Besluit van 13 december 1990, houdende regels voor het bewaren van dunne mest in bassins
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 7 november 1989, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling Wetgeving, nr. MJZ07n89053, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw en Visserij en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Gelet op de artikelen 2a en 30e van de Hinderwet (Stb. 1981, 410);
De Raad van State gehoord (advies van 3 mei 1990, no. W08.89.0684);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer 12 december 1990, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling Wetgeving, nr. MJZ12d90014, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Hebben goedgevonden en verstaan:
1.
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
b.
bewaren van dunne mest: het bewaren van dunne mest in één of meer bassins, voor zover:
1°.
de gezamenlijke oppervlakte van de in de inrichting aanwezige bassins niet meer bedraagt dan 750 m²;
2°.
de gezamenlijke inhoud van de in de inrichting aanwezige bassins niet meer bedraagt dan 2500 m
3 ;
3°.
er in de bassins geen beluchting, geforceerde vergisting of een andere be- of verwerking van dunne mest plaatsvindt, behoudens mengen of roeren;
c.
dunne mest: mest die verpompbaar is en die bestaat uit faeces of urine van landbouwhuisdieren, al dan niet vermengd met mors-, spoel-, reinigings- of regenwater;
d.
bassin: een reservoir bestemd en geschikt voor het bewaren van dunne mest, dat niet geheel of gedeeltelijk is gelegen onder een stal en dat tot stand is gebracht na 1 juni 1987;
e.
woning: een gebouw of een deel van een gebouw, dat voor bewoning wordt gebruikt of daartoe is bestemd;
f.
gevoelig object: een gebouw of deel van een gebouw dat tot het verblijf van personen is bestemd, een gebouw of terrein dat is bestemd voor verblijfs- of dagrecreatie, niet zijnde een kampeerterrein als bedoeld in
artikel 8, tweede lid, onder a, of
artikel 8, derde lid, van de Wet op de openluchtrecreatie, een gebouw dat deel uitmaakt van een agrarisch bedrijf en ter beschikking wordt gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf, of een als kamphuis of blokhut aan te merken bouwwerk, dat ter beschikking wordt gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf;
g.
zeer kwetsbaar gebied: zeer kwetsbaar gebied in de zin van de
Wet ammoniak en veehouderij ;
h.
bevoegd gezag: het bestuursorgaan dat bevoegd is of zou zijn een omgevingvergunning voor de inrichting waar dunne mest wordt bewaard, te verlenen.
2.
Dit besluit is niet van toepassing op een inrichting waar dunne mest wordt bewaard in een bassin, dat is gelegen:
b.
op minder dan 100 m afstand van een gevoelig object van derden of een woning van derden, niet zijnde een woning als bedoeld onder a.
3.
Indien de gezamenlijke oppervlakte van de in de inrichting aanwezige bassins minder bedraagt dan 350 m², bedragen de in het tweede lid bedoelde afstanden respectievelijk 25 en 50 m.
Artikel 2
Degene die een inrichting drijft, waarin dunne mest wordt bewaard, dient te voldoen aan de voorschriften die zijn opgenomen in dit besluit en de bij dit besluit behorende
bijlage I , alsmede aan de krachtens die voorschriften door het bevoegd gezag gestelde nadere eisen.
Artikel 3
Indien een inrichting tot een krachtens
artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort, niet uitsluitend omdat daarin dunne mest wordt bewaard, geldt een voor de inrichting verleende omgevingsvergunning ook voor het oprichten, in werking hebben of veranderen van de inrichting, dan wel het veranderen van de werking daarvan, voor zover dit oprichten, in werking hebben of veranderen dan wel veranderen van de werking betrekking heeft op het bewaren van dunne mest overeenkomstig
artikel 1.
1.
Degene die voornemens is een inrichting op te richten, voor zover dit oprichten betrekking heeft op het bewaren van dunne mest, meldt dit tenminste vier weken voor het oprichten aan het bevoegd gezag.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het uitbreiden of wijzigen van een inrichting, dan wel het veranderen van de werking daarvan, voor zover dat betrekking heeft op het bewaren van dunne mest. Deze melding is niet vereist, indien eerder een melding overeenkomstig het bepaalde in dit artikel is gedaan en door dit uitbreiden, wijzigen of veranderen van de werking van de inrichting geen afwijking ontstaat van de bij die melding verstrekte gegevens.
3.
Bij een melding als bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt in ieder geval het tijdstip vermeld, waarop de inrichting of de uitbreiding of wijziging daarvan in werking zal worden gebracht, dan wel de verandering van de werking daarvan verwezenlijkt zal zijn, en worden de gegevens verstrekt, die in de bij dit besluit behorende
bijlage II zijn aangegeven. Tevens dienen de gegevens te worden verstrekt die zijn aangegeven in de krachtens
bijlage II door het bevoegd gezag gestelde nadere eisen. De melding dient te worden gedaan op een formulier waarvan het model wordt vastgesteld door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Onze Minister kan daarbij nadere regels stellen met betrekking tot de in
bijlage II bedoelde gegevens.
4.
Degene die een melding heeft gedaan als bedoeld in het eerste of het tweede lid, dient het bevoegd gezag zo tijdig in kennis te stellen van een wijziging van het in het derde lid bedoelde tijdstip dat het bevoegd gezag in staat is voorafgaand aan dat tijdstip te controleren of aan de in
bijlage I opgenomen voorschriften wordt voldaan.
1.
Gedurende één jaar vanaf het tijdstip waarop dit besluit van toepassing wordt op een reeds opgerichte inrichting waar dunne mest wordt bewaard, zijn de
artikelen 2 en
3 niet van toepassing.
2.
In een geval als bedoeld in het eerste lid, meldt degene die de inrichting drijft, ten hoogste zes maanden na het in dat lid bedoelde tijdstip aan het bevoegd gezag dat hij de inrichting in werking heeft. De melding dient te geschieden overeenkomstig
artikel 4, derde lid.
3.
Deze melding is niet vereist, indien voor de inrichting:
a.
een vergunning krachtens
artikel 8.1 van de Wet milieubeheer of krachtens de Hinderwet is verleend, die betrekking heeft op het bewaren van dunne mest waarop dit besluit van toepassing is;
b.
een melding als bedoeld in een verordening krachtens artikel 3 van de Hinderwet, heeft plaatsgevonden, die betrekking heeft op het bewaren van dunne mest waarop dit besluit van toepassing is;
c.
een eerdere kennisgeving heeft plaatsgevonden waarbij de gegevens zijn verstrekt, die zijn aangegeven in bijlage II van het ontwerp van dit besluit, dat is voorgepubliceerd in de Staatscourant 1987, 55.
Artikel 6
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
Artikel 7
Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit mestbassins milieubeheer.
's-Gravenhage, 13 december 1990
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Uitgegeven de eenendertigste december 1990
De Minister van Justitie,