Besluit van 17 november 1994, houdende vaststelling Besluit rijonderricht motorrijtuigen
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 28 juni 1994, nr. R 175817, Hoofddirectie van de Waterstaat, Hoofdafdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Gelet op de artikelen 5, 8, 9, 10, 17, 21, 22 en 23 van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993;
De Raad van State gehoord (advies van 5 september 1994, nr. W09.94.0408);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 11 november 1994, nr. R 184777, Hoofddirectie van de Waterstaat, Hoofdafdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
wet:
Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 .
Artikel 2
Certificaten worden afgegeven voor het geven van rijonderricht voor de volgende categorieën motorrijtuigen:
a.
motorrijtuigen voor het besturen waarvan rijbewijs A als bedoeld in het
Reglement rijbewijzen is vereist (categorie A);
b.
motorrijtuigen voor het besturen waarvan rijbewijs B als bedoeld in het
Reglement rijbewijzen is vereist (categorie B);
c.
motorrijtuigen voor het besturen waarvan rijbewijs C als bedoeld in het
Reglement rijbewijzen is vereist (categorie C);
d.
motorrijtuigen voor het besturen waarvan rijbewijs D als bedoeld in het
Reglement rijbewijzen is vereist (categorie D);
e.
samenstellen van motorrijtuig en getrokken voertuig, voor het besturen waarvan rijbewijs E in combinatie met rijbewijs B als bedoeld in het
Reglement rijbewijzen is vereist (categorie E bij B);
f.
samenstellen van motorrijtuig en getrokken voertuig, voor het besturen waarvan rijbewijs E in combinatie met rijbewijs C of D als bedoeld in het
Reglement rijbewijzen is vereist (categorie E bij B, C en D);
g.
motorrijtuigen voor het besturen waarvan rijbewijs AM als bedoeld in het
Reglement rijbewijzen is vereist (categorie AM).
1.
Bij de aanvraag voor het afleggen van het examen rijinstructeur dient de aanvrager een bewijsstuk aan het instituut over te leggen waaruit blijkt dat de aanvrager met goed gevolg een opleiding heeft gevolgd op het niveau van ten minste middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, lager danwel voorbereidend beroepsonderwijs of individueel beroepsonderwijs.
2.
Het bepaalde in het eerste lid geldt niet ten aanzien van de aanvrager die reeds beschikt over een certificaat voor het geven van rijonderricht.
1.
Artikel 7 van de wet is niet van toepassing op degene die in verband met het verkrijgen van de bekwaamheid tot het geven van rijonderricht, in het bezit is van een door het instituut afgegeven ontheffing.
2.
Bij ministeriële regeling worden regels vastgesteld omtrent de personen die in aanmerking komen voor een ontheffing, alsmede omtrent de aanvraag van een ontheffing.
3.
Een ontheffing is geldig gedurende 6 maanden, gerekend vanaf de dag van afgifte, en wordt slechts eenmaal verstrekt. De geldigheidsduur van een ontheffing ten behoeve van de opleiding tot politierijinstructeur wordt bij elke ontheffing afzonderlijk vastgesteld en bedraagt ten hoogste 12 maanden.
4.
Een ontheffing is slechts geldig voor het geven van rijonderricht in de op het bewijs van ontheffing vermelde categorie of categorieën van motorrijtuigen.
5.
Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden vastgesteld omtrent deze voorschriften.
6.
De ontheffing kan door het instituut worden ingetrokken indien de voorschriften niet worden nageleefd.
7.
Het ontheffingsbewijs dient te voldoen aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen inzake inrichting en uitvoering en dient behoorlijk leesbaar te zijn.
9.
Van de afgifte en de intrekking van een ontheffing wordt door het instituut aantekening gemaakt in het in
artikel 4 van de wet bedoelde register.
A.
