1.
Onverminderd het bepaalde in
artikel 5 telt, voorzover de bevrachter of ontvanger het schip ophoudt nadat de laad- of lostijd, als bedoeld in
artikel 4, is verstreken, elk tijdvak van zes uren, als bedoeld in
artikel 5, eerste lid, als een halve overligdag en is met betrekking daartoe een vergoeding verschuldigd, gelijk aan de helft van het overliggeld per dag.
2.
Het overliggeld bedraagt voor elke overligdag:
a.
voor motorschepen: een vast bedrag van € 49,92, vermeerderd met € 0,26 per m
3 van de verplaatsing.
b.
voor sleepschepen en duwbakken:
1e.
indien de verplaatsing van het schip minder dan 600 m
3 is, een vast bedrag van € 68,07, vermeerderd met € 0,10 per m
3 van de verplaatsing;
2e.
indien de verplaatsing van het schip 600 m
3 of meer is, een vast bedrag van € 127,97, vermeerderd met € 0,09 voor elke m
3 boven 600 m
3 van de verplaatsing.
3.
Voor de berekening van het overliggeld worden een halve m
3 en een gedeelte van een m
3 , groter dan een halve m
3 , voor een gehele m
3 gerekend en wordt een gedeelte van een m
3 , kleiner dan een halve m
3 , verwaarloosd.
4.
Het overliggeld per tijdvak of per dag wordt afgerond op hele centen, waarbij een halve cent wordt afgerond naar boven.