Nadere regeling prudentieel toezicht effectenverkeer 2002
Gelet op de artikelen 1, 12, 13, 16, 17, 24, 34 en 35 Besluit toezicht effectenverkeer 1995 stelt de Bank de volgende regeling vast:
01. Inleidende bepalingen
Voor de wijze waarop de Autoriteit Financiële Markten en De Nederlandsche Bank NV zullen samenwerken bij het toezicht, wordt verwezen naar het bovengenoemde overdrachtsbesluit, alsmede naar het convenant tussen de Autoriteit Financiële Markten, De Nederlandsche Bank NV en de Pensioen- & Verzekeringskamer. De afspraken zijn er bijvoorbeeld op gericht om informatie die voor meer dan één toezichthouder relevant is, bijvoorbeeld aan de vergunningverlenende toezichthouder kan worden aangeleverd. Deze zal voor verspreiding aan de overige toezichthouders zorgdragen.
In het Besluit van 29 augustus 2002 tot wijziging van het overdrachtsbesluit(Stb. 452) heeft de Minister van Financiën de verantwoordelijkheid voor het prudentiële toezicht op effecteninstellingen belegd bij De Nederlandsche Bank. Teneinde deze taak uit te voeren heeft de Bank de hierna volgende Nadere regeling prudentieel toezicht effectenverkeer 2002 opgesteld. De rechtsbasis hiervan is, evenals voor de Nadere regeling toezicht effectenverkeer 1999 gold, de
Wte 1995 en het
Besluit toezicht effectenverkeer 1995 . In het kader van de hervorming van het toezicht is de bevoegdheid tot het uitvaardigen van prudentiële regels onder de
Wte 1995 overgedragen aan De Nederlandsche Bank NV. Uitgangspunt bij de daardoor noodzakelijk geworden intrekking van prudentiële bepalingen door de Autoriteit FM en de uitvaardiging van de prudentiële bepalingen (en daarmee samenhangende bepalingen die voor beide toezichthouders relevant zijn teneinde hun werkzaamheden te kunnen uitvoeren) is dat ten tijde van de overgang van dit toezicht geen materiële wijziging in de regelgeving wordt aangebracht. Om deze reden zal het totaalbeeld van de onderstaande regeling en de Nadere regeling gedragstoezicht effectenverkeer 2002 tezamen materieel identiek zijn aan de Nadere regeling toezicht effectenverkeer 1999 van 7 januari 1999, zoals gewijzigd per 1 september 2001.
Voorzien wordt dat de Nadere regeling prudentieel toezicht effectenverkeer 2002 de komende jaren zal worden herzien, mede ten behoeve van de harmonisatie van gelijkgerichte prudentiële regels en ter verwerking van de door de Bank opgedane toezichtservaring bij deze voor haar nieuwe categorie instellingen. Als
bijlage 4 is opgenomen een concordantietabel waaruit blijkt welke bepalingen uit de Nadere regeling toezicht effectenverkeer 1999 waar zijn neergeslagen in de hiernavolgende regeling.
Voor een toelichting op de artikelen in de voorliggende Nadere regeling prudentieel toezicht effectenverkeer 2002 wordt verwezen naar de Toelichting op de Nadere regeling toezicht effectenverkeer 1999, voor zover passages nog relevant zijn.
