Controleprotocol gemeentelijke vervoerbedrijven
1. Inleiding
Artikel 69, vijfde lid, van de Wet personenvervoer 2000 (hierna:
Wp2000 ) verplicht gemeentelijke vervoerbedrijven (hierna: gvb’s) tot het jaarlijks door een onafhankelijke deskundige laten opstellen van een verklaring, waarin een onafhankelijke deskundige aangeeft of de financiële verhouding tussen het gvb en haar dochter- en zusterbedrijven, voor zover deze bedrijven vervoerder zijn in de zin van
artikel 1, onderdeel k, Wp2000 , voldoet aan de in artikel 69, tweede en derde lid, Wp2000 gestelde eisen. Op grond van
artikel 87, vierde lid, Wp2000 is het de taak van de NMa om er op toe te zien dat een dergelijke verklaring wordt opgesteld, dat deze verklaring voldoet aan de eisen uit de Wp2000 en dat deze verklaring ter inzage is gelegd.
Doelstelling van het in deze beleidsregel uitgewerkte ‘Controleprotocol gemeentelijke vervoerbedrijven’ is om uiteen te zetten op welke wijze de NMa de wet toepast. Het controleprotocol bevat daartoe de algemene en specifieke uitgangspunten die de NMa hanteert bij de uitvoering van haar werkzaamheden in het kader van het toezicht op
artikel 69, vijfde lid, Wp2000. In de
bijlage bij het controleprotocol wordt aangegeven op welke wijze de uitkomsten van de controle kunnen worden gerapporteerd.
Indien uit de verklaring van een gemeentelijk vervoerbedrijf blijkt dat de onafhankelijke deskundige de in deze beleidsregel neergelegde aanwijzigen heeft gevolgd en dat de verklaring ter inzage is gelegd, wordt het gemeentelijk vervoerbedrijf geacht aan
artikel 69, vijfde lid, Wp2000 te voldoen. In bijzondere omstandigheden kan de NMa op grond van
artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht afwijken van deze beleidsregel.
Het controleprotocol bevat de huidige inzichten van de NMa ten aanzien van de verklaring zoals genoemd in
artikel 69, vijfde lid, Wp2000. Deze inzichten kunnen wijzigen. De raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit kan het controleprotocol te allen tijde intrekken of wijzigen.
Bij de totstandkoming van het controleprotocol is gebruikgemaakt van opmerkingen van vertegenwoordigers van de gvb’s, de brancheorganisatie Mobis en accountants die optreden als onafhankelijke deskundigen.
2.1. Onafhankelijke deskundige
De verklaring moet worden opgesteld door een registeraccountant of een AA (ingeschreven in het register ex
artikel 36 Wet op de AA , dus een AA in de zin van
artikel 393, boek 2 Burgerlijk wetboek).
Dit kunnen dus ook overheidsaccountants zijn. Deze accountants worden aangemerkt als onafhankelijk deskundige in de zin van
artikel 69, vijfde lid, Wp2000.
Dit ontslaat de accountant (RA of AA) niet van zijn/haar eigen verantwoordelijkheid vast te stellen – conform eigen gedrags- en beroepsregels – of hij/zij onafhankelijk is.
2.2. Object en reikwijdte van het onderzoek
Object van onderzoek zijn alle financiële verhoudingen en transacties die gedurende het boekjaar hebben plaatsgevonden tussen het gemeentelijk vervoerbedrijf en het dochteren/ of zusterbedrijf, zijnde vervoerder. Reikwijdte van het onderzoek strekt zich uit tot rechtstreekse verhoudingen en transacties tussen het gemeentelijk vervoerbedrijf en het dochteren/ of zusterbedrijf, zijnde vervoerder.
Artikel 69, tweede lid, Wp2000 doelt op rechtstreekse bevoordeling, daarmee is de financiële verhouding tussen gvb en betreffende dochter- of zusteronderneming relevant. In principe vallen transacties die via andere dochter- of zusterbedrijven worden geleid buiten artikel 69, vijfde lid, Wp2000. Transacties die de facto neerkomen op een bevoordeling van een groepsmaatschappij, die tevens vervoerder is, maar die worden geleid via een dochter- of zusteronderneming die slechts aandelen houdt in andere vennootschappen en verder geen concrete bedrijfsactiviteiten ontplooit, moeten eveneens worden onderzocht.