Kennis van verkeer, verkeerswetgeving en vakbekwaamheidseisen:
1.
kennis van de voorschriften van het
Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 , van de
Wegenverkeerswet 1994 , van de
Regeling voertuigen , van het
Reglement rijbewijzen , van het
Kentekenreglement en van de
Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 , inzicht in de achtergrond van het
RVV 1990 en de
Wegenverkeerswet 1994 , alsmede enige kennis omtrent het
Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer , de
Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen , de
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 , de
Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften en het
Wetboek van strafvordering voor zover van belang voor het wegverkeer;
2.
inzicht in het oplossen van verkeersopgaven;
3.
kennis van en inzicht in verkeersrisico's en adequaat handelen indien zodanige omstandigheden zich voordoen;
4.
kennis van en inzicht in het gedrag en te verwachten gedrag van andere weggebruikers;
5.
kennis van en inzicht in de problematiek van de mobiliteit en verkeersdoorstroming;
6.
kennis van en inzicht in de invloed van het gemotoriseerd verkeer op het milieu;
7.
kennis van en inzicht in de werking van het motorrijtuig voor zover rechtstreeks van belang voor de instructie van de bediening van het voertuig, alsmede kennis van en inzicht in het belang van voertuigonderhoud voor de veiligheid en het milieu;
8.
kennis van en inzicht inzake adequaat optreden bij verkeersongevallen;
B.
Rijvaardigheid en voertuigbeheersing:
9.
vaardigheid in het onder alle omstandigheden bedienen van het voertuig, met inbegrip van handelen bij storing van het voertuig;
10.
vaardigheid in het onder alle omstandigheden goed en bewust aan het verkeer deelnemen, met inbegrip van het oplossen van verkeersopgaven alsmede het tijdig onderkennen van risico's en het verantwoord reageren daarop;
C.
Onderwijsdeskundigheid:
11.
kennis en beheersing van algemene instructie- en begeleidingsprincipes;
12.
kennis van en inzicht in voor de rijopleiding relevante verschillen tussen leerlingen, alsmede de wijze waarop de opleiding daarop moet worden gericht;
13.
kennis en inzicht inzake de beoordeling van de vaardigheid van leerlingen;
14.
kennis van onderwijskundige hulpmiddelen en inzicht in de juiste toepassing daarvan;
15.
vaardigheid in het geven van theorieles;
16.
vaardigheid in het geven van praktijkles;
17.
vaardigheid in het corrigerend optreden tijdens de praktijkles;
18.
vaardigheid in het aanpassen van de opleiding aan individuele leerlingen;
19.
vaardigheid in het beoordelen van leerlingen;
20.
vaardigheid in het toepassen van onderwijskundige hulpmiddelen.
1.
Voor de eerste afgifte van een certificaat voor het geven van rijonderricht met betrekking tot motorrijtuigen van de rijbewijscategorie A of B moet door de aanvrager worden voldaan aan de in
artikel 6 genoemde eisen, met uitzondering van onderdeel 1a.
2.
Voor de eerste afgifte van een certificaat voor het geven van rijonderricht met betrekking tot motorrijtuigen van de rijbewijscategorie A of B aan een aanvrager die reeds beschikt over een geldig certificaat voor de categorie B of A, dan wel over een geldig certificaat voor het geven van rijonderricht met betrekking tot bromfietsen, moet door de aanvrager worden voldaan aan de in
artikel 6 genoemde eisen, met uitzondering van de onderdelen 1a, 8, 15, 18, 19 en 20.
3.
Voor de eerste afgifte van een certificaat voor het geven van rijonderricht met betrekking tot motorrijtuigen van de rijbewijscategorie C of D moet de aanvrager beschikken over een geldig certificaat voor de categorie B en moet door de aanvrager worden voldaan aan de in
artikel 6 genoemde eisen, met uitzondering van de onderdelen 8, 15, 18, 19 en 20.
4.
