Besluit van 30 november 2009, houdende regels ter uitvoering van de milieudoelstellingen van de kaderrichtlijn water (Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 30 maart 2009, nr. BJZ2009022292, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
Gelet op:
–
richtlijn nr. 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG L 327);
–
richtlijn nr. 2006/11/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 februari 2006 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd (PbEU L 64);
–
richtlijn nr. 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (PbEU L 372), en
–
richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid tot wijziging en vervolgens intrekking van de richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van richtlijn 2000/60/EG, en
–
de artikelen 5.1, eerste en derde lid, 5.2, eerste lid, 5.2b, derde en vierde lid, en 5.3, eerste en derde lid, van de Wet milieubeheer;
De Raad van State gehoord (advies van 3 september 2009, no. W08.09.0109/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 26 november 2009, nr. BJZ2009063271, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
Hebben goedgevonden en verstaan:
1.
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Europese milieukwaliteitseis voor water: milieukwaliteitseis als bedoeld in
artikel 5.1, eerste lid, juncto derde lid, onder c, van de wet, ter uitvoering van de kaderrichtlijn water, de grondwaterrichtlijn, de richtlijn prioritaire stoffen of een andere EU-richtlijn of EU-verordening uit hoofde van artikel 16 of 17 van de kaderrichtlijn water of een andere bindende EU-rechtshandeling waarbij milieukwaliteitseisen zijn gesteld ter bescherming van grondwater of oppervlaktewater en waarnaar in de kaderrichtlijn water wordt verwezen;
grondwaterlichaam: grondwaterlichaam als bedoeld in artikel 2 van de kaderrichtlijn water, dat krachtens
artikel 4.10 van het Waterbesluit is aangewezen in het regionale waterplan;
grondwaterrichtlijn:
richtlijn nr. 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (PbEU L 372);
kunstmatig oppervlaktewaterlichaam: krachtens
artikel 4.5 of
4.10 van het Waterbesluit in het nationale waterplan of het regionale waterplan als kunstmatig oppervlaktewaterlichaam aangewezen oppervlaktewaterlichaam;
oppervlaktewaterlichaam: oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 2 van de kaderrichtlijn water, dat krachtens
artikel 4.5 of
4.10 van het Waterbesluit is aangewezen in het nationale waterplan of het regionale waterplan;
Onze Ministers: Onze Minister en, voor zover het aangelegenheden betreft, die mede tot zijn verantwoordelijkheid behoren, Onze Minister van Economische Zaken;
sterk veranderd oppervlaktewaterlichaam: oppervlaktewaterlichaam dat als zodanig krachtens
artikel 4.5 of
4.10 van het Waterbesluit is aangewezen in het nationale waterplan of het regionale waterplan;
stroomgebieddistrict: stroomgebieddistrict als bedoeld in
artikel 1.1 van de Waterwet, gevormd door een of meer stroomgebieden en daarvan deel uitmakende deelstroomgebieden;
typen natuurlijk oppervlaktewaterlichaam: rivieren, meren, overgangswateren of kustwateren als omschreven in bijlage II, punt 1.2 bij de kaderrichtlijn water, waarvoor de typespecifieke referentieomstandigheden voor Nederland zijn uitgewerkt in de ministeriële regeling op grond van artikel 15 en in het monitoringsprogramma overeenkomstig bijlage II, punt 1.3, bij de kaderrichtlijn water;
verontreinigende stof: verontreinigende stof als bedoeld in artikel 1, onder 31, van de kaderrichtlijn water, met name de stoffen, bedoeld in bijlage VIII bij die richtlijn;
waterlichaam: oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam;
waterwinlocatie: onttrekkingspunt van oppervlaktewater of grondwater dat wordt gebruikt voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water, of een samenstel van dergelijke onttrekkingspunten;
2.
