1.
Het toezicht op de naleving van deze wet anders dan door de hoofden is opgedragen aan burgemeester en wethouders. Zij wijzen daartoe een of meer ambtenaren aan.
2.
Alvorens hun ambt te aanvaarden, leggen deze ambtenaren in handen van de burgemeester de eed of de belofte af, waarvan het formulier bij ministeriële regeling wordt vastgesteld.
3.
Deze ambtenaren zijn bevoegd hun taak uit te oefenen ten aanzien van leerlingen die in Nederland woon- of verblijfplaats hebben.
4.
Burgemeester en wethouders stellen een instructie vast voor deze ambtenaren, die ten minste bevat:
b.
de wijze waarop de gevallen van schoolverzuim die ter kennis van de gemeente worden gebracht, worden behandeld;
c.
de wijze waarop de ambtenaren bij de uitvoering van hun taken overleg plegen en samenwerken met hun ambtgenoten van de omliggende gemeenten;
d.
de aanwijzing van de diensten en instellingen waarmee de ambtenaren bij de uitvoering van hun taken dienen samen te werken;
e.
een meldcode waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe de ambtenaren bij de uitvoering van hun taken omgaan met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden.
8.
Het college van burgemeester en wethouders bevordert de kennis en het gebruik van de meldcode onder deze ambtenaren.
9.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld uit welke elementen een meldcode in ieder geval bestaat.
Artikel 17. Gemeenschappelijke regeling betreffende toezicht
Gemeenschappelijke regelingen betreffende het toezicht op de naleving van deze wet, alsmede wijziging of intrekking daarvan, worden mede ter kennis gebracht van Onze minister en van de hoofden in de gemeenten die bij de regeling zijn aangesloten.
1.
De hoofden geven aan burgemeester en wethouders binnen zeven dagen kennis van de in- en afschrijving van leerlingen ten aanzien van wie deze wet van toepassing is. Een beslissing tot verwijdering van een leerling wordt terstond gemeld.
2.
Indien de jongere geen volledig onderwijsprogramma volgt, geeft het hoofd van een instelling aan burgemeester en wethouders bericht van het programma van de combinatie leren en werken, bedoeld in
artikel 4c, eerste lid, dat door de jongere wordt gevolgd.
3.
De hoofden geven aan burgemeester en wethouders en aan de ambtenaar alle inlichtingen die deze in verband met de uitvoering van deze wet verlangen.
4.
In de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, en in de mededeling, bedoeld in het tweede lid, vermeldt het hoofd zo mogelijk mede het burgerservicenummer of onderwijsnummer van de jongere.
6.
Indien burgemeester en wethouders van de gemeente waar de leerling woon- of verblijfplaats heeft hun bevoegdheden op grond van deze wet hebben ondergebracht in een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, vindt de informatieverstrekking door de hoofden, bedoeld in dit artikel, plaats aan het orgaan dat daartoe volgens die gemeenschappelijke regeling is aangewezen.
1.
Indien een ingeschreven leerling van een school ten aanzien van wie deze wet van toepassing is, niet zijnde een dagschool voor voortgezet onderwijs als bedoeld in
artikel 1, onderdeel b, subonderdelen 1 en 2, zonder geldige reden les- of praktijktijd heeft verzuimd en dit verzuim gedurende een periode van vier opeenvolgende lesweken in totaal zestien uren les- of praktijktijd bedraagt, geeft het hoofd van de school hiervan onverwijld kennis aan burgemeester en wethouders van de gemeente waar de leerling woon- of verblijfplaats heeft.
2.
In de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, vermeldt het hoofd zo mogelijk mede het burgerservicenummer of onderwijsnummer van de jongere.
3.
Indien burgemeester en wethouders van de gemeente waar de leerling woon- of verblijfplaats heeft hun bevoegdheden op grond van deze wet hebben ondergebracht in een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, vindt de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, plaats aan het orgaan dat daartoe volgens die gemeenschappelijke regeling is aangewezen.
1.