Voor de eerste afgifte van een certificaat voor het geven van rijonderricht met betrekking tot voertuigen van de rijbewijscategorie E bij B moet de aanvrager beschikken over een geldig certificaat voor de categorie B en moet door de aanvrager worden voldaan aan de in
artikel 6, onderdelen 9, 10 en 16, genoemde eisen.
5.
Voor de eerste afgifte van een certificaat voor het geven van rijonderricht met betrekking tot voertuigen van de rijbewijscategorieën E bij C en E bij D moet de aanvrager beschikken over een geldig certificaat voor de categorie C en moet door de aanvrager worden voldaan aan de in
artikel 6, onderdelen 9, 10 en 16, genoemde eisen.
6.
Voor de eerste afgifte van een certificaat voor het geven van rijonderricht met betrekking tot voertuigen van de categorie AM, moet door de aanvrager worden voldaan aan de in
artikel 6 genoemde eisen, met uitzondering van de onderdelen 1a, 9, 10, 16 en 17.
7.
Voor de eerste afgifte van een certificaat voor het geven van rijonderricht met betrekking tot voertuigen van de categorie AM, aan een aanvrager die reeds beschikt over een geldig certificaat voor de categorie B of A, moet door de aanvrager worden voldaan aan de in
artikel 6 genoemde eisen, met uitzondering van de onderdelen 1a, 8 tot en met 10 en 15 tot en met 20.
8.
Voor de toepassing van het eerste, tweede, derde, zesde en zevende lid moet de aanvrager voor wat betreft de eisen, genoemd onder 1, 2, 3, 4 en 7, in het bijzonder voldoen aan de eisen voor zover die eisen betrekking hebben op de categorie motorrijtuigen waarvoor afgifte van een certificaat wordt gevraagd.
1.
Voor de afgifte van een certificaat in verband met het verstrijken van de geldigheidsduur van een eerder aan de aanvrager afgegeven certificaat, moet door de aanvrager worden voldaan aan de volgende eisen inzake het behoud van bekwaamheid als bedoeld in
artikel 9, tweede lid, onderdeel b, van de wet:
A.
Kennis van verkeer en verkeerswetgeving:
1.
kennis van en inzicht in de achtergrond van de voorschriften van de
Wegenverkeerswet 1994 , het
Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en het
Reglement rijbewijzen , alsmede globale kennis van de
Regeling voertuigen ;
2.
inzicht in het oplossen van verkeersopgaven in relatie tot onderdeel 1;
3.
kennis van en inzicht in ontwikkelingen op het gebied van de verkeersveiligheid alsmede op het gebied van de mobiliteit en verkeersdoorstroming;
4.
kennis van en inzicht in ontwikkelingen inzake de invloed van het gemotoriseerd verkeer op het milieu;
B.
Onderwijsdeskundigheid:
5.
kennis en beheersing van algemene instructie- en begeleidingsprincipes;
6.
kennis van en inzicht in voor de rijopleiding relevante verschillen tussen leerlingen, alsmede de wijze waarop de opleiding daaraan moet worden aangepast;
7.
kennis en inzicht inzake de beoordeling van de vaardigheid van leerlingen;
8.
kennis van onderwijskundige hulpmiddelen en inzicht in de juiste toepassing daarvan.
2.
Indien een afgifte bedoeld in het eerste lid betrekking heeft op een certificaat voor het geven van rijonderricht met betrekking tot voertuigen van de rijbewijscategorieën C, D, E bij C of E bij D, beschikt de aanvrager over een ingevolge
hoofdstuk VIIA van de Wegenverkeerswet 1994 voor deze rijbewijscategorieën vereist geldig getuigschrift.
1.
Bij ministeriële regeling kunnen instructeursbewijzen die door het bevoegde gezag in het buitenland zijn afgegeven, worden aangewezen, op basis waarvan certificaten voor het geven van rijonderricht kunnen worden afgegeven.
2.
Onze Minister wijst slechts instructeursbewijzen aan die door hem als gelijkwaardig worden beoordeeld aan certificaten die zijn afgegeven nadat aan de in
artikel 6 bedoelde eisen is voldaan.
3.
Onze Minister kan bij de aanwijzing van een buitenlands instructeursbewijs aanvullende eisen stellen waaraan de aanvrager voor afgifte van een certificaat dient te voldoen, alsmede bepalen op welke wijze daarvan blijk dient te worden gegeven.
Artikel 10
De hoofdopleiding, bedoeld in
artikel 17, tweede lid, onderdeel a, van de wet, waarvan het bezit van een geldig diploma is vereist voor de afgifte van een certificaat voor het geven van bijscholing, is een opleiding op het niveau van het wetenschappelijk onderwijs of het hoger-beroepsonderwijs, waarbij is geëxamineerd in een van de volgende vakken: psychologie, pedagogiek, andragogiek, voorlichtingskunde onderwijskunde of in een ander gelijksoortig vak.
a.
kennis van de hoofdlijnen van de verkeerswetgeving en van het oplossen van verkeersopgaven;
b.
kennis van probleemgedrag en verkeersongevallen in relatie tot psychologische, sociale en medische factoren;
c.
kennis van probleemgedrag en verkeersongevallen in relatie tot de factoren voertuig en omgeving;
d.
kennis van en vaardigheid in het organiseren, geven en evalueren van bijscholing.
1.
De verplichting tot het afleggen van een toets, bedoeld in
artikel 21, derde lid , en
artikel 23, vierde lid, van de wet , wordt aan een houder van een certificaat opgelegd indien:
a.
bij het besluit, bedoeld in
artikel 21, derde lid, van de wet , dat geen onderzoek is vereist, blijkt dat betrokkene niet voldoet aan de in
artikel 6, onder A, B of C, van dit besluit gestelde eisen van bekwaamheid;
2.
Bij het opleggen van de verplichting tot het afleggen van een toets geeft Onze Minister aan op welk onderdeel of welke onderdelen van de vakbekwaamheid, bedoeld in
artikel 6, de toets betrekking dient te hebben.
1.
Tijdstip waarop en plaats waar de houder van een certificaat het in
artikel 21, tweede lid, van de wet bedoelde onderzoek dient te ondergaan, dan wel de in
artikel 21, derde lid, van de wet bedoelde toets moet afleggen, worden door de aangewezen deskundige of deskundigen ingeval het een onderzoek betreft, dan wel door het instituut ingeval het een toets betreft, vastgesteld en aan betrokkene bij aangetekende brief medegedeeld.
2.
Indien betrokkene niet op de vastgestelde tijd en plaats aanwezig is terwijl van een geldige reden van verhindering blijkt, worden tijd en plaats voor het onderzoek dan wel de toets opnieuw door de deskundige of deskundigen dan wel door het instituut vastgesteld en aan betrokkene bij aangetekende brief medegedeeld.
3.
Indien betrokkene niet op de vastgestelde tijd en plaats aanwezig is zonder dat van een geldige reden van verhindering blijkt, wordt daarvan door de aangewezen deskundige of deskundigen dan wel door het instituut mededeling gedaan aan Onze Minister.
Artikel 16
Ten aanzien van onderzoeken en examens rijinstructeur, die zijn aangevraagd vóór het tijdstip van inwerkingtreding van
artikel 9 van de wet, treden tot één jaar na dat tijdstip de eisen zoals vastgesteld in het Besluit van 11 oktober 1974 ( Stb. 633), houdende vaststelling van de eisen van bekwaamheid tot het geven van rijonderricht, in de plaats van de in
artikel 6 van het onderhavige besluit vastgestelde eisen, tenzij de aanvrager uitdrukkelijk om toepassing van de in
artikel 6 opgenomen eisen verzoekt.
Artikel 17
De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Artikel 18
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit rijonderricht motorrijtuigen.
's-Gravenhage, 17 november 1994
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
Uitgegeven de eerste december 1994
De Minister van Justitie,