Circulaire Besluit wijziging rechtspositiebesluiten politieke ambtsdragers i.v.m. o.a. afschaffen van de periodiekenstructuur burgemeesters, samenvoegen kleinste gemeenteklassen en vergoeding fractievoorzitters/commissieleden
Zoals aangekondigd in de circulaire van 24 november jl. wordt u hierbij geïnformeerd over de wijzigingen in een aantal rechtspositiebesluiten van politieke ambtsdragers. Het
Koninklijk Besluit van 22 december 2009 (bijgevoegd) is gepubliceerd in het Staatsblad 2009/561. Voor de gemeenten is het volgende relevant. U zie voor de wijzigingen in het besluit onderdeel I, III, V, VI en VII.
De wijzigingen die met dit besluit voor de verschillende ambten zijn geregeld in de desbetreffende rechtspositiebesluiten, worden hieronder voor elk ambt beschreven en kort toegelicht.
2. Opheffing periodiekenstructuur
Het burgemeestersambt heeft zich steeds meer tot een politiek ambt ontwikkeld. Evenals bij andere politieke ambtsdragers wordt het ambtelijk salarissysteem met periodieken verlaten en gaat voor de burgemeester een vast bedrag per maand gelden. De wijzigingen in de periodiekenstructuur werken terug tot en met 1 januari 2009. De vanaf 1 januari 2009 geldende bedragen zijn opgenomen in de tabel genoemd onder artikel I, letter L, van het
bijgevoegde Koninklijk Besluit .
Deze bedragen worden met ingang van 1 april 2009 aangepast aan de salarissen van het rijkspersoneel. Deze bedragen zijn opgenomen in de tabel genoemd onder artikel I, letter M, van het
bijgevoegde Koninklijk Besluit .
Dit leidt dus alleen tot een nabetaling aan burgemeesters die in deze periode het ambt bekleedden en niet naar hun maximumschaal werden bezoldigd.
De opheffing van de periodiekenstructuur heeft ook afgeleide effecten. Zo vervallen de regels met betrekking tot de bevordering van burgemeesters in de loonschaal. Hetzelfde geldt voor de bepaling op basis waarvan de burgemeester vanaf de leeftijd van 55 jaar het maximum van de betreffende loonschaal ontving.
Ook de toelage waarop de burgemeester recht heeft die wordt benoemd in een andere gemeente in dezelfde inwonersklasse, is aangepast. Deze toelage was vormgegeven in extra periodieken, en is nu een percentage van het verschil tussen de bezoldiging behorende bij de inwonersklasse waarin de gemeente valt waar de burgemeester is benoemd, en de bezoldiging behorende bij de naast hogere inwonersklasse. Met deze wijziging is overigens geen wijziging in de toelage beoogd.
3. Compensatieregeling voor het vervallen van de voor burgemeesters geldende FPU-plus-regeling
De burgemeester heeft een taakfunctie, geen functie voor een bepaald aantal uren per week. Vanwege deze overweging geldt als alternatief voor de ADV voor ambtenaren voor burgemeesters de zogenaamde FPU-plus-regeling. Echter, door de latere regelgeving rondom vervroegd uittreden, staat de mogelijkheid van FPU, en dus FPU-plus, intussen niet meer open voor burgemeesters die zijn geboren na 1950. Deze regeling eindigt per 2015.
Gezien de achtergrond van de regeling is daarom gezocht naar een eenvoudige manier van compensatie van het vervallen van de FPU-plus-regeling. De in het besluit opgenomen compensatie leidt ertoe dat de voor deze regeling beschikbare structurele arbeidsvoorwaardenruimte ten goede blijft komen van de burgemeesters. Bovendien doet zij recht aan de belasting van het ambt, in het bijzonder in kleinere gemeenten.
De ontwikkeling van het ambt heeft een relatief grotere druk gelegd op het werk van de burgemeesters in kleine en middelgrote gemeenten. Dit geldt temeer indien men hierbij de hoogte van de bezoldiging in deze gemeenten betrekt. Daarom is besloten het verlies van de FPU-plus-regeling op een zodanige wijze te compenseren dat de bezoldiging van de burgemeesters uit de kleinste inwonersklasse wordt verhoogd met 3,5%, terwijl dit percentage per de volgende inwonersklassen stapsgewijs met 0,5% wordt afgebouwd. De grens van deze afbouw is gelegd bij de inwonersklassen vanaf 100.000 inwoners. Ook daarmee wordt de aandacht voor de burgemeesters in de kleinere gemeenten tot uitdrukking gebracht.
