Artikel 8
Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen.
Artikel 9
Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.
Artikel 10
Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten.
Artikel 11
Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.
Artikel 12
Het is verboden eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen.
1.
Onverminderd
artikel 9 is het verboden zonder vergunning van Onze Minister van een Nederlands schip uit walvissen te vangen of te doden dan wel aan boord van een zodanig schip walvissen te verwerken.
2.
Aan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden voorschriften verbonden ter bescherming van de walvisstand dan wel ter bevordering van het wetenschappelijk onderzoek met betrekking tot walvissen.
3.
Bij de voorschriften, bedoeld in het tweede lid, wordt verboden:
a.
walvissen van bepaalde soorten, walvissen die een bepaalde lengte niet hebben bereikt en vrouwelijke walvissen die vergezeld worden door jonge walvissen, te vangen of te doden;
b.
walvissen in bepaalde zeegebieden te vangen, te doden of te verwerken;
c.
gedode walvissen niet, niet tijdig of niet volledig te verwerken.
4.
De voorschriften, bedoeld in het derde lid, kunnen voorts onder meer regels inhouden omtrent het vangen, doden of verwerken van walvissen in bepaalde tijdvakken, omtrent het tijdstip, waarop de walvisvangst ieder seizoen moet worden gestaakt, omtrent de wijze van beloning van de harpoeniers en de bemanningen van de vaartuigen waarmee de walvisvangst wordt uitgeoefend, dan wel omtrent de door de vergunningplichtige met betrekking tot de walvisvangst te verstrekken gegevens.
5.
Onze Minister kan aan de vergunning verbonden voorschriften wijzigen of intrekken dan wel aan die voorschriften nieuwe toevoegen.
a.
planten of producten van planten, of dieren dan wel eieren, nesten of producten van dieren, behorende tot een beschermde inheemse of beschermde uitheemse plantensoort onderscheidenlijk een beschermde inheemse of beschermde uitheemse diersoort, of
b.
[Dit onderdeel is nog niet in werking getreden.]
te koop te vragen, te kopen of te verwerven, ten verkoop voorhanden of in voorraad te hebben, te verkopen of ten verkoop aan te bieden, te vervoeren, ten vervoer aan te bieden, af te leveren, te gebruiken voor commercieel gewin, te huren of te verhuren, te ruilen of in ruil aan te bieden, uit te wisselen of tentoon te stellen voor handelsdoeleinden, binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen of onder zich te hebben.
2.
[Dit lid is nog niet in werking getreden.]
3.
[Dit lid is nog niet in werking getreden.]
4.
Met uitzondering van het verbod op het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen, gelden de in het eerste lid bedoelde verboden noch ten aanzien van planten of producten van planten, noch ten aanzien van dieren of eieren, nesten of producten van dieren behorende tot een beschermde uitheemse plantensoort onderscheidenlijk een beschermde uitheemse diersoort, die is aangewezen om redenen als bedoeld in
artikel 5, eerste lid, onderdeel b, indien kan worden aangetoond dat zij:
a.
overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde in Nederland zijn gebracht of
b.
overeenkomstig de Wet bedreigde uitheemse dier- en plantensoorten zijn verworven voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel.
1.
Het is verboden dieren of eieren van dieren in de vrije natuur uit te zetten.
2.
Het is verboden planten behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten in de vrije natuur te planten of uit te zaaien.
3.
Het is verboden planten of dieren, behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten, onder zich te hebben, binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen, te koop te vragen, te kopen of te verwerven, ten verkoop voorradig of voorhanden te hebben, te verkopen of ten verkoop aan te bieden, te vervoeren, ten vervoer aan te bieden of af te leveren, te gebruiken voor commercieel gewin, te huren of te verhuren, te ruilen of in ruil aan te bieden.
4.
Krachtens het tweede en derde lid kunnen slechts worden aangewezen soorten die een gevaar kunnen opleveren voor het voortbestaan van beschermde inheemse dier- of plantensoorten of die aanmerkelijke verslechtering kunnen veroorzaken van omstandigheden die voor het voortbestaan van die soorten noodzakelijk zijn.
5.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor het uitzetten van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vissoorten, waarop de
Visserijwet 1963 van toepassing is.
1.
Het is verboden bij algemene maatregel van bestuur aangewezen middelen die geschikt en bestemd zijn voor het doden of vangen van dieren, onder zich te hebben, binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen, te koop te vragen, te kopen of te verwerven, ten verkoop voorradig of voorhanden te hebben, te verkopen of ten verkoop aan te bieden, te vervoeren, ten vervoer aan te bieden of af te leveren, te gebruiken voor commercieel gewin, te huren of te verhuren, te ruilen of in ruil aan te bieden.
