Besluit van 12 juli 1990, houdende regeling met betrekking tot de werktijd en het overwerk van personenchauffeurs werkzaam bij de Raad van State
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken van 3 juli 1990, nummer 90M004285, en Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 26 juni 1990, nummer AB90/170/1, DGMP/AV/FAR;
Overwegende dat het wenselijk is voor personenchauffeurs werkzaam bij de Raad van State een van het Algemeen Rijksambtenarenreglement ( Stb. 1931, 248) en het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 ( Stb. 1983, 571) afwijkende regeling te treffen;
Overwegende dat het wenselijk is de gemiddelde werktijd van personenchauffeurs te verlengen, een voorziening te treffen met betrekking tot de bezoldiging van ambtenaren van wie in verband met hun werkzaamheden als personenchauffeur een verlengde arbeidstijd geldt, alsmede de van toepassing zijnde overwerkregeling voor personenchauffeurs aan te passen;
Gelet op artikel 21, zevende en achtste lid van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR), artikel 19, artikel 23 twaalfde lid, artikel 25 eerste en tweede lid van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1 [Materieel uitgewerkt per 04-12-1998]
Voor toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: bezoldigingsbesluit: het
Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA 1984);
ambtenaar: de persoon, die krachtens aanstelling of arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst is bij de Raad van State;
bevoegd gezag: het bij de Raad van State tot aanstellen bevoegd gezag.
1.
De arbeidsduur per dag bedraagt evenzoveel uren als er liggen tussen aanvangstijd en einde werktijd, verminderd met driekwart uur.
2.
De arbeidsduur, op de dag waarop overwerk in de zin van
artikel 23 van het BBRA 1984 wordt verricht, wordt verder verminderd met maximaal 1 uur indien een avondmaaltijd wordt gedeclareerd op basis van de daartoe strekkende voorschriften en/of regelingen.
1.
Indien de dagelijkse werktijd aanvangt op het moment dat de ambtenaar zijn huis verlaat en eindigt op het moment dat de ambtenaar daar terugkeert wordt, voor het vaststellen van de arbeidsduur per dag, op de werktijd naast de vermindering ingevolge
artikel 4 van dit besluit, de reistijd wegens woon-werkverkeer in mindering gebracht.
2.
De reistijd wegens woon-werkverkeer die ingevolge het eerste lid van dit artikel in mindering wordt gebracht bedraagt minimaal één uur.
2.
De in het vorige lid bedoelde toelage wordt geacht te zijn ingetrokken vanaf de eerste dag van de maand waarop de in
bijlage I genoemde ambtenaar in een andere functie wordt benoemd.
1.
Aan de ambtenaar, die in opdracht van het bevoegd gezag overwerk verricht, wordt een vergoeding toegekend voor overwerk als bedoeld in
artikel 23 van het BBRA 1984, met inachtneming van de navolgende bepalingen.
2.
In afwijking van
artikel 23, vijfde en achtste lid, bestaat de vergoeding voor overwerk in beginsel uit een bedrag in geld, dat voor elk uur van de overschrijding van de arbeidsduur als benoemd in
artikel 3, eenhonderdvijftig procent bedraagt van het voor de ambtenaar geldende salaris per uur.
3.
Indien de ambtenaar overuren, in dezelfde maand waarin deze gewerkt zijn, compenseert met verlof, bestaat de vergoeding voor overwerk uit:
a.
verlof, gelijk aan het aantal uren overschrijding van de arbeidsduur als genoemd in
artikel 3, en;
b.
een bedrag in geld, dat voor elk uur van die overschrijding vijftig procent bedraagt van het voor de ambtenaar geldende salaris per uur.
4.
Aan de ambtenaar wordt de vergoeding over maximaal - gemiddeld - vijfenveertig overwerkuren per maand toegekend, waarbij een overwerkuur dat vergoed is met toepassing van het derde lid, niet wordt meegerekend bij het vaststellen van het aantal van vijfenveertig.
1.
De vergoeding voor overwerk wordt maandelijks uitbetaald op basis van het conform dit besluit in de voorgaande twaalf maanden, als personenchauffeur, gemiddeld per maand verrichte aantal overuren.
2.
Indien het vaststellen van het gemiddelde als bedoeld in het eerste lid op basis van een periode korter dan twaalf maanden dient te geschieden, wordt de vergoeding voor overwerk uitbetaald op basis van het in de voorgaande maanden gemiddeld per maand verrichte aantal overuren.
3.
Indien het vaststellen van het gemiddelde als bedoeld in het eerste lid op basis van een periode korter dan drie maanden dient te geschieden, wordt de vergoeding voor overwerk uitbetaald op basis van het feitelijk verrichte aantal overuren.
4.
Het gemiddeld per maand verrichte aantal overuren als bedoeld in het eerste en in het tweede lid, wordt uitsluitend éénmaal per kwartaal, voor het eerst op 1 januari 1990 bepaald.
5.
Als peildatum voor vaststelling volgens welk lid de vergoeding voor overwerk plaatsvindt, geldt de eerste dag van elk kalender-kwartaal.
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,
De Minister van Binnenlandse Zaken a.i.,
Uitgegeven de drieëntwintigste augustus 1990
De Minister van Justitie,