Circulaire afbakening tussen politie- en Justitiekosten 2004 e.v. Aan: - de Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties, Directie Politie - de Minister van Financiën, FIOD / ECD en Domeinen RZ - de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, SIOD - de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, AID en Laser - de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, IOD - de Raad voor de Rechtspraak - het College van procureurs-generaal - het Korps Landelijke Politiediensten - de Commandant van het Wapen der Koninklijke Marechaussee
L.s.
Hierbij zend ik u de nieuwe circulaire over de afbakening tussen politie- en Justitiekosten. Deze circulaire had in werking moeten treden op 1 januari 2004. Op die datum verloor de vorige circulaire over dit onderwerp (circulaire van 1 januari 2000, kenmerk 806730/899) zijn geldigheid. Om de hierna te noemen redenen is besloten de nieuwe circulaire op 1 januari 2005 in werking te laten treden, maar wel nu aan u bekend te maken. Tot 1 januari 2005 wordt gehandeld conform de tekst van de vorige circulaire van 1 januari 2000.
Hoewel deze nieuwe circulaire behalve ten aanzien van de vergoeding van reiskosten voor buitenlandse dienstreizen voor opsporingsambtenaren, geen beleidswijzigingen bevat, is uit de consultatie naar voren gekomen dat met name bij de politie de verwachting leeft dat er een verschuiving van kosten zal optreden bij de inwerkingtreding van deze circulaire. Deze verschuiving van kosten zou worden veroorzaakt door de aanscherping van de teksten in de circulaire en het in overeenstemming brengen daarvan met hogere regelgeving. Met name op het punt van het ruimen van hennepkwekerijen en de kosten van lijkschouw is discussie ontstaan. Of er daadwerkelijk verschuivingen optreden is afhankelijk van de in het land gehanteerde betalingsdisciplines tussen openbaar ministerie en de opsporingsinstanties. Daar waar meer opsporingskosten door Justitie zijn vergoed dan op grond van wet- en regelgeving de bedoeling was, zullen de verschuivingen richting opsporingskosten naar verwachting groter zijn.
Met het oog op het bovenstaande is besloten deze nieuwe circulaire al wel aan u te versturen, maar pas op 1 januari 2005 in werking te laten treden. De bedoeling daarvan is om nu geen wijziging te brengen in het bestaande declaratie- en vergoedingsgedrag. De kosten die tot 1 januari 2004 door Justitie werden vergoed, zullen nog tot 1 januari 2005 worden vergoed. Kosten waarvan de vergoeding voor 1 januari 2004 terecht werd geweigerd, komen ook nu niet voor vergoeding in aanmerking. Na 1 januari 2005 vergoedt Justitie alleen nog die opsporingskosten die daar op grond van deze circulaire voor in aanmerking komen.
Op deze wijze kunnen de bij de uitvoering betrokken instanties anticiperen op eventuele budgeteffecten van de inwerkingtreding van deze circulaire.
I. Inleiding
In de praktijk rijst regelmatig de vraag wie de kosten moet dragen waarmee de politie (in het kader van opsporing, hulpverlening en handhaving van de openbare orde) en justitiële autoriteiten (in het kader van vervolging en berechting van strafzaken) worden geconfronteerd. Onder het begrip 'politie' vallen alle opsporingsinstanties, tenzij hierna uitdrukkelijk anders is vermeld.
Bij de verdeling van de kosten van opsporing en vervolging geldt als uitgangspunt dat de kosten van opsporing voor rekening komen van de opsporingsinstanties en de kosten van vervolging voor rekening komen van het Openbaar Ministerie. Op het hier genoemde uitgangspunt is voor drie soorten opsporingskosten een uitzondering gemaakt. Deze zijn omschreven onder
punt III. 1 t/m punt III. 3. Deze kosten komen voor rekening van Justitie.
Het voorgaande betekent dat alle kosten die de regiopolitie, het Korps landelijke politiediensten en bijzondere opsporingsinstanties maken ter uitvoering van de taken op grond van de
Politiewet 1993 , respectievelijk bijzondere wetgeving, en het
Wetboek van Strafvordering , ten laste komen van de beheerder van het betreffende korps. De politie draagt in beginsel alle kosten van opsporing. De politie draagt ook de kosten van werkzaamheden die zij ingevolge het bij of krachtens wettelijk voorschrift bepaalde behoort te verrichten ter uitvoering van rechterlijke beslissingen. Toezeggingen van justitiële autoriteiten in strijd met dit beginsel zullen dan ook niet kunnen worden gehonoreerd.
2[1]
Een vierde soort kosten waar deze circulaire aandacht aan besteedt zijn de kosten voor het verblijf in politiecellen. Het gaat hier in feite niet om opsporingskosten, maar wel om kosten die de politie maakt en die (onder voorwaarden) bij Justitie kunnen worden gedeclareerd. Deze kosten zijn beschreven in
Bijlage 1 .
3[2]
Verschillen met de vorige circulaire
Bij circulaire van 1 januari 2000, kenmerk 806730/899 is de versie van 1 april 1996, kenmerk 547753/896 van deze circulaire vervangen. Deze circulaire vervangt de eerder genoemde circulaire van januari 2000. Vervanging is in de eerste plaats nodig omdat er in de oude circulaire nog bedragen in guldens stonden terwijl de Euro al weer geruime tijd in gebruik is.
Vrij snel na het verschijnen van de vorige circulaire is een wijziging inwerking getreden van het
Wetboek van Strafvordering i.v.m. bijzondere opsporingsbevoegdheden (Stb. 2000, 32). Bij die wijzigingen zijn de bepalingen m.b.t. het inwinnen van informatie via en over (tele)communicatie gewijzigd en onder nieuwe nummers in de Wet opgenomen (
125g en
125f Sv. zijn terug te vinden in respectievelijk
126m en
126n Sv.).
De tarieven voor de telecomproviders, zoals die opgenomen waren in de bijlage B van de vorige circulaire, zijn niet in deze circulaire opgenomen, omdat de tarieven voor 2004 nog niet waren vastgesteld bij het opstellen van de circulaire. Zodra ze bekend zijn zullen de tarieven door het Parket-Generaal binnen het Openbaar Ministerie bekend gemaakt worden. Voor vragen over die tarieven kunt u zich wenden tot het Parket-Generaal (070 - 3399600).
De tarieven voor de met de tap verband houdende tolk- en vertaalwerkzaamheden vindt u terug onder
III. 2.
Aan de aandacht is ontsnapt de inwerkingtreding (december 1995) van de
Reisregeling Buitenland Politie (Stcrt. 1995, nr. 248, pagina 26). De daarin opgenomen definitie van dienstreis
4[3] maakt het overbodig om voor reiskosten van politieambtenaren voor dienstreizen naar het buitenland nog langer een uitzondering in de vergoeding van de kosten voor die reizen te maken. De vergoeding van deze reiskosten maakt nu deel uit van de normale rechtspositie van de politie. De desbetreffende passages uit de vorige circulaire zijn niet meer opgenomen in deze circulaire. Daarmee komt een einde aan de vergoeding van deze kosten door Justitie.
Per 1 oktober 2003 zijn in werking zijn getreden een vernieuwd
Besluit tarieven in strafzaken (Stb 2003, 330) en een daarbij behorende
Ministeriële regeling tarieven in strafzaken 2003 (Stcrt. 2003, 177). Met die inwerkingtreding is weer een volgende stap gezet in de harmonisatie van de tolkentarieven. Bij de tolkentarieven zijn er twee wijzigingen aangebracht die in het kader van deze circulaire van belang zijn. De 70% regeling voor niet-beroepsmatig optredende tolken is vervallen. Ook is vervallen de korting op de vergoeding voor tolken die langer dan twee dagen aaneen hun diensten verlenen voor één opdrachtgever. Nieuw is dat in het Besluit een tarief is opgenomen voor de tolk in de gebarentaal.
Op het gebied van het binnentreden van de woning tegen de wil van de bewoner is jurisprudentie ontwikkeld. De Hoge Raad heeft zich hierover uitgesproken (HR 30 maart 2001, LJN nummer: AB0801 Zaaknr: C00/083HR). De tekst van de circulaire is daarmee in overeenstemming gebracht.
Over de (gemeentelijke) lijkschouw en de kosten daarvan blijkt in de praktijk veel onduidelijk te zijn. Onder
IV, met als titel 'Nog wat afbakeningsperikelen' is daar in deze circulaire aandacht aan besteed (zie
punt IV. 6).
De in de vorige circulaire opgenomen passages over de ontnemingwetgeving zijn vervallen. In plaats daarvan wordt verwezen naar het Handboek Beslag en ontneming en de door het Openbaar Ministerie uitgegeven ontnemingsrichtlijnen. Daarmee is ook de bijlage D van de oude circulaire vervallen.
De teksten in de circulaire m.b.t. vervoer, bewaring, vernietiging en taxatie van inbeslaggenomen voorwerpen bleken niet (meer) in overeenstemming te zijn met het
Besluit Inbeslaggenomen Voorwerpen . In strijd met het Besluit meldde de circulaire dat kosten voor bewaring en vernietiging onder voorwaarden door Justitie zouden worden gedragen. De teksten van de circulaire, de bijlage A en het Besluit zijn met elkaar in overeenstemming gebracht. Onder voorwaarden komen alleen bepaalde transport- en taxatiekosten nog voor rekening van Justitie.
