1.
De volgende personen zijn een ouderbijdrage verschuldigd in de kosten van de aan een jeugdige geboden jeugdhulp, voor zover deze jeugdhulp verblijf buiten het gezin inhoudt, of in de kosten van verblijf in een justitiële jeugdinrichting van een jeugdige die met toepassing van
artikel 265b, vijfde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek aldaar is geplaatst:
b.
degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een jeugdige.
2.
In afwijking van het eerste lid is in ieder geval geen ouderbijdrage verschuldigd indien:
a.
de jeugdige met het oog op adoptie niet meer door zijn ouders wordt verzorgd en opgevoed;
b.
de ouders van het gezag over de jeugdige zijn ontheven of ontzet, of
c.
het verblijf en de verzorging worden aangeboden in een acute noodsituatie, voor de duur van ten hoogste zes weken.
3.
Indien ten aanzien van een jeugdige meer dan één van de in het eerste lid, onderdelen a en b, genoemde personen de ouderbijdrage is verschuldigd, is ieder der bijdrageplichtigen de ouderbijdrage verschuldigd, met dien verstande dat indien de een heeft betaald, de ander is bevrijd.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de ouderbijdrage, waaronder regels ten aanzien van:
a.
de hoogte van de ouderbijdrage,
b.
de termijn waarbinnen de verschuldigde ouderbijdrage moet zijn voldaan,
c.
de wijze van invordering van de ouderbijdrage, en
d.
de overige uitzonderingsgronden voor het verschuldigd zijn van een ouderbijdrage.