1.
De pachter kan zich tot de pachtkamer wenden met de vordering zijn echtgenoot of geregistreerde partner, één of meer zijner bloed- en aanverwanten in de rechte lijn, één of meer van zijn pleegkinderen of één of meer van de medepachters - of twee of meer van deze gezamenlijk - in zijn plaats als pachter te stellen.
2.
Indien de pachter een vordering, als bedoeld in het vorige lid, heeft gedaan, is de verpachter bevoegd zich tot de pachtkamer te wenden met de vordering een of meer anderen van de in het vorige lid genoemde belanghebbenden in de plaats van de pachter te stellen.
3.
De pachtkamer beslist naar billijkheid, met inachtneming van de overige bepalingen van dit artikel.
4.
De pachtkamer wijst de vordering af, indien op grond van het gestelde in artikel 5, eerste lid, onder d en e , eerste zinsnede, en met inachtneming van het bepaalde in artikel 5, tweede en vijfde lid, de goedkeuring aan een nieuwe pachtovereenkomst zou zijn onthouden.
5.
De pachtkamer wijst de vordering af, indien de voorgestelde pachter niet voldoende waarborgen voor een behoorlijke bedrijfsvoering biedt.
6.
De pachtkamer wijst de vordering af, indien de voorgestelde pachter op het tijdstip waarop de vordering aanhangig wordt gemaakt de leeftijd van vijfenzestig jaren heeft bereikt en de verpachter deswege verzoekt de vordering af te wijzen.
7.
Indien de pachtkamer de vordering zou moeten afwijzen, omdat op grond van het gestelde in artikel 5, eerste lid, onder d en e , eerste zinsnede, de goedkeuring aan een nieuwe pachtovereenkomst zou zijn onthouden, is zij bevoegd de pachtovereenkomst te wijzigen op het punt of de punten, welke die goedkeuring zouden verhinderen. Het bepaalde in artikel 6, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
8.
De pachtkamer kan de toewijzing van de vordering afhankelijk stellen van de vervulling van zodanige voorwaarden, als zij in het belang van de verpachter noodzakelijk oordeelt.
9.
Indien de pachtovereenkomst ingevolge het in het zevende lid bepaalde tegen de wil van de voorgestelde pachter is gewijzigd, kan deze, mits binnen een maand na de dag van het vonnis, van de indeplaatsstelling afzien door een kennisgeving bij aangetekende brief aan de verpachter. In dat geval staat de voorgestelde pachter geen beroep open.