Paragraaf 2.12.4. Afleggen verklaring van verbondenheid
Algemeen
Sinds 1 maart 2009 geldt de voorwaarde dat optanten die op of na voornoemde datum een optieverklaring afleggen bereid dienen te zijn in beginsel op een naturalisatieceremonie een verklaring van verbondenheid af te leggen. De verklaring van verbondenheid en het afleggen ervan is de onderstreping van het moment van de verkrijging van de nieuwe nationaliteit; het Nederlanderschap. Het is het moment dat nieuwe rechten en plichten meebrengt, welke men kenbaar aanvaart. Met het afleggen van de verklaring van verbondenheid verklaart de burger dat hij zich bewust is van de betekenis van aanvaarding en verkrijging van de nieuwe nationaliteit. De verklaring van verbondenheid wordt altijd in het Nederlands afgelegd. De verklaring van verbondenheid en de twee varianten voor de bevestiging zijn wettelijk bepaald in
artikel 23 RWN. Daarmee staat de uit te spreken tekst wettelijk vast. Er kan geen sprake zijn van het uitspreken van een vertaling van de tekst.Hoofdregel: mondeling afleggen in persoon
De verklaring van verbondenheid wordt in persoon, in beginsel op een naturalisatieceremonie, doorgaans mondeling en (altijd) in het Nederlands afgelegd voordat de optiebevestiging wordt uitgereikt. De Minister van Buitenlandse Zaken bepaalt op welke wijze het afleggen van de verklaring van verbondenheid nader wordt ingevuld.
Zie artikel 60a, vierde lid, BVVN. Als de Minister van Buitenlandse Zaken komt tot een andere wijze van bekendmaking dat uitreiking in persoon op een naturalisatieceremonie, wordt de verklaring van verbondenheid schriftelijk afgelegd (
artikel 5, vierde lid, RVVN en artikel 60a, vijfde lid, BVVN).De bevestiging ter fine van de verklaring van verbondenheid
De verklaring van verbondenheid wordt besloten met het uitspreken van de bevestiging ‘Zo waarlijk helpe mij God almachtig’ òf ‘Dat verklaar en beloof ik’. De keuze is aan de optant. De tekst van de bevestiging staat wettelijk vast en van deze tekst kan niet worden afgeweken.Uitreikende autoriteit maakt aantekening
De Minister van Buitenlandse Zaken houdt bij of een verklaring van verbondenheid is afgelegd en de wijze waarop dit is gebeurd. Het feit van aflegging tekent de Minister van Buitenlandse Zaken aan op het afschrift van de optieverklaring dat aan de IND ter opname in het nationaliteitenregister wordt verzonden. Zie tevens
paragraaf 2.12.6 Procedurele aspecten na de terugmelding. Dit geldt alleen voor optieverklaringen die zijn afgelegd op of ná 1 maart 2009.
–
Hoofdoptant verschijnt niet
Omdat de optiebevestiging zowel de optant als de minderjarigen die met hem het Nederlanderschap verkrijgen betreft, kan de bevestiging niet worden uitgereikt indien één van de opgeroepen personen die de verklaring van verbondenheid moet afleggen niet verschijnt. De uitreiking van de optiebevestiging wordt in dat geval aangehouden. Zie
artikel 60a, derde lid, BVVN. Alle betrokkenen worden opnieuw uitgenodigd voor een volgende naturalisatieceremonie en bij die naturalisatieceremonie kunnen de in de optiebevestiging genoemde personen alsnog de verklaring van verbondenheid afleggen. Zie tevens
paragrafen 2.12.1 en
2.12.2 van paragraaf Toelichting ad artikel 6, derde lid, RWN . Zo nodig wordt de uitnodiging nog eenmaal, dit maal bij aangetekende brief, herhaald (artikel 60a, tiende lid, BVVN). Indien de (hoofd)optant na herhaalde oproepen niet op een naturalisatieceremonie is verschenen (en dus niet de verklaring van verbondenheid heeft afgelegd), vervalt de optiebevestiging een jaar na dagtekening ervan. Zie artikel 60a, elfde lid, BVVN.
–
Hoofdoptant verschijnt wel, medeoptant van 16 of 17 jaar verschijnt niet
Hetzelfde geldt wanneer een medeoptant van zestien of zeventien jaar, die wettelijk verplicht is de verklaring van verbondenheid af te leggen, niet op de naturalisatieceremonie is verschenen om daar de verklaring van verbondenheid af te leggen. Ook in dit geval wordt de uitreiking aangehouden. Zie
artikel 60a, derde lid, BVVN. Indien de medeoptant binnen één jaar na ondertekening van de optiebevestiging nog altijd niet op een naturalisatieceremonie is verschenen (en dus niet de verklaring van verbondenheid heeft afgelegd) vervalt de optiebevestiging een jaar na dagtekening ervan. Zie artikel 60a, elfde lid, BVVN. Dit geldt ook voor alle andere in de optiebevestiging genoemde personen.Weigering afleggen verklaring van verbondenheid
Indien de optant bij het afleggen van de optieverklaring zich wel bereid heeft verklaard (
model 1.36a HRWN) de verklaring van verbondenheid af te leggen, maar hij komt deze toezegging niet na en door de Minister van Buitenlandse Zaken is geen vrijstelling van het afleggen van deze verklaring gegeven, dan zal de optiebevestiging niet worden uitgereikt en het Nederlanderschap niet worden verkregen.
Het niet uitreiken is geen besluit in de zin van de
Algemene wet bestuursrecht . Bezwaar of beroep staat dan ook niet open. De verklaring van verbondenheid is immers een wettelijke voorwaarde voor de uitreiking van het besluit en om Nederlander te kunnen worden door optie.
Indien de minderjarige medeoptant van zestien of zeventien jaar, die wettelijk verplicht is de verklaring van verbondenheid af te leggen weigert om de verklaring van verbondenheid af te leggen, dan wordt de uitreiking voor alle in het besluit genoemde personen aangehouden. Zie
artikel 60a, derde lid, BVVN en artikel 60a, tiende lid, BVVN. Na herhaalde oproepen wordt de optiebevestiging vervolgens aan deze omstandigheid aangepast en zo gewijzigd dat de betreffende medeoptant niet meer in het bevestigingsbesluit wordt genoemd. Tijdens de eerstvolgende ceremonie wordt de aangepaste optiebevestiging uitgereikt aan de hoofdoptant en eventuele andere medeoptanten. De wijziging van het bevestigingsbesluit moet plaatsvinden vóór de vervaldatum van een jaar na ondertekening van de optiebevestiging. Zie toelichting bij artikel 60a, derde lid, BVVN, Stb. 2006, 250.