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder de volgende begrippen verstaan wat daaronder in artikel 2 van de kaderrichtlijn water wordt verstaan: beschikbare grondwatervoorraad, binnenwateren, deelstroomgebied, ecologische toestand, gevaarlijke stoffen, goede ecologische toestand, goed ecologisch potentieel, goede chemische toestand van oppervlaktewater, goede chemische toestand van grondwater, goede grondwatertoestand, goede kwantitatieve grondwatertoestand, goede oppervlaktewatertoestand, grondwater, grondwatertoestand, kustwateren, kwantitatieve grondwatertoestand, meer, milieudoelstelling, milieukwaliteitsnorm, oppervlaktewater, oppervlaktewatertoestand, overgangswater, prioritaire stoffen, rivier, stroomgebied, verontreiniging, voor menselijke consumptie bestemd water.
3.
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder de volgende begrippen verstaan wat daaronder in artikel 2 van de grondwaterrichtlijn wordt verstaan: drempelwaarde, significante en aanhoudend stijgende trend.
4.
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder «matrix» en «biotataxon» verstaan hetgeen daaronder in artikel 2 van de richtlijn prioritaire stoffen wordt verstaan.
1.
Van een ingevolge dit besluit te verwezenlijken Europese milieukwaliteitseis voor water kan uitsluitend worden afgeweken in de gevallen waarin en volgens de voorwaarden waaronder dit is toegestaan volgens de bepalingen van de kaderrichtlijn water, waarnaar in dit besluit wordt verwezen.
2.
Indien voor een waterlichaam ingevolge dit besluit of andere regelgeving meer dan een milieudoelstelling geldt, is de strengste van toepassing.
3.
Van een ingevolge dit besluit te verwezenlijken Europese milieukwaliteitseis voor water kan met betrekking tot de daarbij behorende termijn worden afgeweken indien:
a.
de toestand van het waterlichaam niet achteruitgaat overeenkomstig
artikel 16,
b.
is voldaan aan alle voorwaarden van artikel 4, vierde en achtste lid, van de kaderrichtlijn water, en
c.
de reden van de afwijking voor dat waterlichaam is vermeld in het beheerplan voor de rijkswateren, indien het rijkswateren betreft, dan wel het regionale waterplan, indien het regionale wateren of grondwater betreft.
4.
Van een ingevolge dit besluit te verwezenlijken Europese milieukwaliteitseis voor water kan worden afgeweken indien:
a.
de toestand van het waterlichaam niet achteruitgaat overeenkomstig
artikel 16,
b.
het desbetreffende waterlichaam in een zodanige mate door menselijke activiteiten is aangetast of zijn natuurlijke gesteldheid van dien aard is dat het bereiken van de richtwaarde niet haalbaar of onevenredig kostbaar is,
c.
is voldaan aan alle voorwaarden van artikel 4, vijfde en achtste lid, van de kaderrichtlijn water, en
d.
de reden van de afwijking voor dat waterlichaam is vermeld in het beheerplan voor de rijkswateren, indien het rijkswateren betreft, dan wel het regionale waterplan, indien het regionale wateren of grondwater betreft.
5.
Van een ingevolge dit besluit te verwezenlijken Europese milieukwaliteitseis voor water kan met betrekking tot een goede ecologische toestand of een goede grondwatertoestand voorts worden afgeweken indien:
a.
het niet bereiken daarvan het gevolg is van nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een oppervlakterwaterlichaam of wijzigingen in de stand van een grondwaterlichaam,
b.
is voldaan aan alle voorwaarden van artikel 4, zevende en achtste lid, van de kaderrichtlijn water, en
c.
de reden van de afwijking voor dat waterlichaam is vermeld in het beheerplan voor de rijkswateren, indien het rijkswateren betreft, dan wel het regionale waterplan, indien het regionale wateren betreft.
6.
Voor een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewaterlichaam zijn het tweede, derde en vierde lid van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het goede ecologische potentieel dat voor een oppervlaktewaterlichaam is vastgesteld overeenkomstig
artikel 6, tweede lid.
7.
