1.
Met inachtneming van het bepaalde in
artikel C3 en de
artikelen V-P1,
V-Q301,
V-Q302 en
V-R301 van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel wordt voor de belanghebbende een uitzicht op salarisvaststelling na 31 juli 1985 vastgesteld volgens het schaalsalaris dat voor hem op 1 augustus 2000 zou hebben gegolden in de functie die hij op 31 juli 1985 vervulde volgens de bepalingen van het Rechtspositiebesluit KO/LO, voor zover dat schaalsalaris hoger zou zijn dan het hoogste bedrag in schaal 10.
2.
Met de belanghebbende bedoeld in het eerste lid wordt, voor zover het bepaalde in
artikel C5 zulks aangeeft, gelijkgesteld degene die op 31 juli 1985 een ontslaguitkering genoot.
3.
Indien de belanghebbende op 31 juli 1985 aanspraak had op:
a.
een verhoging van het salaris als bedoeld in de artikelen I-Q6a, I-Q10, I-Q11, I-Q14, I-Q15, tweede lid, en I-Q16 van het Rechtspositiebesluit KO/LO:
b.
een toelage als bedoeld in de artikelen I-Q19 en I-Q20 van het Rechtspositiebesluit KO/LO,
wordt het volgens het eerste lid vastgestelde schaalsalaris verhoogd met evenbedoelde toelage of verhogingen.
4.
Indien het hoofd van de b.u.o.-school op 31 juli 1985 in het genot was van een toelage als bedoeld in artikel I-Q18 van het Rechtspositiebesluit KO/LO en hij op die datum:
a.
47 jaar of ouder is wordt het volgens het eerste lid vastgestelde schaalsalaris eventueel verhoogd ingevolge het bepaalde in het derde lid, verhoogd met het bedrag van evenbedoelde toelage;
b.
46 jaar is wordt het volgens het eerste lid vastgestelde schaalsalaris eventueel verhoogd ingevolge het bepaalde in het derde lid, verhoogd met de helft van het bedrag van evenbedoelde toelage.
5.
Indien de belanghebbende op 31 juli 1985 aanspraak had op een verhoging van het salaris als bedoeld in artikel I-Q12 dan wel artikel I-Q17 van het Rechtspositiebesluit KO/LO wordt het volgens het eerste lid vastgestelde schaalsalaris eventueel verhoogd ingevolge het bepaalde in het derde en vierde lid, verhoogd met evenbedoelde verhoging van het salaris.
6.
Het in het eerste lid bedoelde uitzicht wordt uitgedrukt in het nummer van de schaal en het salarisnummer binnen die schaal waarbij het bedrag, waarop uitzicht wordt gegeven, is vermeld.
7.
Het in het zesde lid bedoelde bedrag is een schaalsalaris, dat zo dicht mogelijk ligt bij het ingevolge dit hoofdstuk vast te stellen bedrag bij een normbetrekking per 31 juli 1985, in de laagste schaal waarvan het maximum gelijk is aan of hoger dan het bedrag waarop uitzicht wordt gegeven; indien het laatstbedoelde bedrag op gelijke afstand ligt tot twee bedragen in de laagste schaal, wordt het schaalsalaris vastgesteld op het naasthogere bedrag.
Artikel C2. Schaalkeuze voor bepaling van uitzicht
Voor de belanghebbende voor wie op 31 juli 1985 bij één b.u.o.-school het salaris werd berekend aan de hand van verschillende schalen of verschillende verhoogde schaalsalarissen als bedoeld in
artikel B3, wordt voor de toepassing van het bepaalde in
artikel C1 de hoogste schaal of het hoogste schaalsalaris dat voor hem op 31 juli 1985 van toepassing was, in aanmerking genomen.
Artikel C3. Minimum uitzicht
Voor de belanghebbende, voor wie volgens het bepaalde in
artikel C1 een uitzicht zou moeten worden vastgesteld dat lager is dan het schaalsalaris dat voor hem per 1 augustus 1985 met toepassing van het bepaalde in
hoofdstuk B is berekend, wordt het uitzicht vastgesteld op het laatstbedoelde niveau.
1.
De belanghebbende ontvangt binnen twee jaar na 1 augustus 1985, doch uiterlijk op de datum waarop hij wordt ontslagen, een door het bevoegd gezag opgestelde en door Onze minister gewaarmerkte verklaring waarin het volgens dit hoofdstuk vastgestelde uitzicht gedetailleerd is aangegeven. De hier bedoelde verklaring wordt slechts eenmaal verstrekt.
2.
Aan de belanghebbende die op 31 juli 1985 in dienst was als:
c.
onderwijzer, belast met de leiding van de afdeling voor voortgezet buitengewoon onderwijs;
4.
Aan de in het tweede lid onder a, b of c bedoelde belanghebbende wordt tevens een verklaring verstrekt waarin is vastgelegd het uitzicht op grond van het bepaalde in
artikel C1, vijfde lid.
5.
Aan de belanghebbende die op 31 juli 1985 hoofd was van de b.u.o.-school en op 1 augustus 1985 directeur is van de school wordt een verklaring verstrekt waarin is vastgelegd het uitzicht op grond van het bepaalde in artikel C1, eerste lid, derde lid onderdeel a en vierde lid.
6.
Aan de in het vijfde lid bedoelde belanghebbende wordt tevens een verklaring verstrekt waarin is vastgelegd het uitzicht op grond van het bepaalde in artikel C1, vijfde lid.
7.
De belanghebbende die op 1 augustus 1985 in dienst is van een ander bevoegd gezag dan op 31 juli 1985, ontvangt de in het eerste lid bedoelde verklaring van het bevoegd gezag waarbij hij op 31 juli 1985 in dienst was.
1.
Voor degene die op 31 juli 1985 in het genot was van een ontslaguitkering als bedoeld in hoofdstuk I-H van het Rechtspositiebesluit KO/LO, wordt een uitzicht vastgesteld indien hij voldoet aan de volgende voorwaarden:
a.
het ontslag terzake waarvan hij een ontslaguitkering geniet is hem verleend op of na 1 augustus 1983;
b.
het ontslag is verleend uit een betrekking als hoofd, onderwijzer of vakonderwijzer bij een b.u.o.-school;
c.
de desbetreffende aanspraak op een ontslaguitkering is na de dag waarop het recht daarop is ingegaan zonder wezenlijke onderbreking blijven bestaan, waarbij een onderbreking van twee maanden of minder niet als een wezenlijke onderbreking wordt aangemerkt.
Het uitzicht wordt vastgesteld op de wijze als in
artikel C1 is aangegeven waarbij een uitzicht op salarisvaststelling na 31 juli 1985 wordt vastgesteld volgens het schaalsalaris dat voor hem zou hebben gegolden volgens de bepalingen van het Rechtspositiebesluit KO/LO over 15 jaar na de datum waarop het desbetreffende ontslag is verleend.
2.
Ten aanzien van degene die op 31 juli 1985 als hoofd, onderwijzer of vakonderwijzer in dienst was bij een b.u.o.-school en aan wie met ingang van 1 augustus 1985 terzake van ontslag uit die betrekking een uitkering als bedoeld in
hoofdstuk I-H van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel is toegekend, is het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
3.
In afwijking van het bepaalde in
artikel C4 wordt de verklaring, bedoeld in dit artikel afgegeven door Onze minister. Het bepaalde in
artikel C4 is overigens van overeenkomstige toepassing.