijd zijn met een geldend of een in ontwerp ter inzage gelegd bestemmingsplan. Deze verklaring kan slechts worden afgegeven nadat Gedeputeerde Staten daartoe hun toestemming hebben gegeven.
3.
Indien de Staat, een provincie, een gemeente, een waterschap, een veenschap of een veenpolder de in het tweede lid bedoelde derde is, zijn slechts Gedeputeerde Staten bevoegd de in dat lid bedoelde verklaring af te geven.
4.
Het bevoegde college beslist binnen drie weken na de indiening van het verzoek, onderscheidenlijk binnen drie weken na de ontvangst van de toestemming van Gedeputeerde Staten. Indien burgemeester en wethouders binnen de gestelde termijn geen beslissing hebben genomen, kan de afgifte van de verklaring worden gevraagd aan Gedeputeerde Staten, die binnen zes weken nadien beslissen.
5.
De in dit artikel bedoelde verklaringen zijn slechts geldig gedurende zes maanden na de dagtekening daarvan, tenzij de verklaring zelf een kortere geldigheidsduur vermeldt.
6.
De verklaring, bedoeld in het derde lid, vermeldt tevens de datum van de terinzagelegging en de datum en wijze van bekendmaking daarvan, alsmede datum en nummer van de door Gedeputeerde Staten verleende toestemming.
7.
De grondkamer neemt een verklaring, waarin een of meer der in het vorige lid bedoelde gegevens ontbreken, niet in aanmerking.
8.
De in artikel 56 b bedoelde verplichting bestaat evenmin, voor zover het verpachte is gelegen in een gebied waarvoor een structuurplan of een regionaal structuurplan geldt, dan wel een ontwerp van een zodanig plan ter inzage is gelegd en de verpachter ingevolge het bepaalde in de artikelen 2, 6, 10-24 en 27 van de
Wet voorkeursrecht gemeenten overgaat tot de vervreemding van het verpachte aan de gemeente.