Paragraaf 3.7.1. Beoordeling bereidverklaring afleggen verklaring van verbondenheid (bij verzoeken om naturalisatie ingediend op of ná 1 maart 2009)
De Minister van Buitenlandse Zaken controleert bij verzoeken om naturalisatie die op of ná 1 maart 2009 zijn ingediend of iedere persoon die om verkrijging van het Nederlanderschap heeft verzocht en die hiertoe wettelijk verplicht is, zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen. Zie
paragraaf 3.4.1 Bereidverklaring afleggen verklaring van verbondenheid (
model 2.30a HRWN). Alleen als het afleggen ervan redelijkerwijs niet gevraagd kan worden, zoals aan verzoekers die niet in staat zijn hun wil te bepalen of deze niet kunnen uiten of aan verzoekers aan wie het door de Minister van Buitenlandse Zaken is toegestaan zich bij de indiening van het verzoek om naturalisatie te laten vertegenwoordigen door een gemachtigde, hoeft de bereidverklaring niet ondertekend te zijn. Indien de verzoeker zich op de naturalisatieceremonie laat vertegenwoordigen door een gemachtigde, moet de verklaring van verbondenheid schriftelijk getekend door de verzoeker, worden aangeleverd door de gemachtigde op de ceremonie.
Indien een verzoeker om naturalisatie, ten aanzien van wie door de Minister van Buitenlandse Zaken is bepaald dat niet kan worden afgezien van invulling en ondertekening van de bereidverklaring, die bereidverklaring (
model 2.30a HRWN) niet heeft ingevuld en ondertekend of heeft verklaard niet bereid te zijn om de verklaring van verbondenheid af te leggen en desondanks toch in zijn verzoek om naturalisatie persisteert, brengt de Minister van Buitenlandse Zaken een negatief advies uit en wijst Onze Minister het verzoek om naturalisatie af. Zie tevens
paragraaf 3.9.