Het vervallen van de bijlagen B en D was aanleiding tot een herbezinning op de teksten van bijlagen A en C. Uitkomst daarvan is dat de tekst van bijlage A (met diverse onderwerpen) is geïntegreerd in de circulaire zelf, onder
IV, met als titel 'Nog wat afbakeningsperikelen'. Bijlage C met adressen en declaratieformulieren voor het verblijf in politiecellen is samengevoegd met de teksten over dit onderwerp en opgenomen in
Bijlage 1 .
Het beheer van deze circulaire is inmiddels overgegaan van de voormalige Directie Rechtspleging naar de Directie Handhaving, van het Directoraat-Generaal Rechtshandhaving. Uw contactpersoon is dezelfde gebleven. Voor eventuele vragen kunt u met hem contact opnemen.
II. Wettelijk kader
De afbakening tussen politie- en Justitiekosten wordt beheerst door de
Politiewet 1993 (voor wat betreft de bijzondere opsporingsinstanties door bijzondere wetgeving) enerzijds en de Wet-, het Besluit - en de Ministeriële regeling tarieven in strafzaken anderzijds. Dat wettelijke kader geeft antwoord op de vraag welke kosten in het kader van de opsporing en vervolging van strafbare feiten en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen door de politie moeten worden gedragen en welke kosten door Justitie. In de inleiding is al aangegeven dat er uitzonderingen zijn op het wettelijke kader.
Voor wat betreft de regionale politie bepaalt
artikel 44 van de Politiewet 1993 dat door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties jaarlijks voor de uitvoering van de politietaak aan de regio's bijdragen beschikbaar worden gesteld. De kosten voor het Korps Landelijke PolitieDiensten komen inmiddels ook ten laste van mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, die ingevolge
artikel 38, derde lid, van de Politiewet 1993 als beheerder van dit korps is aangewezen (Stb. 1999, 575).
De Wet -, het Besluit - en de Ministeriële regeling tarieven in strafzaken zijn alleen van toepassing op kosten voor werkzaamheden en tijdverzuim in opdracht of verzoek van rechterlijke autoriteiten (dus ook het Openbaar Ministerie) in de gerechtelijke fase gemaakt (zie ook H.R. 27 juni 1986, nr. 12985). Dat betekent echter niet dat alle kosten die in die fase worden gemaakt, ten laste van Justitie komen. Immers, ook in de gerechtelijke fase kunnen kosten worden gemaakt, die - hoewel de werkzaamheden waaruit zij voortvloeien in opdracht van rechterlijke autoriteiten worden verricht - naar hun aard kosten van opsporing zijn.
Artikel 1, lid 2 jo. Lid 1, van de Wet tarieven in strafzaken bepaalt namelijk dat de vergoedingen weliswaar op de voet van die
Wet worden vastgesteld, doch dat zij slechts ten laste van 's Rijks kas (Justitie) komen voor zover bij bijzondere wetten niet anders is bepaald.
In de inleiding zijn nog genoemd de kosten van (gemeentelijke) lijkschouw en de kosten verbonden aan de verwerking van inbeslaggenomen voorwerpen.
De onderliggende wettelijke bepalingen zijn respectievelijk de
Wet op de lijkbezorging en het
Besluit inbeslaggenomen voorwerpen .
Wetteksten zijn in deze circulaire cursief weergegeven.
III. Ten laste van justitie komende (opsporings)kosten
Op grond van beleidsoverwegingen is voor een limitatief aantal (opsporings)-activiteiten besloten dat de daarmee gemoeide kosten niet ten laste van de politie blijven maar bij Justitie in rekening kunnen worden gebracht. Deze zijn:
III. 1 Het afluisteren en/of opnemen van telefoongesprekken (
artikel 126m Sv.) en de verstrekking van inlichtingen (
artikel 126n Sv.)
III. 2 De kosten van werkzaamheden, tijdverzuim, reis- en verblijfkosten van tolken / vertalers die voor het vertalen van afgeluisterde telefoongesprekken worden ingeschakeld
III. 3 Vervoer en taxatie van inbeslaggenomen voorwerpen
1
In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, kan de officier van Justitie, indien het onderzoek dit dringend vordert, bevelen dat een opsporingsambtenaar telecommunicatie opneemt met een technisch hulpmiddel.
2
Onder telecommunicatie wordt in dit artikel verstaan niet voor het publiek bestemde communicatie via een openbaar telecommunicatienetwerk, dan wel met gebruikmaking van openbare telecommunicatiediensten.
Artikel 126n Sv., voorzover hier relevant, luidt:
1
In geval van ontdekking op heterdaad, verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, of het misdrijf, bedoeld in artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht kan de officier van Justitie in het belang van het onderzoek een vordering doen inlichtingen te verstrekken terzake van alle verkeer dat over een openbaar telecommunicatienetwerk, dan wel met gebruikmaking van openbare telecommunicatiediensten, heeft plaatsgevonden en ten aanzien waarvan het vermoeden bestaat, dat de verdachte eraan heeft deelgenomen.