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
a)
de wet: de
Wet toezicht effectenverkeer 1995 ;
b)
het besluit: het
Besluit toezicht effectenverkeer 1995 ;
c)
uitgevende instelling: een onderneming of instelling te wier laste effecten zijn of worden uitgegeven in of vanuit Nederland buiten een besloten kring;
e)
Bank: De Nederlandsche Bank NV;
(1)
het ontvangen van orders van cliënten met betrekking tot financiële instrumenten en het op naam en voor rekening van die cliënten doorgeven van die orders aan een andere effecteninstelling;
(2)
het ontvangen van orders van cliënten met betrekking tot financiële instrumenten en het voor rekening van die cliënten uitvoeren of doen uitvoeren van die orders alsmede het anderszins bijeenbrengen van koper en verkoper ter zake van transacties in financiële instrumenten;
(3)
het uitvoeren van transacties met betrekking tot financiële instrumenten voor eigen rekening, anders dan bij uitgifte van financiële instrumenten als bedoeld onder sub 5 en anders dan in het kader van het onderhouden van een markt als bedoeld onder sub 6;
(4)
het aanbieden van de mogelijkheid om door het openen van een rekening vorderingen te verkrijgen, luidende in effecten, waarbij door middel van deze rekening transacties in effecten kunnen worden bewerkstelligd;
(5)
het overnemen of plaatsen van financiële instrumenten bij uitgifte;
(6)
het verrichten van transacties met betrekking tot financiële instrumenten teneinde een markt in financiële instrumenten te onderhouden;
(7)
het optreden als plaatselijke onderneming. Een plaatselijke onderneming is een effecteninstelling die op een in een lidstaat van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling gevestigde en onder toezicht staande effectenbeurs voor opties of voor rechten op overdracht op termijn van goederen, of voor soortgelijke effecten, uitsluitend effectendiensten verricht als bedoeld onder:
(a)
sub 2, voor zover als cliënt uitsluitend andere tot die effectenbeurs toegelaten effecteninstellingen optreden;
(b)
sub 3, voor zover als tegenpartij uitsluitend andere tot die effectenbeurs toegelaten effecteninstellingen optreden; en/of
(c)
sub 6, voor zover als tegenpartij uitsluitend andere tot die effectenbeurs toegelaten effecteninstellingen optreden,
en voor zover de uitvoering en afwikkeling van de effectentransacties geschieden onder de verantwoordelijkheid van een clearinginstelling van diezelfde effectenbeurs en door die clearinginstelling worden gegarandeerd;
(8)
het verrichten van vermogensbeheer. Vermogensbeheer is:
(a)
het op grond van een overeenkomst verrichten van het beheer over financiële instrumenten die toebehoren aan een cliënt, dan wel over aan deze cliënt toebehorende middelen ter belegging in financiële instrumenten, daaronder het op naam en voor rekening van die cliënt doorgeven van orders met betrekking tot financiële instrumenten aan een andere effecteninstelling; en/of
(b)
het op grond van een overeenkomst verrichten van het beheer over financiële instrumenten die toebehoren aan een cliënt, dan wel over aan deze cliënt toebehorende middelen ter belegging in financiële instrumenten, daaronder het voor rekening van die cliënt uitvoeren of doen uitvoeren van transacties met betrekking tot financiële instrumenten;
i)
kredietinstelling: tenzij anders aangegeven, een kredietinstelling die is ingeschreven in het register als bedoeld in
artikel 21 van de wet;
j)
financiële instelling: een financiële instelling als gedefinieerd in artikel 1, onderdeel 5 van
Richtlijn 2000/12/EG van 20 maart 2000 (L 126/1);
Artikel 2
Een effecteninstelling beschikt doorlopend over een eigen vermogen als omschreven in
bijlage 1 , van ten minste:
a)
35.000 euro, als de effecteninstelling de effectendienst bedoeld in
artikel 1, onder h, sub 1, verricht, mits de effecteninstelling deze dienst niet, overeenkomstig
artikel 13 of
14 van de wet, verricht of voornemens is te verrichten in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
b)
50.000 euro, als de effecteninstelling een of meer van de volgende effectendiensten verricht:
-
de effectendienst bedoeld in
artikel 1, onder h, sub 1, indien de effecteninstelling deze dienst, overeenkomstig
artikel 13 of
14 van de wet verricht of voornemens is te verrichten in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
1.
Een effecteninstelling, met uitzondering van de plaatselijke onderneming, beschikt doorlopend over een toetsingsvermogen als omschreven in
bijlage 1 , dat ten minste de som bedraagt van de in
bijlage 2 omschreven kapitaalvereisten.