Indien een ingeschreven leerling van een dagschool voor voortgezet onderwijs als bedoeld in
artikel 1, onderdeel b, subonderdelen 1 en 2, zonder geldige reden les- of praktijktijd heeft verzuimd en dit verzuim gedurende een periode van vier opeenvolgende lesweken in totaal zestien uren les- of praktijktijd bedraagt, geeft het hoofd van de school hiervan onverwijld kennis aan Onze minister, zo mogelijk onder opgave van de reden die naar zijn oordeel ten grondslag ligt aan het verzuim.
2.
Indien een ingeschreven leerling van een instelling als bedoeld in
artikel 1, onderdeel c, zonder geldige reden gedurende een periode van vier opeenvolgende lesweken in totaal zestien uren van de lestijd heeft verzuimd, geeft het hoofd van de instelling hiervan onverwijld kennis aan Onze minister, zo mogelijk onder opgave van de reden die naar zijn oordeel ten grondslag ligt aan het verzuim.
3.
Onze minister neemt de op grond van dit artikel door het hoofd verstrekte gegevens van de betrokken leerling op in het meldingsregister relatief verzuim.
4.
Onze minister bericht burgemeester en wethouders van de gemeente waar de betrokken leerling woon- of verblijfplaats heeft onverwijld na de kennisgeving, bedoeld in het eerste en tweede lid, dat een zodanige kennisgeving heeft plaatsgevonden.
5.
Onze minister verstrekt uit het meldingsregister relatief verzuim aan het betrokken hoofd van de school en aan burgemeester en wethouders van de gemeente waar de betrokken leerling woon- of verblijfplaats heeft de ter zake van die leerling geregistreerde gegevens.
6.
Burgemeester en wethouders van de gemeente waar de betrokken leerling woon- of verblijfplaats heeft melden aan Onze minister telkens de status van de behandeling van het ter zake van die leerling gemelde verzuim.
7.
Onze minister neemt de op grond van dit artikel door burgemeester en wethouders verstrekte gegevens op in het meldingsregister relatief verzuim.
8.
Het betrokken hoofd van de school en burgemeester en wethouders van de gemeente waar de betrokken leerling woon- of verblijfplaats heeft, zijn bevoegd het meldingsregister relatief verzuim te raadplegen voor zover het betreft de ter zake van die leerling geregistreerde gegevens.
9.
Het hoofd kan de gegevens, bedoeld in het derde lid, verstrekken aan burgemeester en wethouders van de gemeente waar de betrokken leerling woon- of verblijfplaats heeft.
10.
Bij de verwerking van gegevens, bedoeld in dit artikel, wordt het persoonsgebonden nummer van de betrokken leerling gebruikt.
11.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze van de verstrekking van gegevens op grond van het eerste, tweede en zesde lid en wordt een nadere specificatie gegeven van de gegevens die op grond van het eerste, tweede en zesde lid worden verstrekt.
12.
De gegevens die worden verstrekt op grond van het eerste en tweede lid kunnen persoonsgegevens als bedoeld in
artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens omvatten, met uitzondering van gegevens over ras, politieke gezindheid, seksueel leven of het lidmaatschap van een vakvereniging, voor zover deze persoonsgegevens noodzakelijk zijn met het oog op de informatieverstrekking over de achtergronden van het relatief verzuim.
13.
Indien burgemeester en wethouders van de gemeente waar de leerling woon- of verblijfplaats heeft hun bevoegdheden op grond van deze wet hebben ondergebracht in een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen en daarvan mededeling hebben gedaan aan Onze minister, komen hun rechten en verplichtingen als bedoeld in dit artikel toe aan het orgaan dat daartoe volgens die gemeenschappelijke regeling is aangewezen.
Artikel 21b. Overgangsbepaling kennisgeving relatief verzuim primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs
Tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip wordt in
artikel 21, eerste lid, voor «niet zijnde een school als bedoeld in
artikel 1, onderdeel b, subonderdelen 1 en 2» gelezen «niet zijnde een dagschool voor voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 1, of een school als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 2» en wordt in
artikel 21a, eerste lid, voor «een ingeschreven leerling van een school als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdelen 1 en 2» gelezen: een ingeschreven leerling van een dagschool voor voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 1, of een school als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 2.
1.
