Besluit van 11 oktober 1988, houdende een regeling betreffende coördinatie met betrekking tot civiele zeegaande vaartuigen van de rijksoverheid danwel door deze gesubsidieerde stichtingen
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, coördinerend minister voor Noordzee-aangelegenheden van 5 oktober 1988, nr. S/J 31.715/88, Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken;
Overwegende, dat de bestaande regeling inzake het toezicht op rijksvaartuigen niet meer overeenkomt met de organisatie van het bestuur van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, in het bijzonder van het Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken van dit ministerie, en het derhalve wenselijk is deze regeling te vervangen door een nieuwe regeling;
Gezien het bij brief van 6 maart 1986, no. 7058 aan de Minister van Verkeer en Waterstaat, coördinerend minister voor Noordzee-aangelegenheden, uitgebracht advies van de Interdepartementale Coördinatiecommissie voor Noordzee-aangelegenheden (ICONA), met name de daarin neergelegde aanbeveling betreffende de versterking van het materieel beheer voor civiele zeegaande vaartuigen van de rijksoverheid, danwel door deze gesubsidieerde stichtingen, welke aanbeveling vervolgens in de Ministerraad is aanvaard;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
vaartuigen: civiele zeegaande vaartuigen, zowel bestaand als in aanbouw, eigendom van of in gebruik bij de rijksoverheid dan wel stichtingen of andere instellingen, die geheel of overwegend door de rijksoverheid worden gesubsidieerd;
beheerder: degene die met de verwerving van en het beheer over één of meer vaartuigen is belast, dan wel feitelijk het beheer voert;
Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.
Artikel 2
Onze Minister is belast met de zorg voor de coördinatie bij het bevorderen van een doelmatige opbouw en een efficiënt gebruik van de vloot vaartuigen.
Artikel 3
Ter uitvoering van het bepaalde in
artikel 2 stelt Onze Minister regels inzake de verwerving en het beheer van de in
artikel 1 bedoelde vaartuigen.
Artikel 4
De in
artikel 3 bedoelde regels worden vastgesteld in overeenstemming met de Ministers wie het mede aangaat.
Artikel 5
Het Besluit toezicht rijksvaartuigen ( Stb. 1971, 672) wordt ingetrokken.
Artikel 6
De ministeriële regeling van 23 januari 1987, nr. N-01686 ( Stcrt. 39) houdende de instelling van het Interdepartementaal Overleg inzake Zeegaande Vaartuigen (IOZV), wordt geacht te zijn vastgesteld krachtens dit besluit. Daarbij dient voor "het Hoofd van de Dienst Vaartuigen" te worden gelezen: het hoofd van de Afdeling Rijksvaartuigen.
Artikel 7
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 november 1988.
's-Gravenhage, 11 oktober 1988
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
Uitgegeven de zevenentwintigste oktober 1988
De Minister van Justitie,