2.3. Gewenste mate van zekerheid
De verklaring waarvoor de volgens dit protocol uit te voeren werkzaamheden naar mogelijke bevoordeling, zoals omschreven in
artikel 69, tweede lid, Wp2000 worden verricht, dient een redelijke mate van zekerheid te verschaffen. De rapportage dient derhalve aan de gebruiker een (relatief) hoge maar geen absolute mate van zekerheid te verschaffen over de bevoordeling zoals omschreven in artikel 69, tweede lid, Wp2000. De te hanteren betrouwbaarheid dient te worden gesteld op 95%.
2.4. Materialiteit
Definitie materieel belang in dit controleprotocol is, naar analogie van de NIVRA Richtlijn voor de accountantscontrole 320 ‘Materieel belang in de accountantscontrole’:
‘Informatie is materieel indien het weglaten of het onjuist weergeven daarvan de economische beslissingen die gebruikers op basis van de rapportage nemen, zou kunnen beïnvloeden.
De materialiteit van bevoordeling is afhankelijk van de omvang daarvan, beoordeeld onder de bijzondere omstandigheden waaronder het weglaten of onjuist weergeven plaatsvindt. Het begrip materialiteit verschaft dus meer een drempel of kritische grens, dan dat het een primair kwalitatief kenmerk is dat informatie moet bezitten om nuttig te zijn.’
In het kader van dit controleprotocol dient materialiteit te worden bezien vanuit de mogelijk bevoordeelde dochter- of zusterbedrijven. De materialiteit dient te worden bepaald per dochter- of zusterbedrijf die valt binnen de reikwijdte van het onderzoek. Dit betekent dat voor de te onderzoeken financiële verhoudingen en transacties per dochter- of zusterbedrijf een afzonderlijke materialiteit geldt. Om het werken met meerdere materialiteiten te vermijden mag worden gekozen voor één overall materialiteit bestaande uit de laagste van de per dochter- of zusterbedrijf bepaalde materialiteiten.
Bepaling van de materialiteiten dient plaats te vinden volgens in Nederland algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot controleopdrachten als zou een wettelijke jaarrekeningcontrole worden uitgevoerd op het dochterof zusterbedrijf.
2.6. Richtlijn voor de accountantscontrole
De werkzaamheden dienen te worden verricht in overeenstemming met in Nederland algemeen aanvaarde richtlijnen inzake opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden (RAC920) met inachtneming van:
het onderhavige ‘Controleprotocol gemeentelijke Vervoerbedrijven’;
Richtlijn 550 Verbonden Partijen.
3. Specifieke vereisten
Hieronder volgt een opsomming van aandachtspunten die de accountant bij de uitvoering van zijn werkzaamheden en rapportage daarover dient te betrekken. De aandachtspunten doelen op de relatie tussen het gemeentelijk vervoerbedrijf en het zuster- of dochterbedrijf, zijnde vervoerder. Indeling van de aandachtspunten heeft plaatsgevonden naar jaarrekeningpost c.q. rubriek. De reden hiervoor is om de integratie van het controleprotocol in de jaarrekeningcontrole te vergemakkelijken. Dit bevordert een efficiënte uitvoering van het controleprotocol.
3.1. Immateriële vaste activa
Zijn immateriële vaste activa gekocht en/of verkocht tegen een vergoeding die ligt onder respectievelijk boven de reële waarde (marktwaarde of indirecte opbrengstwaarde)? Zijn immateriële vaste activa in gebruik gegeven/genomen tegen een vergoeding die ligt onder respectievelijk boven de reële waarde (marktwaarde of indirecte opbrengstwaarde), bijvoorbeeld rechten op gebruik van haltes, opstapplaatsen en andere rechten en licenties?
3.2. Materiële vaste activa
Zijn materiële vaste activa gekocht en/of verkocht tegen een vergoeding die lager respectievelijk hoger is dan de redelijkerwijs daaraan toe te rekenen kosten? Denk hier ook aan condities zoals betalingstermijnen, vergoedingen voor onderhoud en lange garantieperiodes.