De verhogingen gelden met ingang van 1 januari 2010.
4. Vervallen bepaling hypotheekregeling burgemeesters
Burgemeesters konden op grond van
artikel 36 van het Rechtspositiebesluit burgemeesters gebruik maken van een eventueel aanwezige hypotheekregeling voor ambtenaren van de eigen gemeente. Het gebruik van deze mogelijkheid is voor ambtenaren (en dus ook burgemeesters) met ingang van 1 januari 2009 onmogelijk gemaakt in de
Wet Financiering decentrale overheden (Wet Fido, Stb. 2008, nr. 536).
Aan
artikel 2 van de Wet Fido is toen namelijk een vierde lid toegevoegd waarin is bepaald dat openbare lichamen ten gunste van personeel of politieke ambtsdragers van openbare lichamen geen contracten afsluiten met betrekking tot hypothecaire leningen of garanties op de verstrekking van hypothecaire leningen door andere financiële instellingen. Het artikel 36 stond echter nog in het
Rechtspositiebesluit burgemeesters en moest dus met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2009 komen te vervallen. Dit is een technische wijziging.
Contracten van gemeenten met burgemeesters voor geldleningen die vóór 1 januari 2009 zijn afgesloten, blijven vanzelfsprekend wel in stand.
1. Samenvoeging eerste drie inwonersklassen voor de bezoldiging van gemeentelijke ambtsdragers
In de tabel zijn met terugwerkende kracht tot 1 januari 2009 de kleinste drie inwonersklassen samengevoegd tot één inwonersklasse, namelijk een klasse van 0 tot en met 8.000 inwoners. De hoogte van de ambtstoelage is aangepast aan deze samenvoeging. Dit kan leiden tot een nabetaling.
Met een overgangsbepaling is bewerkstelligd dat de inwonersklassen 1 tot en met 3 ook ten aanzien van wethouders met ingang van 1 januari 2009 tot één inwonersklasse zijn samengevoegd. De deeltijdfactor in tabel I blijft nog wel in stand voor de periode dat bij gemeenten het inmiddels vervallen
artikel 36 van de Gemeentewet nog werd toegepast.
2. Aanpassing in verband met de afschaffing van de tijdsbestedingsnormen voor wethouders in gemeenten tot en met 18.000 inwoners.
In de wet van 5 maart 2009 tot wijziging van de Gemeente- en Provinciewet in verband met de evaluatie van de dualisering van het gemeente- en provinciebestuur (Stb. 169) is
artikel 36 van de Gemeentewet in die zin gewijzigd dat gemeenteraden in gemeenten tot en met 18.000 inwoners worden vrijgelaten in de vaststelling van de tijdbestedingsnorm voor wethouders. Tengevolge van deze vereenvoudiging is de gemeenteraad vrij per wethouder een deeltijdfactor vast te stellen, binnen de grenzen die de
Gemeentewet ten aanzien van het aantal aan te stellen wethouders in het algemeen staelt. Het
Rechtspositiebesluit wethouders is hierop aangepast.
De bijzondere bepalingen ten aanzien van de bezoldiging van wethouders in kleine gemeenten in
artikel 3a en de
tabellen II en III van het Rechtspositiebesluit wethouders , en de mogelijkheid voor gedeputeerde staten om op grond van
artikel 6 van het Rechtspositiebesluit wethouders tijdelijke afwijkingen in de tijdsbestedingsfactor toe te staan, hebben geen functie meer. Zij zijn dan ook geschrapt.
2. Harmonisatie inwonersklassen wat betreft de vergoeding voor de werkzaamheden alsmede de onkostenvergoeding van raadsleden
De indeling van de inwonersklassen van burgemeesters en wethouders enerzijds kwam niet overeen met die van raadsleden anderzijds. Dit was onwenselijk en is nu met terugwerkende kracht tot 1 januari 2009 geharmoniseerd. Dit leidt dus tot een nabetaling.
