Besluit van 17 januari 1990, houdende nadere werktijdregeling en overwerkvergoeding voor personenchauffeurs
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Minister van Justitie van 13 december 1989, Centrale Directie Personeelszaken, nr. 053 P189, Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken, Onze Minister van Binnenlandse Zaken;
Overwegende, dat het wenselijk is om de arbeidsduur van personenchauffeurs die structureel overwerk verrichten te verlengen, onder de toekenning van een toelage;
Gelet op artikel 21, zevende lid, Algemeen Rijksambtenarenreglement, artikel 23, twaalfde lid, artikel 19 en artikel 25, tweede lid, Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984;
Hebben goedgevonden en verstaan:
1.
Buiten de voor hem geldende werktijden kan aan de krachtens
artikel 1 aangewezen ambtenaar overwerk worden opgedragen tot een maximum van 45 uur per maand tegen een vergoeding van 150% van het voor de aangewezen ambtenaar geldende salaris per uur.
2.
Overwerk dat aan de krachtens
artikel 1 aangewezen ambtenaar wordt opgedragen dat uitstijgt boven het in het eerste lid van dit artikel genoemde aantal uren per maand, wordt vergoed op basis van verlof, gelijk aan de extra gewerkte tijd en in geld per extra gewerkt uur van 50% van het salaris per uur van de aangewezen ambtenaar.
Artikel 5 [Materieel uitgewerkt per 04-12-1998]
Voor zover de diensttijd aanvangt en eindigt op het moment dat de aangewezen ambtenaar zijn woning verlaat, respectievelijk daar terugkeert, wordt op de dagelijkse werktijd de normale reistijd voor woon-werkverkeer, die minimaal op één uur wordt gesteld, in mindering gebracht.
's-Gravenhage, 17 januari 1990
De Minister-President, De Minister van Algemene Zaken,
De Minister van Justitie,
De Minister van Binnenlandse Zaken,
Uitgegeven de zesde februari 1990
De Minister van Justitie,