Indien blijkt, dat een leerplichtige of kwalificatieplichtige jongere niet als leerling of deelnemer staat ingeschreven, zonder dat een grond voor vrijstelling aanwezig is, of indien een kennisgeving is ontvangen, als bedoeld in
artikel 21, of bericht van een kennisgeving is ontvangen als bedoeld in
artikel 21a, vierde lid, stelt de ambtenaar vanwege burgemeester en wethouders een onderzoek in. Hij hoort de in
artikel 2, eerste lid, bedoelde personen en tracht hen ertoe te bewegen hun verplichtingen na te komen.
2.
Blijkt aan de ambtenaar dat de in
artikel 2, eerste lid, bedoelde personen weigeren de jongere als leerling van een school onderscheidenlijk als deelnemer bij een instelling te laten inschrijven, zonder dat zij op grond van
artikel 5,
5a of
15 van deze verplichting zijn vrijgesteld, of dat zij niet zorgen, dat de leerplichtige jongere de school of de jongere die kwalificatieplichtig is de school of instelling geregeld bezoekt, zonder dat zij op grond van
artikel 11 van deze verplichting zijn vrijgesteld, dan zendt hij proces-verbaal van zijn bevindingen aan de officier van justitie.
3.
Blijkt aan de ambtenaar, dat de leerplichtige jongere die de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt of de jongere die kwalificatieplichtig is het onderwijs aan de school of aan de instelling niet geregeld volgt zonder dat de jongere op grond van
artikel 11 van deze verplichting is vrijgesteld, dan hoort hij de jongere en tracht hem ertoe te bewegen zijn verplichtingen na te komen. Indien blijkt dat de leerplichtige jongere die de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt, of de jongere die kwalificatieplichtig is, weigert deze verplichtingen na te komen, zendt de ambtenaar proces-verbaal van zijn bevindingen aan de officier van justitie.
4.
Indien een onderwijsvoorziening niet langer een school is als bedoeld in
artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3, onderzoekt de ambtenaar binnen vier weken nadat de ouders hiervan op de hoogte zijn gesteld, of de in
artikel 2, eerste lid, bedoelde personen de jongere bij een school hebben ingeschreven dan wel of een grond voor vrijstelling aanwezig is. Indien geen sprake is van een inschrijving bij een school dan wel een vrijstelling als bedoeld in
artikel 5,
5a of
15, wijst hij onverwijld de in
artikel 2, eerste lid, bedoelde personen op de verplichting, bedoeld in dat artikel. Indien de jongere niet binnen vier weken nadat de ambtenaar de in de vorige volzin bedoelde personen op hun verplichting heeft gewezen op een school staat ingeschreven en geen sprake is van een vrijstelling als bedoeld in
artikel 5,
5a of
15, zendt de ambtenaar proces-verbaal van zijn bevindingen aan de officier van justitie.
5.
Indien de in
artikel 2, eerste lid, bedoelde personen reeds eerder zijn veroordeeld wegens het niet nakomen van de verplichtingen, opgelegd in
artikel 2, eerste lid, of
artikel 4a, zendt de ambtenaar een afschrift van het proces-verbaal aan de raad voor de kinderbescherming.
Artikel 23. Overtreding arbeidsverbod
Indien aan het hoofd of aan de ambtenaar blijkt, dat een jongere in strijd met de terzake geldende voorschriften arbeid verricht, geven zij hiervan terstond kennis aan een daartoe door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen onder hem ressorterende ambtenaar.
Artikel 24. Bevoegdheden politie
Ambtenaren van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, zijn bevoegd een jongere die zij onder schooltijd op een voor het publiek toegankelijke plaats aantreffen, te brengen naar het hoofd van de school waarop de jongere als leerling staat ingeschreven.
Afdeling 5.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
1.
Burgemeester en wethouders brengen jaarlijks vóór 1 oktober verslag uit aan de raad over het in het laatst afgesloten school- of cursusjaar in de gemeente gevoerde beleid inzake de handhaving van de leerplicht en de kwalificatieplicht en de resultaten daarvan.
2.
Burgemeester en wethouders doen jaarlijks een opgave aan Onze minister van de omvang en behandeling van het aan hen gemelde schoolverzuim in hun gemeente.
3.
Het hoofd doet jaarlijks een opgave aan Onze minister van de omvang van het schoolverzuim aan zijn school of instelling.