Van een ingevolge dit besluit te verwezenlijken Europese milieukwaliteitseis voor water kan worden afgeweken indien:
a.
de afwijking te wijten is aan een buiten Nederland gelegen verontreinigingsbron,
b.
naleving van de richtwaarde ten gevolge van de grensoverschrijdende verontreiniging niet mogelijk is, en
c.
is voldaan aan alle voorwaarden van artikel 6, eerste lid, onder c, en tweede lid, van de richtlijn prioritaire stoffen.
a.
deze het resultaat is van omstandigheden die zich door een natuurlijke oorzaak of overmacht voordoen en die uitzonderlijk zijn of niet redelijkerwijze waren te voorzien, met name extreme overstromingen en lange droogteperioden, of het gevolg zijn van omstandigheden die zijn veroorzaakt door redelijkerwijs niet te voorziene ongevallen,
b.
aan alle voorwaarden van artikel 4, zesde en achtste lid, van de kaderrichtlijn water is voldaan, en
c.
de reden van de afwijking voor dat waterlichaam wordt vermeld in het eerstvolgende beheerplan voor de rijkswateren, indien het rijkswateren betreft, dan wel het eerstvolgende regionale waterplan, indien het regionale wateren of grondwater betreft.
a.
het niet voorkomen van die achteruitgang het gevolg is van nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een oppervlaktewaterlichaam of wijzigingen in de stand van grondwaterlichamen, dan wel het niet voorkomen van achteruitgang van een zeer goede toestand van een oppervlaktewaterlichaam naar een goede toestand het gevolg is van nieuwe duurzame activiteiten van menselijke ontwikkeling,
b.
aan alle voorwaarden van artikel 4, zevende en achtste lid, van de kaderrichtlijn water is voldaan, en
c.
de reden van de afwijking voor dat waterlichaam is vermeld in het beheerplan voor de rijkswateren, indien het rijkswateren betreft, dan wel het regionale waterplan, indien het regionale wateren of grondwater betreft.
1.
Tenzij toepassing wordt gegeven aan een mogelijkheid tot afwijken als bedoeld in de
artikelen 2, derde tot en met zevende lid,
3 of
6, tweede lid, geldt bij de vaststelling van het nationale waterplan, het beheerplan voor de rijkswateren, een regionaal waterplan of een beheerplan voor de regionale wateren dat het plan voor elk daarin opgenomen oppervlaktewaterlichaam de volgende Europese milieukwaliteitseis voor water verwezenlijkt: met ingang van 22 december 2015 is een goede oppervlaktewatertoestand bereikt.
2.
In afwijking van het eerste lid geldt bij de vaststelling van een plan als bedoeld in dat lid dat betrekking heeft op een periode die na 21 december 2015 begint, dat een goede chemische toestand van een oppervlaktewaterlichaam, voor zover het de stoffen betreft waarvoor dit in
bijlage I bij dit besluit is bepaald, is bereikt met ingang van 22 december 2021.
3.
In afwijking van het eerste lid geldt bij de vaststelling van een plan als bedoeld in dat lid dat betrekking heeft op een periode die na 21 december 2015 begint, dat een goede chemische toestand van een oppervlaktewaterlichaam, voor zover het de in
artikel 5a gestelde milieukwaliteitseis betreft, is bereikt met ingang van 22 december 2021.
4.
In een geval als bedoeld in
artikel 3, lid 8 ter, van de richtlijn prioritaire stoffen geldt in afwijking van het tweede lid in plaats van de datum 21 december 2015 de datum 21 december 2018 en in plaats van de datum 22 december 2021 de datum 22 december 2027.
5.
In afwijking van het eerste lid geldt bij de vaststelling van een plan als bedoeld in dat lid dat betrekking heeft op een periode die na 21 december 2021 begint, dat een goede chemische toestand van een oppervlaktewaterlichaam, voor zover het de stoffen betreft waarvoor dit in
bijlage I bij dit besluit is bepaald, is bereikt met ingang van 22 december 2027.
