Artikel 295
De rechtbank benoemt een voogd over alle minderjarigen, die niet onder ouderlijk gezag staan en in wier voogdij niet op wettige wijze is voorzien.
1.
Is voorziening nodig in afwachting van het begin der voogdij overeenkomstig
artikel 280 van dit boek, dan benoemt de rechtbank een voogd voor de duur van deze omstandigheden.
2.
Zodra bedoelde omstandigheden zijn vervallen, wordt deze voogd op verzoek van hem die hij vervangt, door de rechtbank ontslagen.
1.
De rechtbank benoemt insgelijks een voogd, wanneer voorziening nodig is wegens:
a.
tijdelijke onmogelijkheid, waarin een voogd zich bevindt, het gezag uit te oefenen; of
b.
onbekendheid van bestaan of verblijfplaats van de voogd; of
c.
in gebreke blijven van de voogd, het gezag uit te oefenen.
2.
Is de benoeming op het eerste lid onder c gegrond, dan kan de rechtbank de benoemde voogd een beloning toekennen en is de in gebreke gebleven voogd jegens de minderjarige aansprakelijk voor de kosten die de vervanging veroorzaakt, alsmede, behoudens zijn verhaal op de benoemde voogd, voor diens verrichtingen.
3.
Indien de in het eerste lid genoemde omstandigheden zijn vervallen, kan de voogd op eigen verzoek of op verzoek van degene die hij vervangt, door de rechtbank worden ontslagen tenzij de rechtbank dit niet in het belang van het kind noodzakelijk oordeelt.
4.
Indien in geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij een van de in het eerste lid bedoelde omstandigheden zich voordoet ten aanzien van een van beide voogden, oefent de andere voogd het gezag over de kinderen alleen uit. Zodra deze omstandigheid is vervallen, herleeft de gezamenlijke voogdij. Het tweede lid is niet van toepassing.
Artikel 298
Gedurende de in de beide voorgaande artikelen bedoelde voogdij is de uitoefening van de voogdij geschorst ten aanzien van de voogd die het betreft.
Artikel 299
De rechtbank benoemt de voogd op verzoek van bloed- of aanverwanten van de minderjarige, de raad voor de kinderbescherming, schuldeisers of andere belanghebbenden, of ambtshalve, behoudens
artikel 282a.
1.
Degene die met instemming van de voogd een minderjarige in zijn gezin - anders dan uit hoofde van een ondertoezichtstelling of een plaatsing onder voorlopige voogdij - ten minste een jaar heeft verzorgd en opgevoed, kan de kinderrechter verzoeken hem, dan wel een rechtspersoon als bedoeld in
artikel 302 van dit boek, tot voogd te benoemen.
2.
Indien de minderjarige door meer dan een persoon als behorende tot het gezin wordt verzorgd en opgevoed, kan het verzoek slechts door dezen gemeenschappelijk worden gedaan.
3.
Het verzoek kan ook worden gedaan door de raad voor de kinderbescherming.
4.
De kinderrechter willigt het verzoek slechts in, indien hij dit in het belang van de minderjarige acht en hem genoegzaam is gebleken, dat de voogd niet bereid is zich van zijn bediening te doen ontslaan. Alsdan benoemt hij bij voorkeur degene wiens benoeming wordt verzocht tot voogd, mits deze bevoegd is tot uitoefening van de voogdij.
6.
In geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij wordt de in het eerste lid bedoelde instemming door beide voogden gegeven.
1.
De ambtenaar van de burgerlijke stand geeft de rechtbank onverwijld kennis:
a.
van het overlijden van ieder die minderjarige kinderen achterlaat;
b.
van de aangifte van geboorte van ieder kind, over wie de moeder uit wie het kind is geboren niet van rechtswege het gezag uitoefent.
2.
Indien het huwelijk van de overledene die minderjarige kinderen nalaat, gerechtelijk was ontbonden, of de overledene van tafel en bed gescheiden was, bericht de ambtenaar van de burgerlijke stand - zo de andere ouder nog leeft - deze omstandigheden tevens aan de rechtbank. De rechtbank zendt, indien deze een andere is, de door haar ontvangen kennisgeving door aan de rechtbank die over het verzoek tot ontbinding van het huwelijk of tot scheiding van tafel en bed heeft beslist.