De tabel met de maximumbedragen voor de vergoeding van werkzaamheden en de tabellen met de maximumbedragen voor onkostenvergoedingen voor de raadsleden zijn meteen ook aangepast aan de samenvoeging van de drie kleinste inwonersklassen. De oorspronkelijke achttien inwonersklassen zijn nu teruggebracht tot negen inwonersklassen. De grenzen van deze nieuwe klassen zijn identiek aan de inwonersklassen van de salaristabellen van burgemeesters en wethouders.
Het nieuwe vergoedingsbedrag van de nieuwe inwonersklassen is de hoogste vergoeding van de inwonersklassen die zijn samengevoegd. De nieuwe inwonersklasse van 40.001–60.000 inwoners is bijvoorbeeld samengesteld uit de vroegere inwonersklassen van 40.001–50.000 en 50.001-60.000. Voor de nieuwe inwonersklasse 40.001–60.000 geldt het vergoedingsbedrag en onkostenvergoeding van de vroegere inwonersklasse 50.001–60.000.
Voor een groot deel van de raadsleden heeft deze harmonisatie een gunstig effect op hun vergoeding voor de werkzaamheden en de onkostenvergoeding. Voor een groot aantal gemeenten vergroot dit de aantrekkelijkheid van het raadslidmaatschap.
3. Extra vergoeding fractievoorzitters en commissieleden
De fractievoorzitters in de gemeenteraden krijgen met terugwerkende kracht tot 1 januari 2009 een extra vergoeding voor hun werkzaamheden, gezien de extra tijdsinspanningen van de voorzitters. Dit leidt dus tot een nabetaling.
De extra toelage wordt naar analogie met de Eerste Kamer toegekend als percentage van vergoeding voor het gemeenteraadlidmaatschap. Er is aangesloten bij de regeling voor de Eerste Kamer en niet bij die voor de Tweede Kamer, omdat de omvang van de raden meer vergelijkbaar is met die van de Eerste Kamer.
De gemeenteraad krijgt verder de bevoegdheid om bij verordening een vergoeding voor leden van raadscommissies toe te kennen van maximaal 5% van de vergoeding voor de werkzaamheden. Het betreft commissies waarvoor werkzaamheden worden verricht die vallen buiten de reguliere raadswerkzaamheden. Dergelijke extra activiteiten voor een beperkt deel van de raadsleden hebben vaak een incidenteel karakter met een aanzienlijk tijdsbeslag. Daarom worden dergelijke commissies ook benoemd. Indien wordt besloten tot het mogelijk maken van een dergelijke vergoeding, geldt het vastgestelde percentage per commissie.
Reguliere commissies die zijn ingesteld ter voorbereiding van de besluitvorming in de gemeenteraad op grond van
artikel 82 van de Gemeentewet, vormen géén grond om deze vergoeding toe te kennen. De extra vergoeding kan worden toegekend met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2009.
1. Wijziging bedrag onkostenvergoeding wethouders
Bij
circulaire van 24 november 2009 , nr. 2009-644512, bent u onder
punt 4 onder andere geïnformeerd over de wijziging van de bedragen van de maximale onkostenvergoeding van wethouders per 1 januari 2010.
Abusievelijk is bij de maximale onkostenvergoeding voor wethouders per maand voor gemeenten met een aantal inwoners tussen de 14.001 en 18.000 een onjuist bedrag opgenomen. Het juiste bedrag is € 563,10 (er stond vermeld € 562,92). Het verschil is derhalve € 0,18.
2. Heroverweging wachtgeld- en pensioenregelingen voor staten- en raadsleden nog een voornemen
Het kabinet heeft de Tweede Kamer gemeld de wachtgeld- en pensioenregelingen voor staten- en raadsleden te willen heroverwegen. Het staten- en raadslidmaatschap zijn namelijk nevenfuncties. Het kabinet heeft aangegeven daarom van plan te zijn de mogelijkheid in de rechtspositiebesluiten te schrappen om door middel van een verordening voor staten- en raadsleden een wachtgeld en pensioen te regelen. Ons bereiken signalen dat de indruk zou bestaan dat dit plan per 1 januari 2010 al werkelijkheid zou zijn. Die indruk is echter niet juist. Het schrappen van genoemde bepalingen zal op een later moment worden voorgesteld. Inwerkingtreding zal dus niet vóór de komende raadsverkiezingen aan de orde (kunnen) zijn.
de directeur Arbeidszaken Publieke Sector