6.
Voor de oppervlaktewaterlichamen die in het nationale waterplan als schelpdierwater zijn aangewezen, houdt een goede oppervlaktewatertoestand tevens in dat in schelpdieren geen bacteriële besmetting aanwezig is in een mate die schadelijk kan zijn voor de volksgezondheid.
7.
Een goede oppervlaktewatertoestand als bedoeld in het eerste lid houdt in dat zowel de chemische toestand, bedoeld in de
artikelen 5 en
5a, als de ecologische toestand, bedoeld in
artikel 6, vastgesteld overeenkomstig die artikelen goed zijn.
Artikel 5
Een oppervlaktewaterlichaam verkeert in een goede chemische toestand indien overeenkomstig het monitoringsprogramma is vastgesteld dat is voldaan aan de Europese milieukwaliteitseisen voor water, genoemd in
bijlage I bij dit besluit.
Artikel 5a
Bij de vaststelling van het nationale waterplan, het beheerplan voor de rijkswateren, een regionaal waterplan of een beheerplan voor de regionale wateren geldt dat het plan voor elk daarin opgenomen waterlichaam de volgende Europese milieukwaliteitseis voor water verwezenlijkt: de concentratie van een prioritaire stof die de neiging heeft te accumuleren in sediment of in biota is, bepaald overeenkomstig het monitoringsprogramma, aan het eind van de planperiode in sediment en biota niet significant toegenomen.
1.
Een oppervlaktewaterlichaam verkeert in een goede ecologische toestand indien overeenkomstig het monitoringsprogramma is vastgesteld dat voor de kwaliteitselementen die voor het type natuurlijk oppervlaktewaterlichaam waartoe het oppervlaktewaterlichaam behoort, zijn genoemd in bijlage V, paragraaf 1.1, bij de kaderrichtlijn water, is voldaan aan de volgende Europese milieukwaliteitseisen voor water:
de algemene definities van de goede ecologische toestand die voor het desbetreffende type zijn opgenomen in bijlage V, paragraaf 1.2, de tabellen 1.2.1 tot en met 1.2.4, bij de kaderrichtlijn water.
2.
Van de in het eerste lid bedoelde Europese milieukwaliteitseisen voor water kan worden afgeweken indien:
a.
het een kunstmatig waterlichaam of sterk veranderd waterlichaam betreft, en
b.
voor dat waterlichaam, onder vermelding van de reden van de afwijking, een goed ecologisch potentieel is vastgesteld in het beheerplan voor de rijkswateren, indien het rijkswateren betreft, dan wel het regionale waterplan, indien het regionale wateren betreft.
3.
Een goed ecologisch potentieel als bedoeld in het tweede lid komt, gegeven de fysische omstandigheden die voortvloeien uit de kunstmatige of sterk veranderde kenmerken van het oppervlaktewaterlichaam, zoveel mogelijk overeen met de Europese milieukwaliteitseisen voor water voor de biologische, hydromorfologische en fysisch-chemische kwaliteitselementen van de goede ecologische toestand van de meest vergelijkbare typen natuurlijk oppervlaktewaterlichaam. Het wordt vastgesteld met inachtneming van de algemene definities van een goed ecologisch potentieel die zijn opgenomen in bijlage V, paragraaf 1.2, tabel 1.2.5, bij de kaderrichtlijn water.
1.
Tenzij toepassing wordt gegeven aan een mogelijkheid tot afwijken als bedoeld in de
artikelen 2, derde tot en met zevende lid,
3 of
6, tweede lid, geldt bij de vaststelling van een regionaal waterplan dat het plan voor elk daarin opgenomen grondwaterlichaam de volgende Europese milieukwaliteitseis voor water verwezenlijkt: met ingang van 22 december 2015 is een goede grondwatertoestand bereikt.
2.
