Besluit van 8 november 2007, houdende regels voor de rechtspositie van korpsbeheerders (Besluit rechtspositie korpsbeheerders)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 11 juli 2007, 2007-247308, dgV/POL/BJZ;
Gelet op artikel 23, derde lid, van de Politiewet 1993;
De Raad van State gehoord (advies van 26 juli 2007, nr. W04.07.0222/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 18 oktober 2007, nr. 2007-380697;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder Onze Minister verstaan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
1.
De korpsbeheerder wordt op zijn verzoek na afloop van de benoemingstermijn niet herbenoemd.
2.
De korpsbeheerder richt een verzoek om niet te worden herbenoemd uiterlijk zes maanden voor afloop van de benoemingstermijn aan Onze Minister.
Artikel 3
De korpsbeheerder is van rechtswege geschorst of ontslagen vanaf het tijdstip waarop hij als burgemeester is geschorst of ontslagen.
1.
De korpsbeheerder kan in het belang van een goede uitoefening van het ambt worden geschorst.
2.
Een besluit tot schorsing bevat een aanduiding van het tijdstip waarop de schorsing ingaat en een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de duur van de schorsing.
3.
Onze Minister kan, in afwachting van een besluit tot schorsing, bepalen dat de korpsbeheerder zijn functie niet uitoefent.
4.
Een besluit als bedoeld in het derde lid vervalt indien niet binnen een maand een besluit tot schorsing is genomen.
Artikel 5
De korpsbeheerder wordt op zijn verzoek ontslagen.
a.
onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het ambt van korpsbeheerder;
b.
een verstoorde verhouding met het regionale college of de hoofdofficier van justitie;
c.
een verstoorde verhouding met Onze Minister;
d.
opheffing van de regio;
Artikel 7
De korpsbeheerder onthoudt zich van gedragingen die de goede uitoefening of het aanzien van het ambt schaden of kunnen schaden.
1.
De korpsbeheerder vervult geen nevenfuncties waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op een goede vervulling van het ambt.
2.
De korpsbeheerder meldt zijn voornemen tot aanvaarding van een nevenfunctie, anders dan uit hoofde van het ambt van burgemeester en korpsbeheerder, aan Onze Minister.
3.
De korpsbeheerder maakt openbaar welke nevenfuncties hij vervult, anders dan uit hoofde van het ambt van burgemeester en korpsbeheerder.
1.
De korpsbeheerder stelt het regionale college en Onze Minister in kennis van een afwezigheid langer dan zes weken.
2.
De korpsbeheerder die buiten zijn regio verblijft, kan door het regionale college of Onze Minister om dringende redenen van dienstbelang worden teruggeroepen.
3.
In het geval, bedoeld in het tweede lid, kan het regionale college onderscheidenlijk Onze Minister bepalen dat aan de korpsbeheerder ten laste van de regio een schadeloosstelling wordt toegekend.
1.
De
artikelen 7 en
8 zijn van overeenkomstige toepassing op de waarnemend korpsbeheerder.
2.
De waarnemend korpsbeheerder die niet tevens burgemeester is, heeft ten laste van de regio recht op een vergoeding van de kosten gemaakt voor de uitoefening van zijn functie.
b.
burgemeester: waarnemend korpsbeheerder en
c.
college van burgemeester en wethouders: regionaal college.
4.
Bij ministeriële regeling kunnen over de vergoeding van de kosten van de waarnemend korpsbeheerder nadere regels worden gegeven.
5.
Het tweede tot en met vierde lid zijn niet van toepassing voor zover de waarnemend korpsbeheerder reeds uit anderen hoofde recht heeft op een vergoeding van kosten als bedoeld in het tweede lid.
Artikel 11
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2008.
Artikel 12
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit rechtspositie korpsbeheerders.
's-Gravenhage, 8 november 2007
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ,
Uitgegeven de elfde december 2007
De Minister van Justitie ,