Circulaire van 8 juli 2008, nr. DGM/BREM 2008066914, ter bekendmaking van de wijze van verkrijging van een uitkering uit het Gemeentefonds en het Provinciefonds in verband met de Stimulering van Lokale Klimaatinitiatieven (SLOK)
Geachte colleges,
Met deze circulaire wil ik u informeren over een onderdeel van mijn beleid, gericht op de transitie naar een zo duurzaam en efficiënt mogelijke energievoorziening. Ik voeg met het oog hierop middelen toe aan het Gemeentefonds en het Provinciefonds, waarvoor u in aanmerking kunt komen. Voor dit onderdeel van mijn beleid is respectievelijk € 31,5 miljoen en € 3,5 miljoen beschikbaar. De middelen zijn gericht op stimulering van gemeentelijke en provinciale klimaatinitiatieven en zullen de komende jaren vanaf 2008 gespreid als decentralisatie-uitkering/integratie-uitkering beschikbaar komen (zie voor een toelichting op deze begrippen blz. 31 van de meicirculaire Gemeentefonds; www.minbzk.nl/112563/pagina). Gemeenten en provincies worden uitgenodigd terzake beleid te voeren. Aanvragen kunnen worden ingediend voor 1 september 2009. Zij zullen worden beoordeeld op basis van datum van binnenkomst, waarbij geldt: op is op.
1. Aanleiding en doelstelling
De hierboven bedoelde uitkering is een vervolg op de
Subsidieregeling BANS klimaatconvenant die als doel had de uitvoering van het lokale klimaatbeleid door gemeenten en provincies, gericht op de CO
2 -reductie, te stimuleren. De uitkering dient tevens ter ondersteuning van het met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in november 2007 gesloten klimaatakkoord 2007–2011. Die middelen zijn niet alleen bedoeld voor CO
2 -reductie, maar ook voor het verminderen van andere broeikasgassen die op lokaal gebied worden uitgestoten, zoals lachgas en methaan. De projecten die voor een uitkering aan gemeenten in aanmerking komen, moeten voldoen aan de bij deze circulaire behorende
Prestatiekaart lokaal klimaatbeleid . Daarnaast kunnen gemeenten ook eigen projecten formuleren die dan worden beoordeeld aan de hand van de doelstelling van de onderhavige uitkering. Voor provincies geldt een maatwerkaanpak. Zij moeten zelf projecten formuleren die dan worden beoordeeld aan de hand van de doelstelling van de onderhavige uitkering. Zij kunnen zich hierbij laten inspireren door de Prestatiekaart voor gemeenten. Voor deze maatwerkaanpak is gekozen omdat lang niet alle prestaties die voor gemeenten gelden, direct zijn om te zetten in provinciale doelstellingen. Zo hebben provincies bijvoorbeeld veel minder invloed op het energieverbruik in hun gemeenten.
Anders dan bij de
Subsidieregeling BANS klimaatconvenant worden de gelden thans uitgekeerd via het Gemeentefonds en het Provinciefonds. Bij de keuze voor een decentralisatie-uitkering/integratie-uitkering vertrouw ik erop dat decentrale overheden de uitkering besteden aan lokale klimaatinitiatieven, conform het klimaatakkoord met gemeenten. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan het kabinetsbeleid om het aantal specifieke uitkeringen te halveren.
2. Doel van de uitkering
De onderhavige uitkering heeft primair als doel gemeenten en provincies te stimuleren structurele activiteiten te ondernemen en maatregelen te treffen gericht op de reductie van broeikasgassen. Het gaat daarbij om zowel de reductie van broeikasgassen waarvoor gemeenten en provincies zelf verantwoordelijk zijn als de reductie bij de doelgroepen van het klimaatbeleid, waarbij gemeenten en provincies een rol hebben als planner van de ruimtelijke ordening, vergunningverlener, regisseur van een proces, etc.
Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan de kabinetsdoelstellingen met betrekking tot het werkprogramma ‘schoon en zuinig’, te weten: 2% energiebesparing per jaar, 20% duurzame energie in 2020 en een 30% reductie van broeikasgassen in 2020. Om dit structureel te bereiken wordt met de uitkering tevens beoogd het klimaatbeleid in de gemeentelijke en provinciale organisatie te verankeren en niet alleen afhankelijk te laten zijn van de inzet en expertise van de klimaatcoördinator binnen die organisaties.
