Inkomstenbelasting, winst uit onderneming; reserve assurantie eigen risico De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.
Aan mij is een vraag voorgelegd over toepassing van de Reserve Assurantie Eigen Risico (hierna RAER) bij arbeidsongeschiktheidsrisico na het bereiken van de 65-jarige leeftijd van een directeur-grootaandeelhouder. De vraag en het antwoord zijn hieronder opgenomen.
Antwoord
Nee, de RAER kan niet worden gehandhaafd en dient vrij te vallen op het moment dat het uitkeringsrisico zich niet meer voordoet.
Een belangrijke voorwaarde voor het vormen van een RAER is het bestaan van een risico. Verder moet er sprake zijn van een door belanghebbende aannemelijk te maken toezegging. Ook indien blijkt dat er een (zakelijke) toezegging is gedaan, zal bij het ontstaan van arbeidsongeschiktheid na het bereiken van de 65-jarige leeftijd de dienstbetrekking eindigen en het ouderdomspensioen verplicht ingaan. De werkgever loopt dan in het geheel geen risico ooit een arbeidsongeschiktheidspensioen uit te moeten keren. Bovendien is van belang dat het risico vanaf het bereiken van de 65-jarige leeftijd niet te verzekeren is bij een verzekeraar.
Omdat de werkgever geen risico loopt kan geen RAER worden gevormd. Verder blijkt uit de jurisprudentie dat met betrekking tot een onverzekerbaar risico eveneens geen RAER kan worden gevormd (o.a. Hof Arnhem 14 augustus 1979, BNB 1980/284).
Het bevriezen en regulier afwikkelen van de bestaande RAER is alleen toegestaan ingeval van overgang van een situatie waarin wel in belangrijke mate door vergelijkbare ondernemers wordt verzekerd naar een situatie waarin dat niet meer het geval is. Na het bereiken van de 65-jarige leeftijd is echter sprake van het afwezig zijn van risico dan wel een onverzekerbaar risico. Daarom is bevriezen niet aan de orde.
De bestaande RAER kan zowel een eerstejaarsrisico (ZW-deel of A-risico) als een vervolgrisico (WAO-deel of B-risico) betreffen. Voor beide soorten risico geldt een wachttijd. Bij het A-risico geldt een eigen risicoperiode van zes weken en bij het B-risico een wachttijd van een jaar. Bij optreden van arbeidsongeschiktheid in die wachtperiode behoeft de vennootschap geen uitkering te doen. Het risico om uitkeringen te doen vervalt dus al vóór 65-jarige leeftijd, hetgeen betekent dat vrijval al op een eerder moment moet geschieden, namelijk zes weken (A-risico) respectievelijk één jaar (B-risico) vóór het bereiken van de 65-jarige leeftijd.