Artikel 13.6 van de Telecommunicatiewet bepaalt:
1.
De investerings-, exploitatie- en onderhoudskosten voor de technische voorzieningen die door aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten zijn of worden gemaakt teneinde te kunnen voldoen aan de artikelen 13.1, 13.4, en 13.5 komen te hunnen laste.
2.
Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten hebben aanspraak op vergoeding uit 's Rijks kas van de door hen gemaakte administratiekosten en personeelskosten rechtstreeks voortvloeiend uit het voldoen aan een bijzondere last dan wel een toestemming op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 als bedoeld in artikel 13.2, eerste en tweede lid, onderscheidenlijk het verstrekken van informatie als bedoeld in artikel 13.4.
3.
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de vaststelling en vergoeding van de kosten, bedoeld in het tweede lid.
8[5] van Circulaire afbakening tussen politie- en Justitiekosten 2004 e.v.">III 2.1. De vergoeding voor tap-gerelateerde tolk- en vertaalwerkzaamheden 8[5]
De vergoedingen voor tolk- en vertaalwerkzaamheden zijn gebaseerd op de
Wet -, het
Besluit - en de
Ministeriële regeling tarieven in strafzaken 2003 (afgekort; WTIS, BTIS en MTIS).
Met het vanaf 1 oktober 2000 ingezette harmonisatie traject kennen we vanaf die datum nog twee soorten vergoedingen voor de tolken. Eén voor de tolken die na oktober 2000 voor het eerst diensten verlenen aan Justitie. Voor hen geldt het standaard tarief, zoals bedoeld in
artikel 4, lid 1, van het BTIS. Eén voor 'oud-gedienden', tolken die voor 1 oktober 2000 al (tap)diensten voor politie / Justitie verrichtten. Voor hen kan een garantietarief gelden, zoals genoemd in
artikel 4, lid 2, BTIS. In het nieuwe
BTIS is aangegeven hoe daar mee om te gaan. De vergoeding aan tolken en vertalers is geregeld in de
artikelen 4,
5 en
9 van het BTIS, die (voor zover hier relevant) luiden:
Artikel 4
1. Het tarief voor de vergoeding van werkzaamheden als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de wet, bedraagt voor tolken € 43,89 per uur.
2. In afwijking van het eerste lid behouden tolken die vóór 1 oktober 2000 al een hogere uurvergoeding voor hun werkzaamheden ontvingen, het recht op een hogere vergoeding. Deze vergoeding bedraagt:
a. voor tolken in Europese talen € 46,29 per uur;
b. voor tolken in veelbeheerste niet-Europese talen € 48,60 per uur;
c. voor tolken in overige niet-Europese talen € 54,- per uur.
3. Het tarief voor de vergoeding van werkzaamheden als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de wet, bedraagt voor tolken gebarentaal € 46,29 per uur.
4. De tolken genoemd in het eerste tot en met derde lid, die werkzaamheden verrichten bij de gerechten, ontvangen een voorrijtarief van € 20,23. Een tolk kan per gerecht maximaal tweemaal per dag aanspraak maken op het voorrijtarief. Om voor de tweede maal voor dit tarief in aanmerking te komen dienen er twee uren tussen het einde van de eerste en de aanvang van de volgende dienst te zijn gelegen.
9[6]
Artikel 5
Het tarief voor de vergoeding van werkzaamheden als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de wet, bedraagt voor vertalers voor vertalingen uit of in:
a. het Duits, Engels of Frans, € 0,79 per regel;
b. andere veelbeheerste Europese talen € 1,20 per regel;
c. overige Europese talen € 1,51 per regel;
d. veel beheerste niet-Europese talen € 1,51 per regel;
e. overige niet-Europese talen € 1,69 per regel.
Artikel 9
1. Voor de vaststelling van de uurvergoeding als bedoeld in de artikelen 2 tot en met 8 geldt een gedeelte van een uur gelijk aan een half uur of korter, als een half uur, en een gedeelte langer dan een half uur als een heel uur.
2. Voor tijdverzuim als bedoeld in artikel 8 is per dag een vergoedingverschuldigd voor ten hoogste negen uur.
III 2.2. Vergoeding voor tijdverzuim
Het begrip tijdverzuim heeft te maken met het verschijnen van getuigen en deskundigen voor de rechter en met de tijd die aan de reis is besteed.
Voor taptolken geldt geen vergoeding voor tijdverzuim. Hun uurvergoeding is inclusief tijdverzuim.
10[7]
III 2.3. Vergoeding voor reis- en verblijfkosten
Artikel 11 BTIS
1. Het tarief voor vergoedingen wegens reis- en verblijfkosten als bedoeld in artikel 6 van de wet (tarieven in strafzaken) bedraagt, indien deze vergoedingen worden verstrekt aan:
a. personen als bedoeld in artikel 8, tweede lid, € 1,54 per retourkilometer
2. Het aantal retourkilometers, bedoeld in het eerste lid, onder a, wordt berekend naar de kortste reisroute, met dien verstande dat voor de eerste vier retourkilometers geen vergoeding wordt gegeven.
