Besluit van 23 januari 1989, houdende regels betreffende de met het buitengewoon pensioen te verrekenen inkomsten, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 12 juli 1988, DVV/WJZ/U-11958;
Gelet op artikel 16, eerste lid, van de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet (Stb. 1986, 360);
Gehoord de Buitengewone Pensioenraad, de Commissie Indisch Verzet en de Stichting Pelita;
De Raad van State gehoord (advies van 17 november 1988, nr. W13.88.0387);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 6 januari 1989, Directie Verzetsdeelnemers en Vervolgden, nr. DVV/WJZ/U-12868 I;
Hebben goedgevonden en verstaan:
1.
In dit besluit wordt verstaan onder:
a.
de wet: de
Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet (Stb. 1986, 360);
c.
de gepensioneerde: degene, aan wie krachtens de wet een buitengewoon pensioen is toegekend.
2.
Indien inkomen uit arbeid in beroep of bedrijf wordt genoten, wordt voor de verrekening van dat inkomensbestanddeel met het buitengewoon pensioen in aanmerking genomen:
b.
de belastbare winst uit onderneming in de zin van de
Wet IB 2001 .
3.
Indien inkomen wordt verkregen uit hoofde van de sociale zekerheidswetgeving, kinderbijslag ingevolge de
Algemene Kinderbijslagwet (Stb. 1990, 128) daaronder niet begrepen, wordt voor de verrekening van dat inkomensbestanddeel met het buitengewoon pensioen in aanmerking genomen de uitkering met inbegrip van de daarover door de gepensioneerde verschuldigde premies, welke uit hoofde van de sociale zekerheidswetgeving worden geheven, dan wel de daarmede overeenkomende bijdrage, als bedoeld in
artikel 11, eerste lid, onder f, ten tweede, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Stb. 1990, 104).
4.
Indien inkomen in verband met arbeid in beroep of bedrijf wordt genoten, wordt voor de verrekening van dat inkomensbestanddeel met het buitengewoon pensioen het totale bedrag in aanmerking genomen of, voor zover het pensioenen of wachtgelden betreft, welke krachtens een van overheidswege vastgesteld voorschrift in verband met het genot van inkomsten aan vermindering onderworpen zijn, het uit dien hoofde verminderde bedrag.
1.
Inkomsten uit vermogen, daaronder mede begrepen de belastbare inkomsten uit eigen woning in de zin van de
Wet IB 2001 , worden met het buitengewoon pensioen verrekend.
2.
Indien de gepensioneerde gehuwd is en niet duurzaam gescheiden van zijn echtgenoot leeft, worden inkomsten uit vermogen gesteld op 50% van de door beide echtgenoten genoten inkomsten uit vermogen.
3.
Indien het bedrag van de inkomsten uit vermogen, bedoeld in het eerste en tweede lid, negatief is, wordt daarmede geen rekening gehouden.
Artikel 4
Indien een ouderdomspensioen krachtens de
Algemene Ouderdomswet wordt genoten, wordt voor de verrekening van dat inkomensbestanddeel met het buitengewoon pensioen in aanmerking genomen:
a.
indien de gepensioneerde gehuwd is en de echtgenoot eveneens recht heeft op een ouderdomspensioen krachtens de
Algemene Ouderdomswet , het bruto-ouderdomspensioen krachtens die wet, van de gepensioneerde en zijn echtgenoot;
b.
indien de gepensioneerde gehuwd is en niet behoort tot de categorie, bedoeld onder a, het bruto-ouderdomspensioen krachtens de
Algemene Ouderdomswet , vermeerderd met de toeslag, bedoeld in
artikel 8, eerste lid, van die wet;
c.
indien de gepensioneerde gehuwd is en de echtgenoot eveneens een gepensioneerde is, in afwijking van het onder a en b bepaalde, het bruto-ouderdomspensioen krachtens de
Algemene Ouderdomswet , voor zover dat niet meer bedraagt dan tweemaal het bedrag van het bruto-ouderdomspensioen van de pensioengerechtigde, bedoeld in
artikel 9, eerste lid, onder b, van die wet;
d.
indien de gepensioneerde ongehuwd is en een kind heeft, jonger dan 18 jaar, dat niet als eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind tot het huishouden van een ander behoort en voor wie hij op grond van de
Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag ontvangt of zou ontvangen, het bruto-ouderdomspensioen krachtens de
Algemene Ouderdomswet ;
e.
indien de gepensioneerde ongehuwd is en niet behoort tot de categorie, bedoeld onder d, het bruto-ouderdomspensioen krachtens de
Algemene Ouderdomswet .
Artikel 5
Voor de verrekening met het buitengewoon pensioen worden niet in aanmerking genomen:
a.
van overheidswege verstrekte subsidies en tegemoetkomingen, alsmede afkoopsommen en overlijdensuitkeringen;
b.
de op grond van de
Wet Rietkerk-uitkering (Stb. 1988, 226) verstrekte uitkering;
c.
de inkomsten van minderjarige kinderen;
d.
een uitkering ineens, bedoeld in artikel 42 van het pensioenreglement van het Bedrijfspensioenfonds voor de Koopvaardij;
e.
inkomsten welke onverplicht door derden worden verschaft;
f.
inkomsten, verbonden aan de toekenning van een koninklijke onderscheiding;
Artikel 6
Ten aanzien van in het buitenland verworven inkomensbestanddelen vergelijkbaar met de in dit besluit genoemde inkomensbestanddelen vindt dit besluit overeenkomstige toepassing.
Artikel 8
Indien een gepensioneerde inkomsten geniet of gaat genieten, die ingevolge dit besluit voor verrekening met het buitengewoon pensioen in aanmerking komen, doet hij terstond mededeling aan de Sociale verzekeringsbank van de aard van die inkomsten en het daarmede gemoeide bedrag.
Artikel 9
Met de controle op de in de
artikelen 16 en
23 van de wet bedoelde inkomsten zijn in het bijzonder belast de inspecteurs der belastingen. Zij ontvangen van de Sociale verzekeringsbank opgave van de gepensioneerden die in hun ambtsgebied woonachtig zijn en handelen overigens naar de door Onze Minister van Financiën te geven aanwijzingen.
1.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt met uitzondering van de
artikelen 1, tweede lid, en
4 terug tot en met 1 januari 1983.
Artikel 14
Dit besluit kan worden aangehaald als Kortingsbesluit WIV.
's-Gravenhage, 23 januari 1989
De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,
Uitgegeven de drieëntwintigste maart 1989
De Minister van Justitie,