1.
Aan de belanghebbende die op 31 juli 1985 in dienst is van een b.u.o.-school en vanaf 1 augustus 1985 in dienst blijft van de school wordt met ingang van 1 augustus 1985 een functie toegekend volgens de bepalingen in de volgende leden.
2.
Als directeur wordt benoemd degene die op 31 juli 1985 hoofd was van de b.u.o.-school.
3.
Als adjunct-directeur wordt benoemd de leraar die:
a.
op 31 juli 1985 adjunct-hoofd was van de b.u.o.-school en in het genot was van de toelage bedoeld in artikel I-Q19 van het Rechtspositiebesluit KO/LO;
b.
op 31 juli 1985 belast was met de leiding van de afdeling voor voortgezet buitengewoon onderwijs en in het genot was van de toelage bedoeld in artikel I-Q20 van het Rechtspositiebesluit KO/LO.
4.
Als leraar wordt benoemd de belanghebbende voor wie het bepaalde in het tweede lid en in het derde lid niet van toepassing is en die op 31 juli 1985 onderwijzer of vakonderwijzer was aan de b.u.o.-school.
5.
Dit artikel is niet van toepassing op de belanghebbende voor zover hij op 31 juli 1985 is belast met de waarneming, bedoeld in artikel I-Q35 van het Rechtspositiebesluit KO/LO, van een afwezige belanghebbende.
1.
De weektaakomvang met ingang van 1 augustus 1985 bedraagt 40 uur voor de belanghebbende die op 31 juli 1985 een salaris ontving dat werd berekend naar een normbetrekking.
2.
De weektaakomvang met ingang van 1 augustus 1985 van de belanghebbende die op 31 juli 1985 niet in een normbetrekking als bedoeld in het Rechtspositiebesluit KO/LO was aangesteld wordt vastgesteld als volgt:
a.
indien de aanstelling vóór 1 augustus 1985 was uitgedrukt in een aantal uren: het getal voor de letter x in de breuk genoemd in artikel I-Q30 van het Rechtspositiebesluit KO/LO;
b.
indien de aanstelling vóór 1 augustus 1985 was uitgedrukt in een aantal schooltijden: het totaal van het aantal uren gedurende welke leerlingen in de school aanwezig zijn voor onderwijs gedurende de schooltijden waarin de belanghebbende dienst verricht als getal voor de letter x in de breuk genoemd in artikel I-Q30 van het Rechtspositiebesluit KO/LO;
een en ander vermenigvuldigd met 40/26. De uitkomst van de berekening wordt rekenkundig afgerond op veelvouden van een kwartier.
3.
Het bepaalde in het eerste en het tweede lid is niet van toepassing indien voor de belanghebbende:
a.
op grond van de formatie-regeling zoals die op 31 juli 1985 luidde met ingang van 1 augustus 1985 een weektaakomvang zou moeten worden vastgesteld die kleiner is dan op 31 juli 1985 voor hem gold, in welk geval de nieuwe weektaakomvang overeenkomstig het bepaalde in het tweede lid wordt omgerekend naar een weektaakomvang per 1 augustus 1985;
b.
Op grond van de formatie-regeling zoals die op 1 augustus 1985 luidt een grotere weektaakomvang kan worden toegekend dan na toepassing van het bepaalde in de tweede lid voor hem is berekend, in welk geval de weektaakomvang met ingang van 1 augustus 1985 wordt bepaald op die welke voor hem beschikbaar is.
Onder formatie-regeling, bedoeld onder a , worden mede begrepen de regelingen ten behoeve van taakrealisatie schoolleiding, onderwijsstimulering en culturele minderheden.
1.
Voor de belanghebbende wordt op 1 augustus 1985 een schaalsalaris vastgesteld in het carrièrepatroon van de functie waarin hij wordt benoemd volgens het bepaalde in
hoofdstuk I-Q dan wel
hoofdstuk I-R van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, dat zo dicht mogelijk ligt bij en ten minste gelijk is aan het salaris bij een normbetrekking dat voor hem op 31 juli 1985 gold.
2.
Het salaris bij een normbetrekking, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend aan de hand van:
a.
het feitelijke salaris volgens de schaal die voor de belanghebbende op 31 juli 1985 voor de salarisberekening in aanmerking werd genomen, in voorkomend geval verhoogd met:
b.
de salarisverhoging bedoeld in de artikelen I-Q6 a , I-Q10, I-Q11, I-Q12, I-Q14, I-Q15, tweede lid, I-Q16 en I-Q17 van het Rechtspositiebesluit KO/LO;
c.
de toelage bedoeld in de artikelen I-Q18, I-Q19 en I-Q20 van het Rechtspositiebesluit KO/LO.