Artikel 8, lid 2 BTIS
De in het eerste lid bedoelde vergoeding komt voor de tijd, besteed aan de reis, niet toe aan geneeskundigen, vertalers
11[8] en andere personen aan wie werkzaamheden zijn opgedragen van wetenschappelijke of bijzondere aard.
Op grond van het bovenstaande komt aan een taptolk voor reis- en verblijfkosten en voor tijdverzuim gedurende de reis een vergoeding toe van € 1,54 per retourkilometer (= de afstand in enkele richting, verminderd met 4 kilometer) tussen zijn / haar woonplaats en de plaats waar hij / zij de werkzaamheden dient te verrichten. De reisafstand wordt bepaald met behulp van het routeplannerprogramma, zoals dat in gebruik is bij de rechterlijke organisatie, op basis van de kortste afstand.
12[9] van Circulaire afbakening tussen politie- en Justitiekosten 2004 e.v.">III 2.4. Toeslag voor uren buiten reguliere werktijd en omzetbelasting 12[9]
Artikel 7, lid 3, BTIS
3. De tarieven, genoemd in de artikelen 2 tot en met 6, worden met de helft verhoogd voor werkzaamheden die ingevolge het daartoe strekkende verzoek of de gegeven opdracht moeten worden verricht op:
a. zaterdag;
b. zondag;
c. een in artikel 3 van de Algemene termijnenwet genoemde algemeen erkende feestdag of een bij of krachtens dat artikel daarmee gelijkgestelde dag.
d. op een andere dag, dan omschreven onder a tot en met c, tussen 0.00 en 08.00 uur of tussen 20.00 en 24.00 uur.
Artikel 15
De bedragen, genoemd in dit besluit, worden verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd.
De totale vergoeding (de vergoeding voor werkzaamheden met de vergoeding van reis- en verblijfkosten en tijdverzuim voor aan de reis bestede uren) wordt verhoogd met de omzetbelasting.
13[10]
III. 3. Vervoer en taxatie van inbeslaggenomen voorwerpen
De inbeslagneming van voorwerpen behoort tot de reguliere politietaak. De daaraan verbonden kosten zijn politiekosten.
14[11] De uitzondering die hier is gemaakt geldt voor het transport van omvangrijke of bijzondere partijen (hoeveelheid en aard) inbeslaggenomen voorwerpen, waarvoor de inschakeling van een derde (b.v. een transportbedrijf) noodzakelijk is. Onder bijzondere partijen vallen die goederen die niet zondermeer door een ieder mogen worden vervoerd. Dit doet zich onder andere voor bij vuurwerk.
Het gaat dan om de kosten van het transport vanaf de plaats van inbeslagneming of het politiebureau (politieopslagplaats) naar de bewaarder (of de door de bewaarder aangewezen opslagplaats) of in sommige gevallen rechtsreeks naar de vernietiger. Op de kosten van de vernietiging is
artikel 15, lid 4, van het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen (BIV) van kracht, dat bepaalt:
De vernietiging geschiedt voor rekening en verantwoording van de bewaarder of de opsporingsambtenaar aan wie de machtiging is verleend. Met hetgeen na de vernietiging verkoopwaarde heeft, wordt gehandeld als met voorwerpen waarvoor machtiging tot vervreemding is verleend.
De passage 'of de opsporingsambtenaar aan wie de machtiging is verleend' lijkt op gespannen voet te staan met
artikel 13, lid 3, van het Besluit BIV. Dat bepaalt:
Indien machtiging tot vernietiging of vervreemding is verleend aan de opsporingsambtenaar die het voorwerp onder zich heeft, stelt deze het voorwerp onverwijld ter beschikking van de daarvoor in artikel 1 aangewezen bewaarder. Indien dit de griffier is, stelt de opsporingsambtenaar het voorwerp ter beschikking van het Hoofd van Domeinen Roerende Zaken.
Er zullen echter situaties zijn waarin de opsporingsambtenaar inbeslaggenomen voorwerpen onder zich heeft en deze rechtstreeks naar de vernietiger brengt. In die gevallen geldt
artikel 15, vierde lid van het Besluit BIV.
Als de politie een omvangrijk voorwerp (bijvoorbeeld een auto) zelf, met een eigen transportmiddel, naar de aangewezen bewaarder overbrengt, vergoedt Justitie de kosten van overbrenging op basis van de tarieven die derden daarvoor zouden hebben berekend.
