a.
geslachtsnaam en voornaam of voornamen, onderscheidenlijk naam of namen;
b.
geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland;
c.
adres, postcode en woonplaats;
h.
indien van toepassing, bestaan en duur van het actuele huwelijk of een in Nederland geregistreerd partnerschap en van de eerdere huwelijken en van de ontbinding daarvan, alsmede ten aanzien van de echtgenoot of partner de gegevens bedoeld onder a tot en met e;
i.
geslachtsnaam en voornamen, plaats en datum van geboorte en van huwelijk van de ouders van de verzoeker;
j.
indien van toepassing, de kinderen tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat;
k.
indien van toepassing, bestaan, duur en plaats van samenleving met een Nederlander;
l.
de overige gegevens die naar het oordeel van Onze Minister nodig zijn voor de beoordeling van het geval.
Voor zoveel mogelijk verstrekt hij dezelfde gegevens over de minderjarige kinderen en kindskinderen voor wie medeverlening wordt verzocht (
artikel 31, tweede lid, BVVN).
De informatie over de gegevens genoemd bij a tot en met e, zal bij ieder verzoek om naturalisatie moeten worden verstrekt. De noodzaak van verstrekking van de gegevens genoemd in de onderdelen f tot en met l is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Dit geldt voor de naturalisatie op grond van
artikel 8, eerste lid, RWN en indien de verzoeker in aanmerking meent te komen voor een van de bijzondere regelingen van
artikel 8, tweede, derde, vierde of vijfde lid, RWN dan wel voor een naturalisatie op grond van
artikel 10 RWN. Zo zijn de gegevens waarop onderdeel h ziet in het bijzonder van belang om te beoordelen of de verzoeker in aanmerking komt voor een naturalisatie als echtgenoot van een Nederlander (vergelijk
artikel 8, tweede lid, RWN), alsmede voor de beantwoording van de vraag of sprake is van eerdere huwelijken en, zo ja, op welke wijze die huwelijken zijn ontbonden en voorts voor de beoordeling van een eventuele vrijstelling van de afstandsplicht als bepaald in
artikel 9, derde lid, aanhef en onder d, RWN. Onderdeel i ziet vooral op naturalisatie van minderjarigen of jongvolwassenen, zoals die wordt geregeld in
artikel 11, vierde en vijfde lid, RWN.Ad a t/m e, g (wat betreft duur van hoofdverblijf) en h t/m k
De Gouverneur voegt bij het advies ten behoeve van de IND (een) uittreksel(s) uit de PIVA, waaruit – voor zoveel mogelijk – de hier bedoelde gegevens blijken. Ook van de kinderen en kindskinderen voor wie medeverlening wordt verzocht, worden uittreksels bijgevoegd waaruit – voor zoveel mogelijk – blijkt van de gegevens bedoeld bij a t/m e en g (wat betreft de duur van hoofdverblijf), alsmede van de geslachtsnaam, voornamen, plaats en datum van geboorte van de ouders en wie gezag over de kinderen uitoefent. Zie voor een nadere toelichting van het begrip ‘hoofdverblijf’ de
toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, RWN en
artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, RWN.Ad f en g (wat betreft toelating)
De verzoeker dient voor alle bij de naturalisatie betrokken personen verblijfsdocumenten te overleggen waarvan de geldigheidsduur niet is verstreken. Zie voor een uitleg van het begrip ‘toelating’ de
toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN alsmede de
toelichting bij artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, RWN.
Geldt voor verzoeker een periode van toelating (onderdeel g) dan kan dit blijken uit het verblijfsdocument van verzoeker in combinatie met de gegevens in het NAVAS die vermeld worden op een bericht omtrent toelating (
artikel 3 BOT). Voor de wijze waarop een bericht omtrent toelating moet worden gevraagd, wordt verwezen naar de
toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN.Ad l
In sommige gevallen kan het noodzakelijk zijn om nadere gegevens en bewijsstukken te vragen (vergelijk ook
artikel 31, vijfde lid, BVVN). Te denken valt bijvoorbeeld aan:
–
een bewijs van eerder bezit van de Nederlandse nationaliteit. Indien de Gouverneur, na raadpleging van de PIVA, twijfelt aan het beweerde oud-Nederlanderschap of oud-Nederlands onderdaanschap, dient daarvan een bewijs te worden overgelegd door verzoeker. Zie ook
artikel 22 RWN;
–
bewijs van gezagsvoorziening, voorzover dit niet blijkt uit de PIVA. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld een buitenlandse rechterlijke voogdijbeschikking of een echtscheidingsvonnis, waarbij tevens in het gezag over de kinderen is voorzien. Het hier bedoelde bewijs kan bijvoorbeeld nodig zijn om te kunnen vaststellen wie voor een minderjarige een verzoek mag indienen of wie gehoord moeten worden dan wel om te kunnen beoordelen of een minderjarige al dan niet zal delen in de naamsvaststelling c.q. naamswijziging van zijn ouder;
–
aantonen van verzorging en opvoeding in geval van een verzoeker die door erkenning of wettiging zonder erkenning het kind van een Nederlander is geworden (zie
artikel 8, vijfde lid, RWN). Zie voor de invulling van het begrip ‘verzorging en opvoeding’ de toelichting bij
artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, RWN onder ‘vereiste van opvoeding en verzorging door de Nederlandse man’.