Het bedrag van het feitelijke salaris bedoeld onder a eventueel verhoogd met de salarisverhogingen bedoeld onder b en de toelagen bedoeld onder c wordt zonodig omgerekend naar een bedrag bij een normbetrekking door vermenigvuldiging met 26/x, waarbij x is het voor de belanghebbende op 31 juli 1985 geldende getal voor de letter x in de breuk genoemd in artikel I-Q30 van het Rechtspositiebesluit KO/LO, waarna de aldus verkregen uitkomst nog wordt verhoogd met de toelage bedoeld in artikel I-U7 van het Rechtspositiebesluit KO/LO indien de belanghebbende op 31 juli 1985 daarop aanspraak had.
3.
Indien het salaris van een belanghebbende bij een normbetrekking op 31 juli 1985, berekend volgens het bepaalde in het tweede lid, hoger is dan het maximum van de bij zijn functie behorende maximumschaal per 1 augustus 1985, geschiedt de inpassing op een schaalsalaris dat zo dicht mogelijk ligt bij en ten minste gelijk is aan zijn salaris bij een normbetrekking op 31 juli 1985 en wel in de laagste schaal waarvan het maximum gelijk is aan of hoger is dan dat salaris bij een normbetrekking.
1.
Indien voor de belanghebbende per 1 augustus 1985 een lager salaris zou moeten worden vastgesteld dan het bedrag van zijn bezoldiging per 31 juli 1985, vastgesteld op grond van het bepaalde in
artikel B3, tweede lid, en dit verschil uitsluitend is veroorzaakt door de toepassing van het bepaalde in
artikel B2, tweede lid, en
artikel B3, worden hem voor de vaststelling van zijn salaris zoveel kwartieren extra taakomvang toebedeeld als nodig is om te bereiken dat het salaris vanaf 1 augustus 1985 zo dicht mogelijk ligt bij doch ten minste gelijk is aan het bedrag van zijn bezoldiging dat voor hem per 31 juli 1985 gold.
2.
De in het eerste lid bedoelde extra taakomvang wordt afzonderlijk in de akte van benoeming vermeld, dient uitsluitend voor de berekening van het salaris en behoort overigens niet tot de weektaak waarin de belanghebbende is benoemd.
3.
Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing voor de belanghebbende voor wie een weektaakomvang per 1 augustus 1985 is vastgesteld met toepassing van het bepaalde in
artikel B2, derde lid.
1.
Voor de belanghebbende voor wie op 31 juli 1985 bij één b.u.o.-school een salaris wordt vastgesteld dat is berekend aan de hand van verschillende schalen of verschillende verhoogde schaalsalarissen bij een normbetrekking als bedoeld in
artikel B3, tweede lid, wordt een weektaakomvang per 1 augustus 1985 vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in
artikel B2 voor het totaal van het aantal uren waarnaar zijn salaris op 31 juli 1985 werd berekend.
2.
Voor de vaststelling van het salaris bij een normbetrekking, bedoeld in
artikel B3, tweede lid, wordt voor de in het eerste lid bedoelde belanghebbende het totaal van het salaris op 31 juli 1985 omgerekend naar een bedrag bij een normbetrekking door vermenigvuldiging met 26 en deling door het totaal van het aantal uren dat op 31 juli 1985 voor de berekening van zijn salaris in aanmerking werd genomen; het bepaalde in
artikel B3, eerste, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel B6. Inpassing bij waarneming
Voor de belanghebbende die op 31 juli 1985 belast is met de waarneming van een wegens ziekte of anderszins afwezige hoofd of onderwijzer en op 1 augustus 1985 belast is met de waarneming van een wegens ziekte of anderszins afwezige directeur of leraar en wiens ambtelijk inkomen op 31 juli 1985 anders dan uitsluitend door wijziging van zijn taakomvang hoger is dan het ambtelijk inkomen zonder de waarneming, wordt tevens een inpassing toegepast als bedoeld in
artikel B3 met inbegrip van de hem op 31 juli 1985 toegekende toelage, bedoeld in artikel I-Q35 van het Rechtspositiebesluit KO/LO.