De kosten van taxatie van een inbeslaggenomen voorwerp, waarvoor de officier van Justitie of het gerecht in eerste aanleg machtiging heeft verleend tot vernietiging, prijsgeven of bestemming tot een ander doel dan het onderzoek, komen ten laste van Justitie, voor zover de taxatie op grond van
artikel 14, lid 2, van het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen diende plaats te vinden en heeft plaatsgevonden door een persoon, die geacht kan worden op de hoogte te zijn van de marktprijzen van dergelijke voorwerpen.
IV. Nog wat afbakeningsperikelen
Uit de praktijk komen regelmatig vragen wie in bepaalde situaties de kosten moet dragen voor verleende diensten. Hieronder volgt een - overigens niet limitatieve - opsomming van de verschillende diensten en voor wiens rekening de daarmee gemoeide kosten komen.
Aan de orde komen:
IV. 1 Eerste hulpverlening aan verkeersslachtoffers en aan andere personen aan wie letsel is toegebracht
IV. 2 Kosten van onderzoek en behandeling van geïntoxiceerden
IV. 3 Kosten van onderzoek en afgifte van een verklaring omtrent de conclusies van dat onderzoek door een (behandelend) geneeskundige
IV. 4 Kosten van bloedproeven
IV. 5 Herstel van schade bij doorzoeking, bij het binnentreden van een woning tegen de wil van de bewoner of bij arrestatie van verdachten of veroordeelden
IV. 6 Kosten van lijkschouwing
IV. 2. Kosten van onderzoek en behandeling van geïntoxiceerden
Ook deze kosten kunnen, aangezien zij geen kosten van opsporing van strafbare feiten zijn maar als kosten van hulpverlening zijn aan te merken, niet ten laste van Justitie worden gebracht. Als de geïntoxiceerde noch diens ziektekostenverzekering verhaal bieden, blijven de kosten ten laste van de politie.
IV. 5. Kosten van schade bij doorzoeking, bij het binnentreden van een woning of bij arrestatie van verdachten of veroordeelden
Bij herstel van schade ten gevolge van doorzoekingen, het binnentreden van een woning tegen de wil van de bewoner of arrestatie van verdachten of veroordeelden zijn er doorgaans twee categorieën van verzoekers van schadevergoeding: (ex-) verdachten en derden. Van belang is of het gaat om de rechtmatige toepassing van dwangmiddelen of onrechtmatige toepassing van dwangmiddelen.
Bij de rechtmatige toepassing van dwangmiddelen blijft de normale schade die hierdoor wordt veroorzaakt in beginsel ten laste van degene die de schade lijdt. Echter, jegens derden is het OM aansprakelijk voor die schade ten gevolge van het rechtmatig toepassen van dwangmiddelen die niet valt onder het maatschappelijk- of bedrijfsrisico van de onschuldige derde (HR 30 maart 2001, LJN-nummer: AB0801 Zaaknr: C00/083HR).
Voor schade ten gevolge van onzorgvuldig of buitenproportioneel handelen bij de rechtmatige toepassing van dwangmiddelen (bijvoorbeeld het forceren van een voordeur terwijl de achterdeur open is) is de politieregio aansprakelijk. Onder onzorgvuldig handelen dient onder omstandigheden ook te worden begrepen het onbeheerd en zonder deugdelijk hang- en sluitwerk achterlaten door de opsporingsambtenaar van een betreden plaats. De kosten van het eerste noodzakelijke herstel van de schade komen, gelet op de van de politie vereiste zorgvuldigheid bij de uitvoering, in eerste instantie voor rekening van de politie. De politie kan trachten deze kosten te verhalen op de verdachte.
Bij de onrechtmatige toepassing van dwangmiddelen is de overheid aansprakelijk voor schade die daardoor ontstaat.
In de verdeling tussen politie en Justitie is het OM aansprakelijk voor schade van onrechtmatig optreden indien het optreden is gebaseerd op een onrechtmatig bevel van de officier tot toepassing van het dwangmiddel. Dit is bijvoorbeeld het geval als het bevel niet voldoet aan strafvorderlijke normen en er bijvoorbeeld, naar achteraf moet worden vastgesteld, geen sprake is van een verdenking.
De politie is, evenals in het geval van rechtmatige toepassing van dwangmiddelen, aansprakelijk voor schade die ontstaat ten gevolge van onzorgvuldig of buitenproportioneel handelen bij de uitvoering van het (onrechtmatige) bevel. Daarnaast is de politie aansprakelijk voor schade die ontstaat ten gevolge van onrechtmatig handelen van de politie zónder dat daaraan een bevel van de officier van Justitie ten grondslag ligt. Bij dit laatste kan het gaan om het geval een opsporingsambtenaar een woning betreedt zonder dat door de officier een machtiging daartoe is gegeven. De schade ten gevolge van een dergelijk onrechtmatig binnentreden komt ten laste van de politieregio.