2.
Een plaatselijke onderneming voldoet aan de voor de effectenbeurs waartoe de plaatselijke onderneming is toegelaten geldende regels met betrekking tot de vereiste financiële waarborgen voor plaatselijke ondernemingen.
1.
Onverminderd het bedrag van het in
artikel 3 bedoelde toetsingsvermogen, beschikt een effecteninstelling, met uitzondering van de plaatselijke onderneming, over een toetsingsvermogen van ten minste 25% van de vaste kosten van de effecteninstelling in het afgelopen boekjaar.
2.
De vaste kosten als bedoeld in het eerste lid, omvatten alle kosten, met uitzondering van:
a)
de variabele kosten van werknemers waarvan het dienstverband niet onverwijld en zonder schadeloosstelling kan worden opgezegd;
b)
de kosten van werknemers waarvan het dienstverband onverwijld en zonder schadeloosstelling kan worden opgezegd;
c)
de variabele kosten betreffende de voor de effecteninstelling verrichte effectendiensten;
e)
de rentekosten over achtergestelde leningen als bedoeld in
bijlage 1, rubriek 1.2.1.f ;
f)
de buitengewone kosten met een eenmalig karakter; en
g)
de overige, door de Bank schriftelijk goedgekeurde, variabele kosten.
3.
De Bank kan het krachtens het eerste lid vereiste toetsingsvermogen aanpassen in geval dat naar haar oordeel sprake is van aanzienlijke wijzigingen in de werkzaamheden van de effecteninstelling sinds het voorgaande boekjaar.
4.
Wanneer de effecteninstelling haar werkzaamheden niet gedurende een volledig boekjaar heeft uitgeoefend, bedraagt het vereiste een kwart van het in het programma van werkzaamheden van de effecteninstelling begrote cijfer voor de vaste kosten, tenzij de Bank aanpassing van dit programma verlangt.
Artikel 5
Onverminderd
artikel 3 bewaakt en beheerst een effecteninstelling, met uitzondering van de plaatselijke onderneming, de omvang van haar grote risico's overeenkomstig de voorschriften in
bijlage 2 .
1.
De ingevolge de
artikelen 2,
3 en
4 gestelde kapitaalvereisten worden berekend op niet-geconsolideerde basis.
2.
Een effecteninstelling die deel uit maakt van een groep waartoe een of meer andere financiële instellingen behoren, voert systemen in voor de bewaking van de bronnen van eigen en vreemd vermogen van alle andere instellingen binnen de groep en van de grote risico's binnen de groep.
3.
Een effecteninstelling rapporteert de Bank omtrent alle risico's binnen een groep die de financiële positie van de effecteninstelling in gevaar kunnen brengen.
4.
De effecteninstelling dient te voldoen aan de door de Bank te stellen bijzondere regels betreffende:
a)
het, onverminderd de
artikelen 3 en
4, door de effecteninstelling aan te houden toetsingsvermogen; en/of
b)
beperkingen van de omvang van de al dan niet uit de balans blijkende verplichtingen tussen de effecteninstelling en de andere instellingen die deel uitmaken van de groep waartoe ook de effecteninstelling behoort,
in het geval dat naar het oordeel van de Bank de effecteninstelling onvoldoende is beschermd tegen de in het derde lid bedoelde risico's.
1.
Een effecteninstelling waardeert de activa en passiva, alsmede de niet uit de balans blijkende rechten en verplichtingen, op grondslagen die voldoen aan normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd.
2.
De handelsportefeuille van de effecteninstelling wordt dagelijks gewaardeerd tegen de marktwaarde dan wel, indien de marktwaarde niet direct te bepalen is, tegen de geschatte opbrengstwaarde, berekend op basis van financiële berekeningstechnieken die voldoen aan normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd.
3.
Met betrekking tot de toegepaste waarderingsmethode dient een bestendige gedragslijn te worden gevolgd.
1.
Een effecteninstelling waarop
artikel 4, eerste lid, van toepassing is, rapporteert door middel van staten overeenkomstig de door de Bank te verstrekken modellen aan de Bank per ultimo van iedere maand, uiterlijk op de tiende werkdag na afloop van de desbetreffende maand, over de balans, resultatenrekening, de stand van het toetsingsvermogen alsmede over de grote risico's als bedoeld in
bijlage 2 .
2.
In afwijking van het eerste lid, rapporteert de effecteninstelling die de effectendiensten als bedoeld in
artikel 1, onder h, sub 1 of
8a, verricht, door middel van staten overeenkomstig de door de Bank te verstrekken modellen, aan de Bank per ultimo van ieder kwartaal, uiterlijk op de vijftiende werkdag na afloop van het desbetreffende kwartaal, over de balans, resultatenrekening, de stand van het toetsingsvermogen alsmede over de grote risico's als bedoeld in
bijlage 2 .
3.
De effecteninstelling als bedoeld in het eerste of tweede lid rapporteert de Bank onverwijld indien het aanwezige toetsingsvermogen daalt onder de grenswaarde van 120% van het toetsingsvermogen waarover de effecteninstelling ingevolge
artikel 3, eerste lid, en
artikel 4, eerste lid, dient te beschikken.
4.
Een effecteninstelling als bedoeld in
artikel 2 rapporteert de Bank onverwijld indien het aanwezige eigen vermogen daalt onder de voor die instelling ingevolge
artikel 2 vereiste eigen vermogen.
5.
Onverminderd het eerste tot en met het tweede lid, rapporteert een effecteninstelling zoveel vaker aan de Bank als de Bank dat eist.
1.
In dit artikel wordt verstaan onder International Accounting Standards (IAS)/International Financial Reporting Standards (IFRS): de door de International Accounting Standards Board vastgestelde en door de Europese Commissie goedgekeurde standaarden en de daarbij behorende interpretaties voor jaarrekeningen, bedoeld in artikel 2 van de
Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (PbEG L 243).
2.
Een effecteninstelling die in haar jaarrekening overgaat op IAS/IFRS, gaat in de rapportages als bedoeld in
artikel 8 eveneens over op IAS/IFRS. De effecteninstelling kan in deze rapportages uitsluitend overgaan op IAS/IFRS aan het begin van een boekjaar. Een effecteninstelling kan niet terugkomen op een eenmaal gemaakte overgang op IAS/IFRS.
3.
Een effecteninstelling die overgaat op IAS/IFRS dient eenmalig een aanvullende rapportage als bedoeld in
artikel 8 in bij de Bank, op basis van IAS/IFRS en naar de stand op het moment van overgang op IAS/IFRS. De effecteninstelling licht bij deze eenmalige aanvullende rapportage tevens belangrijke verschillen toe met betrekking tot de omvang en de samenstelling van het toetsingsvermogen, zoals deze resulteren uit deze eenmalige aanvullende rapportage onderscheidenlijk uit de reguliere rapportage als bedoeld in
artikel 8, ingevuld naar de stand aan het einde van het laatste boekjaar voorafgaand aan het moment van overgang op IAS/IFRS.
4.
De effecteninstelling dient de in het derde lid bedoelde aanvullende rapportage in bij de Bank gelijktijdig met de eerstvolgende reguliere rapportage als bedoeld in
artikel 8 na het moment van overgang op IAS/IFRS. In het geval een effecteninstelling in haar jaarrekening overgaat of is overgegaan op IAS/IFRS met ingang van een boekjaar dat is aangevangen voor 1 juli 2005, dient de effecteninstelling de in het derde lid bedoelde aanvullende rapportage uiterlijk in bij de Bank op de tiende werkdag van juli 2005, indien zij maandelijks rapporteert, dan wel uiterlijk op de vijftiende werkdag van juli 2005, indien zij op kwartaalbasis rapporteert.
Artikel 9
Een effecteninstelling, niet zijnde een kredietinstelling, als bedoeld in artikel 15 Nadere regeling gedragstoezicht effectenverkeer 2002 respectievelijk een effecteninstelling, zijnde een kredietinstelling, als bedoeld in artikel 16 Nadere regeling gedragstoezicht effectenverkeer 2002, maakt enkel gebruik van de aldaar bedoelde effectengiro respectievelijk bewaarinstelling indien
-
de effectengiro respectievelijk de bewaarinstelling beschikt over een bedrag aan eigen vermogen als omschreven in
bijlage I , met inachtneming van
rubriek 2.5.3 van bijlage 2 , van ten minste 125.000 euro;
-
de Bank bij de effectengiro respectievelijk de bewaarinstelling alle inlichtingen kan inwinnen of doen inwinnen, die naar het oordeel van de Bank nodig zijn voor het toezicht op het eigen vermogen; en
-
de effectengiro respectievelijk de bewaarinstelling zorg draagt voor een adequate administratieve organisatie met betrekking tot de in bewaring genomen effecten en gelden respectievelijk effecten, overeenkomstig
bijlage 3 van deze regeling, voor zover nodig voor het toezicht op het eigen vermogen.
1.
Een effecteninstelling beschikt, met het oog op het adequaat functioneren van de effecteninstelling en de naleving van bij of krachtens de
wet gestelde vereisten, over een adequate administratieve organisatie en een systeem van interne controle overeenkomstig de regels in
bijlage 3 .
2.
De in het eerste lid bedoelde administratieve organisatie en het systeem van interne controle, worden op systematische wijze beschreven, regelmatig geëvalueerd en zonodig geactualiseerd.
Artikel 11
Een effecteninstelling, zijnde een kredietinstelling, draagt zorg voor de vastlegging in een daartoe opgezette administratie, van alle binnen het bedrijf van de effecteninstelling geconstateerde overtredingen van de bij of krachtens de
wet gestelde regels door haar medewerkers en rapporteert ten minste per kwartaal, uiterlijk op de tiende werkdag na afloop van het desbetreffende kwartaal, aan de Bank.
1.
In het geval een effecteninstelling, zijnde een kredietinstelling, voornemens is een medewerker in dienst te nemen die werkzaam zal zijn op het gebied van de door de
wet bestreken en door de effecteninstelling, zijnde een kredietinstelling, uitgeoefende diensten, wint de effecteninstelling, zijnde een kredietinstelling, in het kader van zijn oordeelsvorming over de deskundigheid en betrouwbaarheid van betrokkene ten minste schriftelijke inlichtingen in bij de werkgever of werkgevers bij welke betrokkene gedurende de laatste 5 jaar werkzaam is geweest.
2.
De effecteninstelling, zijnde een kredietinstelling, is verplicht van betrokkene als bedoeld in het eerste lid te eisen dat deze onvoorwaardelijk toestemming verleent voor het inwinnen van inlichtingen.
3.
Een effecteninstelling waaraan inlichtingen over een betrokkene als bedoeld in het eerste lid worden gevraagd is verplicht deze inlichtingen schriftelijk dan wel elektronisch binnen drie weken na de in het eerste lid bedoelde aanvraag te verstrekken.
Artikel 13
Deze regeling kan worden aangehaald als 'Nadere regeling prudentieel toezicht effectenverkeer 2002'. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 september 2002.
1.
Als modellen in de zin van
artikel 8 worden aangewezen de modellen die op basis van de Nadere regeling 1999 door de Autoriteit Financiële Markten waren vastgesteld, met dien verstande dat voor 'Autoriteit-FM' voortaan 'De Nederlandsche Bank' moet worden gelezen.
2.
Door de Autoriteit-FM genomen besluiten of gegeven oordelen op basis van de artikelen 7, 9 en 11 van de Nadere regeling toezicht effectenverkeer 1999, zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van dit besluit, worden geacht te zijn genomen door de Bank.