3. Opzet van de uitkering
Bij de opzet van de uitkering is zo veel mogelijk aangesloten bij opzet en structuur van de
Subsidieregeling BANS klimaatconvenant en de
Vervolgsubsidieregeling BANS klimaatconvenant 2007 , de voorgangsters van de onderhavige decentralisatieuitkering. Daardoor is het gemakkelijk voor gemeenten en provincies om een nieuwe aanvraag te doen. Bovendien blijven de bestuurlijke lasten daardoor zoveel mogelijk beperkt. In dat verband is ten opzichte van de voorgangsters van deze uitkering niet langer voorgeschreven dat een afzonderlijk plan van aanpak moet worden overgelegd. Volstaan kan worden met het invullen van het aanvraagformulier. Het staat een aanvrager uiteraard vrij om bij de aanvraag toch ook een plan van aanpak te voegen.
De Minister van VROM is beleidsinhoudelijk verantwoordelijk voor de uitkering en beoordeelt de aanvragen door middel van SenterNovem. De verdeling van de gelden wordt ook bekend gemaakt via onder meer de circulaires gemeentefonds en provinciefonds van het Ministerie van BZK. Ook de uitbetaling gebeurt door het Ministerie van BZK via de uitkering decentralisatie-uitkering/integratie-uitkering. Eventueel bezwaar en beroep moet ook bij dat ministerie worden ingediend. Er vindt geen verantwoording plaats van de besteding van de middelen aan het Rijk; wel moeten gemeenten en provincies SenterNovem op verzoek informeren met het oog op een monitoring.
Er is geen koppeling gemaakt tussen de onderhavige uitkering en haar voorgangsters, zoals wel het geval was bij de
Vervolgsubsidieregeling BANS klimaatconvenant 2007 met de
Subsidieregeling BANS klimaatconvenant . Dat betekent dat gemeenten en provincies de uitvoering van de op deze regelingen gesubsidieerde projecten niet afgerond hoeven te hebben voordat op grond van de onderhavige decentralisatie-uitkering/integratie-uitkering een uitkering kan worden aangevraagd. Een uitkering vindt altijd plaats aan een gemeente of provincie, dus ook als deze is bestemd voor een stadsdeel of samenwerkingsverband van gemeenten of provincies.
4. Activiteiten die in aanmerking komen voor een uitkering.
Gemeenten en provincies maken een meerjarig, integraal plan voor hun lokaal of regionaal klimaatbeleid, waarin zij projecten en activiteiten aangeven.
De projecten en activiteiten moeten zijn gericht op het behalen van concreet omschreven resultaten. Deze resultaten zijn voor de gemeenten omschreven in de Prestatiekaart lokaal klimaatbeleid, die als
bijlage 2 bij deze circulaire is gevoegd. Er mag echter van de te kiezen prestaties uit de Prestatiekaart worden afgeweken door eigen prestaties te formuleren. Die prestaties moeten dan wel gericht zijn op de reductie van broeikasgassen en van een met de op de Prestatiekaart lokaal klimaatbeleid genoemde prestaties vergelijkbaar gewicht zijn. Met de mogelijkheid eigen projecten te formuleren wordt flexibiliteit geboden aan innovatieve gemeenten en koplopers. Provincies kunnen zich laten inspireren door de gemeentelijke prestatiekaart.
5. Uitvoering van de decentralisatie uitkering
Een aanvraag voor een uitkering ingevolge de onderhavige uitkering kan worden ingediend bij SenterNovem. Op basis van de beoordeling door SenterNovem bepaalt de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de verdeling van de uitkering. SenterNovem heeft zowel met de uitvoering van subsidieregelingen van het Ministerie van VROM als ten aanzien van het klimaatbeleid de noodzakelijke ervaring. Bovendien was SenterNovem ook belast met de uitvoering van de
Subsidieregeling BANS klimaatconvenant en de
Vervolgsubsidieregeling BANS klimaatconvenant 2007 , de voorgangsters van de onderhavige regeling.
Op de site van SenterNovem (www.senternovem.nl/rgo/slok) kan een aanvraagformulier voor een decentralisatie-uitkering/integratie-uitkering worden gedownload.
Op die site is ook vermeld wie contactpersoon is bij SenterNovem voor de onderhavige regeling.
Uiterlijk binnen 4 maanden na het indienen van de aanvraag, maakt de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de verdeling van de uitkering bekend. Dit zal worden geformaliseerd in een beschikking op basis van een algemene maatregel van bestuur.
6. Ingangsdatum
Deze circulaire treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin deze circulaire wordt geplaatst.