In gevallen waarin de politie of het OM in een (gerechtelijke) procedure worden betrokken ter vergoeding van schade waarvoor zij niet aansprakelijk zijn, zal het verzoek om schadevergoeding worden doorgezonden aan de ander. In het geval zowel het OM als de politie aansprakelijk zijn voor een deel van de schade (bijvoorbeeld bij een machtiging binnentreden op een verkeerd adres waarbij buitensporig veel schade is veroorzaakt door de politie) dient overleg plaats te vinden. In het geval van een veroordelend civiel vonnis, bestaat voor de tot betaling veroordeelde politieregio/Staat de mogelijkheid tot het nemen van regres op de draagplichtige rechtspersoon.
IV. 6.2. Twijfel aan de natuurlijke dood
In de gevallen waarin de behandelende arts er niet van overtuigd is dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak, moet hij de gemeentelijke lijkschouwer inschakelen. (Het gaat hier niet om situaties van levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding; zie daarover
punt IV. 6.5).
De gemeentelijke lijkschouwer kan alsnog tot een natuurlijke dood concluderen of zijn twijfel aan de natuurlijke doodsoorzaak hebben. In het eerste geval verricht hij de wettelijk voorgeschreven administratieve verrichtingen (zie de
Wet op de lijkbezorging : Wlb). In het tweede geval (bij twijfel) brengt hij verslag uit aan de OvJ en waarschuwt hij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Formeel eindigt daarmee de primaire taak van de gemeentelijke lijkschouwer. De kosten voor deze werkzaamheden van de gemeentelijke lijkschouwer komen ten laste van de gemeente.
Het is gekunsteld om de schouw die leidt tot een verslag aan de OvJ als meer (pre)justitieel te beschouwen dan de schouw die leidt tot afgifte van een verklaring van overlijden. De schouwactiviteit is immers niet principieel verschillend en er is ook niet tijdens de schouw een moment te bepalen waarop het accent verschuift van 'openbare orde' naar 'opsporing'. Dat betekent dat de uitslag van de schouw geen indicatie vormt voor de toerekening van de kosten. Het is aan de gemeenten om te bezien op welke wijze zij over deze taken en de betaling daarvan werkbare afspraken maken met betrokken lijkschouwers en de politie.
Nabestaanden die niet hebben gevraagd om de interventie van de gemeentelijke lijkschouwer, mogen niet met de kosten daarvan worden geconfronteerd.
IV. 6.3. Vermoeden van niet natuurlijke dood
De gemeentelijke lijkschouwer stelt de Officier van Justitie in kennis van zijn twijfel over de natuurlijke doodsoorzaak. De zaak is verdacht en een opsporingsonderzoek start op dat moment.
De eerste betrokkenheid van de OvJ bij deze zaak, is die vanuit zijn rol op basis van de
Wlb . Op enig moment moet de OvJ een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in
artikel 12 Wlb afgeven. Zonder die verklaring van geen bezwaar kan de ambtenaar van de burgerlijke stand geen verlof tot begraven of verbranden geven.
Kosten die in het kader van het opsporingsonderzoek worden gemaakt (denk aan transportkosten, de kosten voor het mortuarium, onderzoekskosten), zullen naar hun aard verdeeld moeten worden tussen de politie
17[14] en de gemeente(n)
18[15] . Ook hier geldt dat er een praktische afspraak tussen politie en gemeente(n) moet worden gemaakt.
Het stoffelijk overschot wordt, zo dit voor onderzoek de oorspronkelijke gemeente had verlaten, op kosten van de overheid (politie / NFI) terug gebracht naar een in overleg met de nabestaanden gekozen mortuarium. Zijn er geen nabestaanden, dan gaat het stoffelijk overschot terug naar de gemeente van overlijden.
Als de OvJ zijn verklaring van geen bezwaar heeft afgegeven, komen de nabestaanden weer in beeld, ook wat betreft de kosten. Nabestaanden hebben nu eenmaal de zorg voor de overledene. Als er geen nabestaanden zijn, biedt de
Wlb (art. 21) uitkomst.
In het opsporingsonderzoek kan een verdergaande behoefte zijn aan forensisch-medische informatie dan die welke vereist is voor de primaire conclusie van de gemeentelijke lijkschouwer aangaande de aard van het overlijden. Die informatie kan worden geleverd door de gemeentelijke lijkschouwer, maar ook door een andere forensische arts. Betreft het een andere arts dan de lijkschouwer, dan declareert hij zijn werkzaamheden bij de politie. Betreft het de gemeentelijke lijkschouwer, dan gelden de afspraken die tussen gemeente(n) en politie zijn gemaakt.
19[16] van Circulaire afbakening tussen politie- en Justitiekosten 2004 e.v.">IV. 6.4. Lijkvinding 19[16]
Bij lijkvinding zal altijd de politie betrokken worden. Vaak zal niet (direct) duidelijk zijn wie de behandelende arts was en wordt de gemeentelijke lijkschouwer ingeschakeld. Ook hier moet de vraag worden beantwoord of er sprake is van een natuurlijke dood of vermoedelijk niet.
