Besluit van 19 juli 1997, houdende regels inzake de opleiding tot arts (Besluit opleidingseisen arts)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 26 november 1996, CSZ/Beno-9614443;
Gelet op artikel 18 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;
Gezien het advies van de Raad voor de beroepen in de individuele gezondheidszorg (advies van februari 1996, B1/'96);
De Raad van State gehoord (advies van 11 februari 1997, no. W13.96.0562);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 11 juli 1997, CSZ/BO-9710602;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
In dit besluit wordt verstaan onder «wet»: de
Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg .
1.
De opleiding tot arts is er op gericht dat de betrokkene de competenties verwerft, bedoeld in
bijlage 1 bij dit besluit, op de daarbij aangegeven niveaus en in samenhang met de lijst van vraagstukken rondom gezondheid en ziekte, bedoeld in
bijlage 2 bij dit besluit.
2.
De opleiding tot arts bestaat uit ten minste 5500 uren theoretisch en praktisch onderwijs.
Artikel 4
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Artikel 5
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit opleidingseisen arts.
's-Gravenhage, 19 juli 1997
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
Uitgegeven de negende september 1997
De Minister van Justitie,