2.
Het is verboden zich buiten gebouwen te bevinden met bij algemene maatregel van bestuur aangewezen middelen die geschikt zijn voor het doden of vangen van dieren, of met materialen ter onmiddellijke vervaardiging van die middelen of van de krachtens het eerste lid aangewezen middelen, indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat die middelen of materialen voor het doden of vangen van dieren zullen worden gebruikt.
3.
Bij een aanwijzing als bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt mede rekening gehouden met het belang te voorkomen dat een onnodig grote inbreuk op het welzijn van het te doden of te vangen dier wordt gemaakt.
1.
Onverminderd het bepaalde in de
artikelen 15 en
72 is het, ingeval op grond van
Hoofdstuk V, titel III, een afwijking van
artikel 9 wordt toegepast, verboden gebruik te maken van alle middelen, installaties of methoden voor het massale of niet-selectieve bemachtigen, vangen of doden van vogels als bedoeld in
artikel 4, eerste lid, onderdeel b, of die de plaatselijke verdwijning van deze soorten tot gevolg kunnen hebben.
2.
Tot de middelen, bedoeld in het eerste lid, behoren in ieder geval:
a.
de middelen, bedoeld in bijlage IV, onderdeel a, van richtlijn 2009/147/EG; en
b.
elke achtervolging met behulp van de vervoersmiddelen, bedoeld in bijlage IV, onderdeel b, van richtlijn 2009/147/EG, op de in de bijlage omschreven wijze.
1.
Onverminderd het bepaalde in de
artikelen 15 en
72 is het, ingeval op grond van
Hoofdstuk V, titel III, een afwijking van
artikel 9 wordt toegepast, verboden om dieren die behoren tot de soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, of bijlage V, onderdeel a, van richtlijn 92/43/EEG, te bemachtigen, te vangen of te doden met gebruikmaking van niet-selectieve middelen die de plaatselijke verdwijning of ernstige verstoring van de rust van de populaties van deze soorten tot gevolg kunnen hebben.
2.
Tot de middelen, bedoeld in het eerste lid, behoren in in ieder geval:
a.
de middelen, bedoeld in bijlage VI, onderdeel a, van richtlijn 92/43/EEG; en
b.
elke vorm van vangen en doden, vanuit de vervoersmiddelen, bedoeld in bijlage VI, onderdeel b, van richtlijn 92/43/EEG.
1.
Het is degene die niet voorzien is van een jachtakte, verboden in het veld een geweer of een gedeelte van een geweer te dragen tenzij hij uit andere hoofde tot het gebruik van een geweer ter plaatse gerechtigd is.
2.
Het is degene die zich in het veld ophoudt, verboden zich zonder gegronde reden met een fret, een buidel of een kastval te bevinden op gronden, waarop hij niet bevoegd is van die middelen gebruik te maken voor de uitoefening van de jacht of in verband met beheer en bestrijding van schade als bedoeld in de
artikelen 65,
67 en
68.
3.
Een ieder is verplicht te verhinderen dat een dier dat hem toebehoort of onder zijn toezicht staat, in het veld dieren opspoort, doodt, verwondt, vangt of bemachtigt.
Artikel 17
Bij algemene maatregel van bestuur kan in het belang van de instandhouding van beschermde inheemse plantensoorten of beschermde inheemse diersoorten het verrichten van bij die maatregel aangewezen handelingen worden verboden of aan beperkingen worden gebonden, voorzover die handelingen een ernstige bedreiging kunnen vormen voor planten of dieren behorende tot die soorten, dan wel kunnen leiden tot aanmerkelijke verslechtering van omstandigheden die voor het voortbestaan van die soorten noodzakelijk zijn.
1.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering van internationale verplichtingen of van bindende besluiten van organen van de Europese Unie of andere volkenrechtelijke organisaties de verboden, bedoeld in de
artikelen 8 tot en met 16, worden gewijzigd en kunnen nieuwe verboden worden gesteld inzake de in die artikelen geregelde onderwerpen.
2.
Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid blijft, behoudens eerdere intrekking, van kracht voor een termijn van ten hoogste één jaar, tenzij binnen die termijn een wetsvoorstel dat hetzelfde onderwerp regelt, bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend. In dat geval blijft dat besluit van kracht totdat bij wet in dat onderwerp is voorzien of totdat het voorstel van wet wordt ingetrokken of één van beide Kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen.