Artikel 213hh
De Nederlandsche Bank N.V. zendt een afschrift van haar verzoekschrift, bedoeld in
artikel 213b, aan de verzekeraar met beperkte risico-omvang en geeft van de inhoud daarvan kennis aan:
a.
indien het een verzekeraar met beperkte risico-omvang met zetel in Nederland betreft, de toezichthoudende autoriteiten van de staten die zijn aangewezen op grond van
artikel 2:50, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht waar de verzekeraar met beperkte risico-omvang een bijkantoor heeft of waarheen hij diensten verricht vanuit vestigingen in op grond van
dat artikel aangewezen staten;
b.
indien het een verzekeraar met beperkte risico-omvang met zetel in een andere staat betreft, de toezichthoudende autoriteiten van andere staten die zijn aangewezen op grond van
artikel 2:50 van de Wet op het financiële toezicht waarheen hij diensten verricht vanuit een bijkantoor in Nederland.
1.
De griffier stelt de Nederlandsche Bank N.V. onverwijld in kennis van de beslissing tot faillietverklaring.
2.
De Nederlandsche Bank N.V. stelt onverwijld daarna de toezichthoudende autoriteiten van de andere staten die zijn aangewezen op grond van
artikel 2:50 van de Wet op het financiële toezicht in kennis van het vonnis tot faillietverklaring, alsmede van de mogelijke gevolgen daarvan in het desbetreffende geval.
1.
In geval van faillietverklaring van een natura-uitvaartverzekeraar op grond van deze paragraaf worden de boedelschulden, al naar gelang de aard van de betrokken boedelschuld hetzij over ieder deel van de boedel omgeslagen, hetzij uitsluitend van een bepaalde bate van de boedel afgetrokken.
2.
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid en behoudens vorderingen door pand en hypotheek gedekt, worden de volgende vorderingen verhaald op de boedel in de volgende volgorde:
a.
de vorderingen van werknemers en gewezen werknemers alsmede de vorderingen van hun nabestaanden met betrekking tot reeds vervallen termijnen van pensioenen, voorzover de vordering niet ouder is dan een jaar;
b.
de vorderingen van werknemers, niet zijnde bestuurders van de natura-uitvaartverzekeraar waarbij zij in dienst zijn, en gewezen werknemers alsmede de vorderingen van hun nabestaanden met betrekking tot in de toekomst tot uitkering komende termijnen van toegezegd pensioen;
c.
de vorderingen van werknemers met betrekking tot het loon over het voorafgaande jaar en hetgeen over het lopende jaar verschuldigd is, benevens het bedrag van de verhoging van dat loon ingevolge
artikel 625 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek alsmede het bedrag van de uitgaven, door de werknemer voor de natura-uitvaartverzekeraar als werkgever gedaan, en de bedragen, door de natura-uitvaartverzekeraar aan de werknemer krachtens
artikel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst verschuldigd;
d.
de vorderingen en rechten betreffende prestaties, die zijn ontstaan of nog zullen ontstaan uit een natura-uitvaartverzekering, gesloten vanuit een vestiging in Nederland.