3.1. Voorwaarden voor aanwijzing
Aan de aanwijzing verbind ik de volgende voorwaarden.Voorwaarden 1. Toepasselijk recht
Op de regeling zijn de bepalingen van
hoofdstuk IIB en
hoofdstuk VIII van de Wet LB van overeenkomstige toepassing. Dit is alleen anders voorzover de aard van een pensioenvervangende regeling zich daartegen verzet of als de hierna volgende voorwaarden anders bepalen.2. Wijze van opbouw
De opbouw van pensioenvervangende uitkeringen geschiedt op basis van te storten spaarbedragen.3. Hoogte spaarbedragen
De spaarbedragen zijn gelijk aan de pensioenpremies voor niet-gemoedsbezwaarde werknemers.4. Hoogte spaarbedragen bij afwezigheid pensioenregeling
Als de werkgever alleen een pensioenvervangende regeling voor gemoedsbezwaarden heeft, ontbreekt de vergelijkingsmaatstaf van voorwaarde 3. In dat geval geldt dat de spaarbedragen ten hoogste gelijk zijn aan de premiebedragen uit het staffelbesluit (het
besluit van 28 april 2003 , nr. CPP2003/308M). Daarbij moeten de staffels uit de bijlage bij dat besluit worden geschoond van de daarin opgenomen opslag voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid.5. Verzekeraar
De werkgever stort de spaarbedragen op een rekening ten name van de werknemer bij een verzekeraar als bedoeld in
artikel 19a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet LB.6. Uitkering
De verzekeraar keert het gespaarde bedrag uit in gelijke termijnen vanaf de pensioeningangsdatum in de pensioenregeling. Er blijft in deze en de volgende voorwaarden sprake van ‘gelijke termijnen’ bij variaties overeenkomstig
artikel 18d, eerste lid, onderdelen a en b, en derde lid, van de Wet LB. De uitkeringsperiode is ten minste 15 en ten hoogste 25 jaar. Bij afwezigheid van een pensioenregeling van de werkgever geldt een door de
Wet LB toegestane ingangsdatum.7. Overlijden werknemer vóór pensionering
Als de uitkeringsgerechtigde werknemer overlijdt voordat de pensioenvervangende uitkeringen zijn ingegaan, geldt het volgende: