Besluit van 3 oktober 2005, houdende regels met betrekking tot de subsidiëring ten behoeve van de bouw van woningen in stedelijke regio’s gedurende de periode 1 januari 2005 – 31 december 2009 (Besluit locatiegebonden subsidies 2005), en tot wijziging van het Besluit woninggebonden subsidies 1995 (vervallen legesvrijdom voor toegelaten instellingen)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 28 juni 2005, nr. MJZ2005127310, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;
Gelet op de artikelen 81, tweede lid, en 88 van de Woningwet;
De Raad van State gehoord (advies van 1 september 2005, nr. W08.05.0277/V);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 27 september 2005, nr. MJZ2005182515, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;
Hebben goedgevonden en verstaan:
1.
In dit besluit wordt verstaan onder:
a.
rechtstreekse regio: regio genoemd in
bijlage 2, tabel A, kolom 1 ;
b.
niet-rechtstreekse regio: regio genoemd in
bijlage 2, tabel B, kolom 2 ;
c.
tijdvak: periode die begint op 1 januari 2005 en eindigt op 31 december 2009;
d.
convenant woningbouwafspraken: convenant waarin afspraken zijn opgenomen tussen Onze Minister, een rechtstreekse regio en de provincie waarin het grondgebied van die rechtstreekse regio is gelegen, respectievelijk tussen Onze Minister en een provincie, omtrent de realisatie en subsidiëring van de bouw van woningen op het gebied van die rechtstreekse regio, respectievelijk op het gebied van de in die provincie gelegen niet-rechtstreekse regio’s;
e.
toevoeging aan de woningvoorraad: elke door nieuwbouw en door toevoeging anderszins gerealiseerde en gereedgemelde woning;
f.
eigenbouw: hetgeen het Centraal bureau voor de statistiek in de door dat bureau opgestelde woningstatistieken verstaat onder: andere particuliere opdrachtgevers;
g.
drempelpercentage: percentage van de toevoegingen aan de woningvoorraad in enig kalenderjaar, dat wordt gebruikt voor de berekening van het drempelaantal;
h.
drempelaantal: gedeelte van het aantal door eigenbouw nieuw gebouwde woningen, berekend met behulp van een van de in
kolom 4 van bijlage 2 bij dit besluit opgenomen drempelpercentages;
i.
subsidieplafond: het bedrag dat gedurende een bepaalde periode ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens dit besluit;
j.
centrumgemeente: als zodanig in
bijlage 1 bij dit besluit aangemerkte gemeente;
l.
woningtekort: het in procenten uitgedrukte tekort aan woningen;
m.
PRIMOS 2003: Prognose-, Informatie- en Monitoringsysteem 2003, ABF Research, Delft, november 2003.
2.
De gegevens omtrent de gerealiseerde aantallen eigenbouw en de gerealiseerde toevoegingen aan de woningvoorraad worden ontleend aan de door het Centraal bureau voor de statistiek opgestelde woningstatistieken, als voor de eerste maal volledig bekendgemaakt in het kalenderjaar dat direct volgt op het kalenderjaar waarop zij betrekking hebben.
1.
Onze Minister kan een rechtstreekse regio of een provincie waarmee hij een convenant woningbouwafspraken heeft gesloten subsidie verlenen ten behoeve van:
a.
toevoegingen aan de woningvoorraad, en
b.
het realiseren van eigenbouw.
2.
Een provincie besteedt de haar ingevolge het eerste lid verleende subsidie uitsluitend aan het verlenen van subsidie aan de in die provincie gelegen niet-rechtstreekse regio’s, of aan de in
bijlage 1 bij dit besluit onder die regio’s genoemde gemeenten, en verleent die subsidie slechts ten behoeve van de doeleinden, genoemd in het eerste lid, onder a en b.
3.
Een regio besteedt de haar ingevolge het eerste of tweede lid verleende subsidie uitsluitend aan het verlenen van subsidie aan de in
bijlage 1 bij dit besluit onder die regio genoemde gemeenten, en verleent die subsidie slechts ten behoeve van de doeleinden, genoemd in het eerste lid, onder a en b.
4.
De
bijlagen 1 en
2 bij dit besluit kunnen bij ministeriële regeling worden gewijzigd.
5.
Onze Minister berekent, uitgaande van de bestuurlijke indeling per 1 januari 2004, op basis van PRIMOS 2003, per rechtstreekse regio en provincie, alsmede voor de rechtstreekse regio’s en provincies gezamenlijk, het aantal in het tijdvak aan de woningvoorraad toe te voegen woningen dat nodig is om het op voet van PRIMOS 2003 berekende woningtekort per 1 januari 2010 te verminderen tot een woningtekort dat ligt op een door Onze Minister per rechtstreekse regio en provincie, alsmede voor de rechtstreekse regio’s en provincies gezamenlijk, te bepalen niveau.
Artikel 3
Een convenant woningbouwafspraken vermeldt in elk geval:
b.
het aantal toevoegingen aan de woningvoorraad gedurende het tijdvak;
c.
het drempelpercentage;
d.
de planning van het aantal toevoegingen aan de woningvoorraad in ieder afzonderlijk kalenderjaar van het tijdvak;
f.
de wijze waarop het convenant kan worden gewijzigd indien omstandigheden een dergelijke wijziging noodzakelijk maken;
g.
het subsidiebedrag dat het Rijk beschikbaar heeft voor de afgesproken toevoegingen aan de woningvoorraad gedurende het tijdvak, en
1.
Een convenant woningbouwafspraken met een rechtstreekse regio wordt in elk geval ondertekend door of namens:
a.
het dagelijks bestuur van die regio;
b.
gedeputeerde staten van de provincie waarin die regio is gelegen;
c.
burgemeester en wethouders van de in die regio gelegen centrumgemeenten, en
2.
Een convenant woningbouwafspraken met een provincie wordt in elk geval ondertekend door of namens:
a.
gedeputeerde staten van die provincie;
b.
burgemeester en wethouders van de in de betrokken regio’s gelegen centrumgemeenten, en
1.
Het plafond voor de subsidies ten behoeve van toevoegingen aan de woningvoorraad gedurende de jaren 2005 tot en met 2010 bedraagt € 607 miljoen.
2.
Het plafond voor de subsidies ten behoeve van het realiseren van eigenbouw gedurende de jaren 2005 tot en met 2010 bedraagt € 34,5 miljoen.
3.
Het plafond voor de subsidies ten behoeve van toevoegingen aan de woningvoorraad per rechtstreekse regio gedurende het tijdvak, is het bedrag, genoemd in
bijlage 2, tabel A, kolom 2 , bij dit besluit.
4.
Het plafond voor de subsidies ten behoeve van toevoegingen aan de woningvoorraad per provincie gedurende het tijdvak, is het bedrag, genoemd in
bijlage 2, tabel B, kolom 3 , bij dit besluit.
1.
Na afloop van elk kalenderjaar van het tijdvak waarin het aantal door eigenbouw nieuw gebouwde woningen dat op het grondgebied van een ontvanger is toegevoegd aan de woningvoorraad hoger is dan het op het grondgebied van die ontvanger betrekking hebbende drempelaantal, verleent Onze Minister een subsidie van € 1.600,– vermenigvuldigd met het aantal door eigenbouw aan de woningvoorraad toegevoegde nieuw gebouwde woningen dat uitstijgt boven dat drempelaantal, zolang en voorzover de beschikbare middelen, bedoeld in
artikel 5, tweede lid, dat toelaten.
2.
Na afloop van elk kalenderjaar van het tijdvak, voor het eerst na afloop van het jaar 2007, waarin het aantal door eigenbouw nieuw gebouwde woningen dat op het grondgebied van een in
bijlage 1 bij dit besluit genoemde gemeente is toegevoegd aan de woningvoorraad hoger is dan het voor die gemeente met behulp van het betreffende regionale drempelpercentage berekende gemeentelijke drempelaantal, verleent Onze Minister een subsidie van € 1.600,– vermenigvuldigd met het aantal door eigenbouw aan de woningvoorraad toegevoegde nieuw gebouwde woningen dat uitstijgt boven dat drempelaantal, alsmede een subsidie van € 800,– vermenigvuldigd met dat drempelaantal, zolang en voorzover na toepassing van het eerste lid de beschikbare middelen, bedoeld in
artikel 5, tweede lid, dat toelaten.
3.
De subsidies, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden verleend in volgorde van de datum van gereedmelding in het betreffende kalenderjaar, welke datum wordt ontleend aan de door het Centraal bureau voor de statistiek terzake opgestelde woningstatistieken.
4.
De subsidies, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden verleend en als voorschot verleend binnen twee maanden na de datum waarop de woningstatistieken, bedoeld in het tweede lid, zijn bekendgemaakt. Het voorschot wordt betaald binnen de termijn, genoemd in de eerste volzin.
5.
De ingevolge het tweede lid verleende subsidie wordt door de ontvanger binnen vier weken na ontvangst daarvan doorbetaald aan de betreffende gemeente.
6.
Van de termijn, genoemd in het vierde lid, kan worden afgeweken indien rijksbudgettaire omstandigheden daartoe aanleiding geven.
1.
De subsidie ten behoeve van het realiseren van eigenbouw over het tijdvak wordt vastgesteld binnen zes maanden na de bekendmaking van de door het Centraal bureau voor de statistiek opgestelde woningstatistieken over het jaar 2009.
2.
Het bedrag van de subsidie over het tijdvak wordt vastgesteld op het bedrag van de som van de per kalenderjaar verleende subsidies met betrekking tot het tijdvak.
3.
In afwijking van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:
a.
de subsidie niet of niet geheel is besteed aan het doel waarvoor zij is verleend;
b.
de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
c.
de ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
d.
de ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
e.
de subsidieverlening anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.
1.
Onze Minister verleent bij wijze van voorschot in elk kalenderjaar van het tijdvak binnen twee maanden na de bekendmaking van de door het Centraal bureau voor de statistiek opgestelde woningstatistieken over het voorgaande kalenderjaar, aan de rechtstreekse regio’s en de provincies subsidie ten behoeve van toevoegingen aan de woningvoorraad. Het voorschot wordt betaald binnen de termijn, genoemd in de eerste volzin.
2.
De subsidie en het voorschot, bedoeld in het eerste lid, bedraagt het bedrag per woning, vermenigvuldigd met 65% van het aantal voor dat kalenderjaar in het betreffende convenant woningbouwafspraken genoemde aantal aan de woningvoorraad toe te voegen woningen exclusief de woningen, bedoeld in
artikel 3, onder e.
3.
Het bedrag per woning, bedoeld in het tweede lid, wordt berekend door het in
bijlage 2, tabel A, kolom 2, en tabel B, kolom 3 , bij die rechtstreekse regio of provincie genoemde subsidieplafond te delen door het in die
bijlage, tabel A, kolom 3 en tabel B, kolom 4 , bij die rechtstreekse regio of provincie genoemde aantal toevoegingen aan de woningvoorraad.
1.
Indien door een ontvanger in enig kalenderjaar van het tijdvak minder woningen aan de woningvoorraad zijn toegevoegd dan 65% van het voor dat kalenderjaar in het convenant woningbouwafspraken genoemde aantal aan de woningvoorraad toe te voegen woningen exclusief de woningen, bedoeld in
artikel 3, onder e, bericht die ontvanger zo spoedig mogelijk schriftelijk aan Onze Minister het aantal in dat kalenderjaar aan de woningvoorraad toegevoegde woningen, vergezeld van de redenen die hebben geleid tot de opgetreden achterstand.
2.
Onze Minister kan, indien blijkens de woningstatistieken, bedoeld in
artikel 8, eerste lid, in enig kalenderjaar van het tijdvak minder woningen zijn toegevoegd dan de in het eerste lid bedoelde 65%, in afwijking van
artikel 8, eerste en tweede lid, voor het daarop volgende kalenderjaar de verlening van de subsidie geheel of gedeeltelijk weigeren.
1.
Onze Minister verleent bij wijze van voorschot na afloop van elk kalenderjaar van het tijdvak binnen twee maanden na de bekendmaking van de door het Centraal bureau voor de statistiek opgestelde woningstatistieken over dat kalenderjaar, subsidie ten behoeve van toevoegingen aan de woningvoorraad, indien blijkens die woningstatistieken door een ontvanger in dat kalenderjaar meer woningen aan de woningvoorraad zijn toegevoegd dan 65% van het voor dat kalenderjaar in het convenant woningbouwafspraken genoemde aantal aan de woningvoorraad toe te voegen woningen exclusief de woningen, bedoeld in
artikel 3, onder e. Het voorschot wordt betaald binnen de termijn, genoemd in de eerste volzin.
2.
De subsidie en het voorschot, bedoeld in het eerste lid, bedraagt het bedrag per woning, berekend overeenkomstig
artikel 8, derde lid, vermenigvuldigd met het aantal woningen boven het aantal van 65% van het voor dat voorafgaande kalenderjaar in het convenant woningbouwafspraken genoemde aantal aan de woningvoorraad toe te voegen woningen exclusief de woningen, bedoeld in
artikel 3, onder e.
3.
Indien het aantal toevoegingen aan de woningvoorraad, bedoeld in het eerste lid, meer bedraagt dan 100% van het voor dat kalenderjaar in het convenant woningbouwafspraken genoemde aantal aan de woningvoorraad toe te voegen woningen exclusief de woningen, bedoeld in
artikel 3, onder e, wordt voor dat meerdere boven 100% slechts een voorschot uitbetaald voorzover de rijksbegroting dat toelaat na betaling van de voorschotten, bedoeld in
artikel 8, eerste lid, en
artikel 10, eerste lid, voorzover de voorschotten, bedoeld in laatstgenoemd artikellid het meerdere betreffen tussen de 65% en 100% van het voor dat kalenderjaar in het convenant woningbouwafspraken genoemde aantal aan de woningvoorraad toe te voegen woningen exclusief de woningen, bedoeld in
artikel 3, onder e.
Artikel 11
Onze Minister kan afwijken van de termijnen met betrekking tot de betaling van de voorschotten, bedoeld in de
artikelen 8 en
10, indien rijksbudgettaire omstandigheden daartoe aanleiding geven.
1.
Indien een regio in enig jaar van het tijdvak niet het in het convenant woningbouwafspraken overeengekomen aantal woningen aan de voorraad toevoegt, blijft de als gevolg daarvan niet verleende subsidie tot en met 2011 beschikbaar voor de subsidiëring, overeenkomstig
artikel 14, van die toevoegingen op een later tijdstip, mits dat tijdstip is gelegen vóór 1 januari 2011.
2.
In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister, na overleg met de betrokken regio, besluiten de subsidiegelden, bedoeld in dat lid, ten behoeve van toevoegingen aan de voorraad in een andere regio in te zetten.
1.
De subsidie ten behoeve van toevoegingen aan de woningvoorraad over het tijdvak wordt vastgesteld binnen zes maanden na de bekendmaking van de door het Centraal bureau voor de statistiek opgestelde woningstatistieken over het jaar 2009.
2.
Het bedrag van de subsidie over het tijdvak wordt vastgesteld op het bedrag per woning berekend overeenkomstig
artikel 8, derde lid, vermenigvuldigd met het blijkens de in het eerste lid bedoelde woningstatistieken in het tijdvak gerealiseerde aantal toevoegingen aan de woningvoorraad.
3.
In afwijking van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:
a.
de subsidie niet of niet geheel is besteed aan het doel waarvoor zij is verleend;
b.
de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
c.
de ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
d.
de ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
e.
de subsidieverlening anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.
1.
Na de bekendmaking van de door het Centraal bureau voor de statistiek opgestelde woningstatistieken over het jaar 2009, stelt Onze Minister met betrekking tot elke rechtstreekse regio of provincie vast in hoeverre het aantal toevoegingen aan de woningvoorraad in het tijdvak is achtergebleven bij de aantallen die voor die regio of provincie zijn opgenomen in
bijlage 2, tabel A, kolom 3 , respectievelijk
tabel B, kolom 4 van die bijlage .
2.
Indien in de rechtstreekse en niet-rechtstreekse regio’s gezamenlijk sprake is van een zodanig aantal toevoegingen aan de woningvoorraad in het tijdvak dat het op voet van PRIMOS 2003 voor die regio’s gezamenlijk berekende woningtekort per 1 januari 2010, gecorrigeerd voor de toevoegingen in het tijdvak in die regio’s, ten hoogste 2% bedraagt, en indien in een zodanige regio op 1 januari 2010 sprake is van een zodanig aantal toevoegingen aan de woningvoorraad in het tijdvak dat het op voet van PRIMOS 2003 voor die regio berekende woningtekort per 1 januari 2010, gecorrigeerd voor de toevoegingen in het tijdvak in die regio, minder dan een half procentpunt hoger is dan het woningtekort, bedoeld in
artikel 3, onder h, kan Onze Minister die regio of de provincie waarin die regio is gelegen, subsidie verlenen voor toevoegingen aan de woningvoorraad in 2010 voor ten hoogste het aantal toevoegingen aan de woningvoorraad dat nodig is om het woningtekort te brengen op het woningtekort, bedoeld in
artikel 3, onder h, en uitsluitend voorzover:
a.
het daarbij gaat om toevoegingen aan de woningvoorraad in 2010, en
3.
Indien in een rechtstreekse of niet-rechtstreekse regio sprake is van een zodanig aantal toevoegingen aan de woningvoorraad in het tijdvak dat het op voet van PRIMOS 2003 voor die regio berekende woningtekort per 1 januari 2010, gecorrigeerd voor de toevoegingen in het tijdvak in die regio, een half procentpunt of meer, maar minder dan een heel procentpunt, hoger is dan het woningtekort, bedoeld in
artikel 3, onder h, gaat Onze Minister in overleg met de bij het betreffende convenant woningbouwafspraken betrokken partijen na wat de oorzaken zijn die tot een zodanig lage woningproductie in het tijdvak hebben geleid dat een dergelijk woningtekort heeft kunnen ontstaan, en wat de vooruitzichten zijn voor de woningproductie in het jaar 2010 in die regio. Afhankelijk van in ieder geval de aard van die oorzaken en van die vooruitzichten, neemt Onze Minister een beslissing over het al dan niet verlenen van subsidie ten behoeve van toevoegingen aan de woningvoorraad in 2010. Indien een subsidie als bedoeld in de tweede volzin wordt verleend, wordt die subsidie verleend voor ten hoogste het aantal toevoegingen aan de woningvoorraad dat nodig is om het woningtekort te brengen op het woningtekort, bedoeld in
artikel 3, onder h, en uitsluitend voorzover:
a.
het daarbij gaat om toevoegingen aan de woningvoorraad in 2010, en
4.
Indien in een rechtstreekse of niet-rechtstreekse regio sprake is van een zodanig aantal toevoegingen aan de woningvoorraad in het tijdvak dat het op voet van PRIMOS 2003 voor die regio berekende woningtekort per 1 januari 2010, gecorrigeerd voor de toevoegingen in het tijdvak in die regio, een heel procentpunt of meer hoger is dan het woningtekort, bedoeld in
artikel 3, onder h, wordt geen subsidie ten behoeve van toevoegingen aan de woningvoorraad in 2010 verleend.
5.
Op verleende subsidies ten behoeve van toevoegingen aan de woningvoorraad in 2010 worden geen voorschotten verleend, anders dan reeds verleende voorschotten op subsidies voor toevoegingen aan de woningvoorraad gedurende het tijdvak die niet zijn gerealiseerd en die op basis van
artikel 18 voor terugvordering in aanmerking komen.
6.
De subsidie ten behoeve van toevoegingen aan de woningvoorraad in 2010 wordt vastgesteld binnen zes maanden na de bekendmaking van de door het Centraal bureau voor de statistiek opgestelde woningstatistieken over het jaar 2010.
7.
Het bedrag van de subsidie wordt vastgesteld op het bedrag per woning, berekend overeenkomstig
artikel 8, derde lid, vermenigvuldigd met het blijkens de woningstatistieken, bedoeld in het zesde lid, in 2010 gerealiseerde aantal toevoegingen aan de woningvoorraad,tot ten hoogste het bedrag van de verleende subsidie.
8.
In afwijking van het zevende lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:
a.
de ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
b.
de subsidieverlening anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.
1.
Indien op voet van
artikel 14, tweede of derde lid, door Onze Minister ruimte is gegeven voor toevoegingen aan de woningvoorraad in 2010, verleent Onze Minister voor die toevoegingen subsidie voor het realiseren van eigenbouw in 2010, voorzover de beschikbare middelen, bedoeld in
artikel 5, tweede lid, dat toelaten.
3.
De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend in volgorde van de datum van gereedmelding in 2010. Die datum wordt ontleend aan de door het Centraal bureau voor de statistiek terzake opgestelde woningstatistieken.
4.
De subsidie wordt verleend en vastgesteld binnen zes maanden na de bekendmaking van de door het Centraal bureau voor de statistiek opgestelde woningstatistieken over het jaar 2010.
a.
de ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
b.
de subsidieverlening anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.
1.
Indien in een convenant woningbouwafspraken zodanige afspraken zijn opgenomen, dat de door het Centraal bureau voor de statistiek opgestelde woningstatistieken over enig jaar naar het oordeel van Onze Minister onvoldoende inzicht geven in het gerealiseerde aantal toevoegingen aan de woningvoorraad waarvoor op voet van dit besluit subsidie kan worden verstrekt, kan hij de ontvanger verzoeken om hem binnen een door hem te bepalen termijn aanvullende informatie over die toevoegingen te verstrekken.
3.
In geval van toepassing van het eerste lid:
a.
wordt, in afwijking van
artikel 7, eerste lid,
13, eerste lid,
14, zesde lid, of
15, vierde lid, de betrokken subsidie op voet van dit besluit vastgesteld binnen zes maanden na ontvangst van de informatie, bedoeld in het eerste lid van dit artikel;
b.
geeft Onze Minister, in afwijking van
artikel 14, eerste lid, na ontvangst van die informatie toepassing aan dat lid, en
c.
wordt de subsidie, in afwijking van
artikel 13, tweede lid, of
14, zevende lid, mede berekend aan de hand van het gerealiseerde aantal toevoegingen aan de woningvoorraad blijkens die informatie.
1.
Indien de in
artikel 16, eerste lid, bedoelde termijn voor indiening van de aanvullende informatie is verstreken zonder dat de aanvullende informatie door de ontvanger is verstrekt, kan Onze Minister, in afwijking van
artikel 7, tweede lid, de verlening van de subsidie ten behoeve van het realiseren van eigenbouw intrekken of die subsidie lager vaststellen dan het bedrag bedoeld in dat artikellid.
2.
Indien de in
artikel 16, eerste lid, bedoelde termijn voor indiening van de aanvullende informatie is verstreken zonder dat de aanvullende informatie door de ontvanger is verstrekt, kan Onze Minister, in afwijking van
artikel 13, tweede lid, en
artikel 14, zevende lid, de verlening van de subsidie ten behoeve van de toevoegingen aan de woningvoorraad intrekken of die subsidie ambtshalve vaststellen.
3.
Onze Minister gaat niet over tot intrekking, lagere vaststelling of ambtshalve vaststelling van een subsidie op voet van dit besluit, dan nadat de ontvanger in de gelegenheid is gesteld de aanvullende informatie alsnog te verstrekken binnen een door Onze Minister te bepalen termijn.
Artikel 18
Ten onrechte betaalde subsidiebedragen en voorschotten kunnen worden teruggevorderd, voorzover na de dag waarop de subsidie is vastgesteld nog geen vijf jaren zijn verstreken. Bij de terugvordering kan worden bepaald dat over de ten onrechte betaalde bedragen een rentevergoeding verschuldigd is.
Artikel 19
Een vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit tussen Onze Minister en een rechtstreekse regio of een provincie gesloten overeenkomst met betrekking tot de bouw van woningen in het tijdvak, staat gelijk aan een convenant woningbouwafspraken als bedoeld in
artikel 2, indien die overeenkomst in elk geval datgene omvat wat een convenant woningbouwafspraken ingevolge
artikel 3 omvat.
1.
Het
Besluit locatiegebonden subsidies wordt ingetrokken.
2.
Het
Besluit locatiegebonden subsidies zoals dat luidde op de datum van inwerkingtreding van dit besluit blijft van toepassing op de gevallen waarin de VINEX-eindverantwoording op die datum nog niet is uitgebracht, alsmede op de gevallen waarin die eindverantwoording aanleiding geeft tot het intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen van de op basis van dat besluit verleende subsidie.
Artikel 21
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag die twee maanden ligt na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt, met uitzondering van
artikel 20, derde lid, terug tot en met 1 januari 2005.
Artikel 22
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit locatiegebonden subsidies 2005.
’s-Gravenhage, 3 oktober 2005
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ,
Uitgegeven de zevenentwintigste oktober 2005
De Minister van Justitie ,