Zijn materiële vaste activa in gebruik gegeven/genomen of gehuurd/verhuurd tegen een vergoeding die respectievelijk lager of hoger is dan de redelijkerwijs daaraan toe te rekenen kosten? Is bij de bepaling van de vergoeding rekening gehouden met normale en werkelijke bezetting, met andere woorden wie draagt kosten van onderbezetting?
3.3. Financiële vaste activa
Heeft inbreng (in natura) bij nieuw opgerichte deelnemingen plaatsgevonden tegen reële waarden?
Vinden kapitaalstortingen plaats tegen reële aandelenkoersen?
Is de nieuw opgerichte deelneming overgekapitaliseerd? (Bijvoorbeeld als inbreng volledig in eigen vermogen is geschiedt, dan is de nieuw opgerichte vennootschap voorzien van een solvabiliteit die mogelijk ruim gunstiger is dan de concurrentie en met als gevolg daarvan gunstiger financieringslasten.)
Zijn leningen verstrekt tegen nietmarktconforme condities, waaronder rente, aflossingsschema, verkregen zekerheden en achterstellingen?
3.4. Voorraden
Zijn voorraden gekocht en/of verkocht tegen een vergoeding die lager respectievelijk hoger is dan de redelijkerwijs daaraan toe te rekenen kosten? Denk hier ook aan condities zoals betalingstermijnen, recht op retour, etc.
3.5. Vorderingen
Worden vorderingen verstrekt tegen zakelijke condities (looptijd, rente, inbaarheid)?
3.6. Liquide middelen
Is sprake van bevoordeling van dochter- of zusterbedrijf uit hoofde van paraplufinanciering c.q. compt-joint kredietfaciliteiten waarbij sprake is van o.a. kruislingse zekerheidsstellingen en renteverrekeningsclausules?
3.9. Winst- en verliesrekening
Worden door het gemeentelijk vervoerbedrijf diensten geleverd of afgenomen tegen een vergoeding die respectievelijk lager of hoger is dan de redelijkerwijs daaraan toe te rekenen kosten?
Voorbeelden van diensten zijn terbeschikkingstelling van materieel, personeel, gebouwen en terreinen, werkruimte, het leveren van onderhoud, verzorgen van opleidingen, verzorgen van (salaris-)administratie en andere stafdiensten (PZ, juridisch, facilitair). Wordt bij de bepaling van kostprijstarieven uitgegaan van bedrijfseconomische principes?
3.10. Gegevens over individuele gebruikers van openbaar vervoer
U stelt vast welke gegevensverzamelingen over individuele gebruikers van openbaar vervoer worden gebruikt binnen de bedrijfsprocessen van het gvb.
U stelt vast of sprake is van adequate toegangsbeveiliging op deze gegevensverzamelingen gedurende het jaar. Beoordeel de beveiligingsmaatregelen gericht op bewaring van de integriteit van de gegevensverzamelingen en de privacybescherming (aansluiting met
Wet Bescherming Persoonsgegevens ). U stelt vast of gedurende het jaar sprake is geweest van geheimhoudingsregels voor personeel wat toegang heeft tot deze gegevensverzamelingen.
Informeer en beoordeel aan de hand van onderliggende stukken of verstrekkingen van gegevens over individuele gebruikers van openbaar vervoer hebben plaatsgevonden en tegen welke voorwaarden.
reclame-uitingen.
Indien naam en/of beeldmerk zijn gebruikt, informeer en beoordeel aan de hand van onderliggende stukken of sprake is geweest van toestemming.
4. De modelverklaring
4.1 Het resultaat van de werkzaamheden van de onafhankelijke deskundige dient te worden vastgelegd in een verklaring. In de
bijlage bij dit controleprotocol is een modelverklaring opgenomen die hiervoor gebruikt kan worden.
4.2 In de verklaring worden alle werkzaamheden gespecificeerd die door de onafhankelijke deskundige zijn uitgevoerd.
4.3 Indien de onafhankelijke deskundige heeft geconstateerd dat er bevoordeling heeft plaatsgevonden van een dochter- of zusterondernemer, moet dit expliciet in de verklaring worden vermeld.
5. Herziening en inwerkingtreding
Het controleprotocol treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.
De directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit,