Paragraaf 2.4.2.3. Naamsvaststelling en naamskeuze bij optie
Naamsvaststelling vindt plaats in geval er geen onderscheid bestaat tussen voornaam en geslachtsnaam (of indien de naam uit één bestanddeel bestaat) en indien de juiste spelling daarvan niet vaststaat.
Indien vaststelling van de naam van de optant is voorgeschreven (
artikel 6, zesde lid, RWN), overlegt de Minister van Buitenlandse Zaken met de optant over de vast te stellen geslachtsnaam en/of voornamen, alsmede over de vaststelling van de namen van de personen voor wie om medeverkrijging van het Nederlanderschap is verzocht. Voorts overlegt en beslist de Minister van Buitenlandse Zaken over de in het Koninkrijk gebruikelijke lettertekens waarin de naam van de optant, en de namen van de personen voor wie om medeverkrijging van het Nederlanderschap is verzocht, worden overgebracht (
artikel 28, tweede lid, BVVN). Het beleid inzake naamsvaststelling bij naturalisatie is van overeenkomstige toepassing (zie de
toelichting bij artikel 12 RWN ).
Bij de naamsvaststelling worden de wettelijk vertegenwoordiger, de andere ouder als bedoeld in
artikel 2, vierde lid, RWN en het (de) kind(eren), die de leeftijd van twaalf jaar hebben bereikt, in de gelegenheid gesteld hun zienswijze kenbaar te maken (
artikel 28, derde lid, BVVN).
Verzoeken tot naamsvaststelling, alsmede verklaringen van instemming van de wettelijk vertegenwoordiger, andere ouder en de kinderen, die de leeftijd van twaalf jaar en ouder hebben bereikt, zijn opgenomen in de
modellen 1.15a HRWN, 1.20a HRWN en 1.24a HRWN. Op de optieverklaring wordt vermeld of tevens een verzoek tot vaststelling van de geslachtsna(a)m(en)/of voorna(a)m(en) is gedaan.
Als de Minister van Buitenlandse Zaken concludeert dat aan de optievoorwaarden is voldaan, maar dat de naam van de optant of van de persoon ten aanzien van wie een verklaring tot medeverkrijging is afgelegd, niet vastgesteld kan worden op de wijze zoals in de naamsverklaring is verzocht, deelt de Minister van Buitenlandse Zaken dit aan de optant mee en geeft hij aan op welke wijze hij de namen van de optant zal vaststellen. Hij vraagt de optant of deze in dat geval zijn optieverklaring wil intrekken of dat deze toch een bevestiging van de optieverklaring wenst. Indien de optant de procedure wil voortzetten wordt de optieverklaring bevestigd en de naam vastgesteld in overeenstemming met het Nederlandse namenrecht. Bij deze vaststelling wordt zoveel als mogelijk is, rekening gehouden met de door de optant uitgesproken voorkeur. In een bijlage bij de bevestiging wordt gemotiveerd aangegeven waarom de naam niet is vastgesteld zoals verzocht. Dit besluit is voor bezwaar vatbaar.
Bij een optie op grond van
artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, RWN kan in bepaalde gevallen een verklaring van naamskeuze worden afgelegd (zie de toelichting bij die bepaling). Indien naamskeuze wordt gewenst, zal door beide ouders van de optant of de optant zelf (indien deze de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt), de verklaring van naamskeuze bij de Minister van Buitenlandse Zaken worden afgelegd (zie
artikel 71 BVVN). Zie
model 1.16a HRWN en 1.17a HRWN.