Besluit van 31 maart 1993, houdende regeling van een vergoeding voor de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede de president en de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer voor de kosten die aan de vervulling van het ambt zijn verbonden
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 3 juli 1992, nr. CW92/U646;
Gelet op artikel 2, vierde lid, en artikel 4A, vierde lid, van de Wet van 11 september 1964 ( Stb. 387), houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer;
De Raad van State gehoord (advies van 15 september 1992, no. W04.92.0309);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 17 maart 1993, nr. CW93/U232;
Hebben goedgevonden en verstaan:
1.
De vice-president van de Raad van State, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in
artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State ontvangen een maandelijkse kostenvergoeding voor de kosten die aan de vervulling van het ambt zijn verbonden en die voor eigen rekening komen. De maandelijkse vergoeding bedraagt met ingang van 1 januari 2008:
a.
voor de vice-president € 635,– en
b.
voor de staatsraden € 529,–.
2.
De vice-president van de Raad van State, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in
artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State ontvangen een maandelijkse kostenvergoeding voor de kosten die aan de vervulling van het ambt zijn verbonden en die voor eigen rekening komen. De maandelijkse vergoeding bedraagt:
a.
voor de vice-president voor het jaar 2001: € 544,–, voor het jaar 2002: € 562,–, voor het jaar 2003: € 577,– en voor het jaar 2004: € 587,–;
b.
voor de staatsraden voor het jaar 2001: € 454,–, voor het jaar 2002: € 470,–, voor het jaar 2003: € 483,– en voor het jaar 2004: € 491,–;
1.
De president en de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer ontvangen een maandelijkse vergoeding voor de kosten die aan de vervulling van het ambt verbonden zijn en die voor eigen rekening komen. Deze maandelijkse vergoeding bedraagt met ingang van 1 januari 2008:
a.
voor de president van de Algemene Rekenkamer € 635,– en
b.
voor de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer € 529,–.
2.
De president en de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer ontvangen een maandelijkse vergoeding voor de kosten die aan de vervulling van het ambt verbonden zijn en die voor eigen rekening komen. Deze maandelijkse vergoeding bedraagt:
a.
voor de president voor het jaar 2001: € 544,–, voor het jaar 2002: € 562,–, voor het jaar 2003: € 577,– en voor het jaar 2004: € 587,–;
b.
voor de overige leden in gewone dienst voor het jaar 2001: € 454,–, voor het jaar 2002: € 470,–, voor het jaar 2003: € 483,– en voor het jaar 2004: € 491,–.
Artikel 3
De in de
artikelen 1, eerste lid, en
2, eerste lid, genoemde bedragen worden per 1 januari van elk jaar bij ministeriële regeling gewijzigd voor zover de consumentenprijsindex, geldend voor de maand september van het voorafgaande jaar, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 3a
De vice-president van de Raad van State, de staatsraden, de president en de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer ontvangen een vergoeding voor de door hen gemaakte kosten van voorzieningen die niet voor hun eigen rekening komen en die aantoonbaar door hen zijn aangewend voor de vervulling van hun ambt.
Artikel 3b
Indien aan de vice-president van de Raad van State, een staatsraad, de president of een lid van de Algemene Rekenkamer een dienstauto ter beschikking is gesteld, ontvangt hij voor de jaren 2001 tot en met 2004 een maandelijkse vergoeding voor de door hem verschuldigde inkomstenbelasting over het gebruik van de dienstauto. De vergoeding wordt berekend aan de hand van de formule:
waarin:
M = het bedrag van de vergoeding;
CAT = de catalogusprijs van de dienstauto, met inbegrip van BTW en BPM;
P = het percentage, genoemd in
artikel 3.145, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;
T = het hoogste van de in de tarieftabel van
artikel 2.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001 opgenomen percentages.
Artikel 4
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het zal worden geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1992.
's-Gravenhage, 31 maart 1993
De Minister van Binnenlandse Zaken,
Uitgegeven de tweeëntwintigste april 1993
De Minister van Justitie,