Is er sprake van een natuurlijke dood, dan is het een zaak voor de politie / gemeente om de nabestaanden te achterhalen, die voor de lijkbezorging kunnen zorgen. Zijn nabestaanden niet (tijdig) te vinden, dan voorziet de gemeente in de lijkbezorging.
20[17]
Is er een vermoeden van een niet natuurlijke dood, dan bewandelt de gemeentelijke lijkschouwer de gebruikelijke wegen. Voor de tijdens het
onderzoek te maken kosten geldt het zelfde als hierboven is beschreven in
IV.6.2 en
IV.6.3.
Een gevonden lijk moet op enig moment worden verwijderd van de vindplaats.
21[18] Is dat vanuit een openbare ruimte, dan is dat in elk geval en maatregel van openbare orde, die plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de politie. De daarbij noodzakelijke werkzaamheden kunnen variëren van vrij eenvoudig, tot zeer gecompliceerd. De hieraan verbonden kosten zijn in eerste instantie voor de politie.
Wordt in een woonhuis een lijk gevonden, maar zijn er in dat geval (tijdig) nabestaanden te traceren, dan worden de normale procedures doorlopen. Zijn er geen nabestaanden, of zijn deze niet tijdig te traceren, dan zullen ook in deze situatie maatregelen van openbare orde getroffen dienen te worden door de politie.
De politie kan danwel bij de nabestaanden (zo die er zijn) danwel (ook hier weer afhankelijk van gemaakte afspraken) bij de gemeente kosten in rekening brengen, i.v.m. de plicht die de gemeente kan hebben in de bezorging van lijken te voorzien (zie noot 20). De vraag in welke mate de gemeente vervolgens gebruik wil maken van het recht tot verhaal op de nalatenschap op grond van
artikel 22 Wlb, mag in het kader van deze circulaire onbeantwoord blijven.
IV. 6.5. Levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding
Was het overlijden het gevolg van de toepassing van levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding, dan geeft de behandelende arts geen verklaring van overlijden af. De behandelende arts doet van de oorzaak van dit overlijden onverwijld mededeling aan de gemeentelijke lijkschouwer. Bij die mededeling voegt de arts een beredeneerd verslag inzake de inachtneming van de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in
artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (zie
art. 7, tweede lid, Wlb).
Net als bij andere gevallen van een niet natuurlijke dood, informeert de gemeentelijke lijkschouwer de Officier van Justitie en de ambtenaar van de burgerlijke stand. Ten aanzien van de werkzaamheden van de gemeentelijke lijkschouwer verbonden aan het schouwen, het informeren van de Officier van Justitie en de ambtenaar van de burgerlijke stand, is bij de totstandkoming van de euthanasieregelgeving afgesproken dat de declaratie naar Justitie (parket OvJ) wordt gezonden.
Ook brengt de gemeentelijke lijkschouwer door invulling van een formulier onverwijld verslag uit aan de regionale toetsingscommissie bedoeld in
artikel 3 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. Hij zendt het hiervoor genoemde beredeneerd verslag van de behandelende arts mee (
art. 10, tweede lid, Wlb).
Daarmee is de specifieke rol van de gemeentelijke lijkschouwer in deze gevallen ten einde. Ten behoeve van de vergoeding van de gemeentelijke lijkschouwer is in het
Besluit tarieven in strafzaken 2003 (art. 2, eerste lid, onder f) de volgende bepaling opgenomen:
uitwendige lijkschouwing, voor zover het betreft het opmaken van een modelverslag met aandachtspunten naar aanleiding van een melding van een geval van euthanasie of hulpverlening bij zelfdoding door een gemeentelijke lijkschouwer: € 127,06.
V. Betaling van declaraties
De kosten die op grond van deze circulaire ten laste van Justitie komen, dienen uiterlijk binnen drie maanden te worden gedeclareerd. Indien aan deze voorwaarde niet wordt voldaan kan door Justitie geen betaling plaatsvinden.
VI. Slot
Deze circulaire treedt met ingang van 1 januari 2005 in werking. Tot dat moment wordt gehandeld conform de tekst van de circulaire van 1 januari 2000, kenmerk 806730/899), waarvan de geldigheid formeel eindigde met ingang van 1 januari 2004.
Ik verzoek u deze circulaire en de
bijlage bekend te maken bij de medewerkers binnen uw organisatie, die één of meerdere van de in deze circulaire genoemde onderwerpen in portefeuille hebben. Deze circulaire zal worden gepubliceerd in de Staatscourant.
Ik vertrouw er op dat op de naleving van de inhoud van deze circulaire wordt toegezien.