Hygiënebesluit opfokleghennenbedrijven 1999
Het Bestuur van het Productschap Pluimvee en Eieren heeft,
gelet op de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999,
op 11 november 1999 vastgesteld het navolgende
BESLUIT
Artikel 2
De ondernemer die een opleghennenbedrijf uitoefent en zijn pluimvee in legbatterijen houdt is niet verplicht bij iedere stal de voorruimte te splitsen in een bufferdeel en een schoon deel en op de scheiding van het bufferdeel en het schone deel van schoeisel te wisselen indien hij voldoet aan de eisen zoals omschreven in
Bijlage I .
1.
Een hygiëne-onderzoek dient een score te hebben die kleiner of gelijk is aan 1,5.
2.
Indien de score groter dan 1,5 maar kleiner of gelijk aan 3,0 is dan dient door een professioneel ontsmettingsbedrijf de betreffende stal opnieuw te worden ontsmet. Na de volgende leegstandsperiode mogen pas nieuwe dieren geplaatst worden indien de uitslag van het onderzoek kleiner of gelijk is aan 1,5.
3.
Indien de score groter is dan 3,0 dan dient de betreffende stal door een professioneel ontsmettingsbedrijf opnieuw te worden ontsmet. Na het ontsmetten dient een hygiëne-onderzoek te worden verricht, waarvan de score kleiner of gelijk aan 1,5 dient te zijn alvorens nieuwe dieren worden geplaatst.
1.
Voorafgaande aan het overplaatsen van een koppel pluimvee dient ten minste 0,5 % van dat koppel te worden bemonsterd door middel van bloedmonsters, met een minimum van 24 kippen en een maximum van 60 kippen.
2.
Het onderzoek op aanwezigheid van antistoffen tegen Salmonella enteritidis en/of Salmonella typhimurium vindt plaats maximaal 21 dagen voordat het betreffende koppel pluimvee wordt overgeplaatst.
3.
De ondernemer die een opfokleghennenbedrijf uitoefent en zijn pluimvee ent tegen Salmonella enteritidis is verplicht dit schriftelijk door te geven aan het Productschap.
4.
Een koppel opfokleghennen dat binnen een bedrijf naar de leghennenstal wordt overgeplaatst, dient ook voorafgaand aan de overplaatsing op Salmonella enteritidis en/of Salmonella typhimurium te worden onderzocht.
5.
In geval uit het onderzoek van de monsters bedoeld in het eerste lid blijkt dat een koppel pluimvee is besmet met S.e. of S.t. worden de door dat koppel geproduceerde eieren afgezet naar de eiproductenindustrie of ondergaan zij een andere effectieve en toegestane (warmte)behandeling of wordt het koppel geruimd. De in de vorige zin bedoelde eieren worden niet als klasse A eieren verhandeld.
6.
Pas als uit verificatie-onderzoek door de GD blijkt dat het koppel vrij is van S.e. of S.t. mogen de eieren weer als klasse A eieren worden verhandeld. Ten behoeve van het verificatie-onderzoek worden door de GD 150 mestmonsters genomen die tot 6 monsters van ieder 25 worden gepoold.
Artikel 5
De informatie die verkregen is uit het onderzoek van de monsters als bedoeld in
artikel 4, dient schriftelijk te worden vastgelegd en door de eigenaar van de dieren te worden doorgegeven aan het Productschap en aan de afnemer van de dieren. Indien de analyseresultaten van het onderzoek door het betreffende erkende laboratorium rechtstreeks aan het Productschap worden doorgegeven heeft de ondernemer voldaan aan de in de vorige zin bedoelde verplichting om de informatie door te geven aan het Productschap.
Artikel 6
Indien bij een koppel opfokleghennen besmetting met S.e./S.t. is aangetoond, dient een traceringsonderzoek te worden uitgevoerd door een volgens de GVP-code erkende dierenarts of de GD.
1.
Dit besluit kan worden aangehaald als "Hygiënebesluit opfokleghennenbedrijven 1999".
2.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag van inwerkingtreding van de Verordening tot wijziging van de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999.