Besluit van 24 januari 2005, houdende enkele rechtspositionele voorschriften ten aanzien van leden van de Raad van State en de Algemene Rekenkamer
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 8 december 2004, 2004-000004426845, CZW
Gelet op artikel 3a, derde lid, van de Wet op de Raad van State en artikel 74, vierde lid, van de Comptabiliteitswet 2001;
De Raad van State gehoord (advies van 23 december 2004, nr. W04.04.0607/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 11 januari 2005, nr. 2004-0000050661;
Hebben goedgevonden en verstaan:
a.
«Onze Minister»: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
b.
«functionele autoriteit»: vice-president van de Raad van State.
a.
«Onze Minister»: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
b.
«functionele autoriteit»: president van de Algemene Rekenkamer.
Artikel 3
Dit besluit en de wet van 18 oktober 2004 tot wijziging van de
Wet op de Raad van State en de
Comptabiliteitswet 2001 in verband met de rechtspositie van de leden van de Raad van State en de Algemene Rekenkamer (Stb. 2004, 596) treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
’s-Gravenhage, 24 januari 2005
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ,
Uitgegeven de achtste februari 2005
De Minister van Justitie ,