Een goede toestand als bedoeld in het eerste lid houdt in dat zowel de kwantitatieve toestand, bedoeld in
artikel 8, als de chemische toestand, bedoeld in
artikel 9, vastgesteld overeenkomstig die artikelen goed zijn.
Artikel 8
Een grondwaterlichaam verkeert in een goede kwantitatieve toestand indien is voldaan aan alle voorwaarden van bijlage V, punt 2.1.2, bij de kaderrichtlijn water.
Artikel 9
Een grondwaterlichaam verkeert in een goede chemische toestand indien overeenkomstig het monitoringsprogramma is vastgesteld dat:
a.
is voldaan aan alle voorwaarden van bijlage V, punt 2.3.2, bij de kaderrichtlijn water en de Europese milieukwaliteitseisen voor water, genoemd in
bijlage II , tabellen 1 en 2, bij dit besluit;
b.
in een of meer monitoringspunten niet is voldaan aan een Europese milieukwaliteitseis voor water als bedoeld in onderdeel a, maar gedeputeerde staten door een passend onderzoek overeenkomstig bijlage III bij de grondwaterrichtlijn hebben bevestigd dat is voldaan aan alle voorwaarden van artikel 4, tweede lid, onderdeel c, en vijfde lid, van die richtlijn.
1.
Tenzij een afwijkingsgrond als bedoeld in dit besluit van toepassing is, is de vaststelling van een regionaal waterplan voor elk daarin opgenomen grondwaterlichaam gericht op de verwezenlijking van de volgende Europese milieukwaliteitseis voor water: in een grondwaterlichaam vinden met ingang van 22 december 2009 geen significante en aanhoudend stijgende trends plaats in de concentraties van verontreinigende stoffen, groepen verontreinigende stoffen of indicatoren van verontreiniging, die een significant schaderisico opleveren voor de kwaliteit van een aquatisch of terrestrisch ecosysteem, de menselijke gezondheid of voor het rechtmatig gebruik, feitelijk of potentieel, van het watermilieu.
2.
Een significante en aanhoudend stijgende trend levert een significant schaderisico als bedoeld in het eerste lid, op, indien het beginpunt voor een trendomkering wordt of dreigt te worden overschreden, en niet de overeenkomstig artikel 5, tweede lid, van de grondwaterrichtlijn vereiste maatregelen worden genomen.
3.
Het beginpunt voor een trendomkering, bedoeld in het tweede lid, bedraagt 75 procent van de Europese milieukwaliteitseisen voor water die in
bijlage II , tabellen 1 en 2, bij dit besluit zijn opgenomen.
4.
Van de ingevolge het eerste lid te verwezenlijken Europese milieukwaliteitseis voor water kan met betrekking tot het in het derde lid vermelde percentage worden afgeweken indien:
a.
sprake is van een situatie als bedoeld in bijlage IV, deel B, punt 1, onder c, van de grondwaterrichtlijn,
b.
in het regionale waterplan voor een grondwaterlichaam een hoger percentage is vermeld,
c.
is voldaan aan alle voorwaarden van de in onderdeel a genoemde bepaling, en
d.
de reden van de afwijking is vermeld in het in onderdeel b bedoelde plan.
Artikel 11
Voor de toepassing van
artikel 12 wordt onder een waterwinlocatie verstaan een locatie die als zodanig is opgenomen in het beheerplan voor de rijkswateren, indien het rijkswateren betreft, dan wel het regionale waterplan, indien het regionale wateren of grondwater betreft.
1.
Tenzij een afwijkingsgrond als bedoeld in dit besluit van toepassing is, wordt de vaststelling van het nationale waterplan, het beheerplan voor de rijkswateren, een regionaal waterplan of een beheerplan voor de regionale wateren voor elke waterwinlocatie waar oppervlaktewater wordt onttrokken, gericht op de verwezenlijking van de Europese milieukwaliteitseisen voor water die voor het onttrokken water zijn opgenomen in
bijlage III bij dit besluit.
2.
Aan de in het eerste lid bedoelde Europese milieukwaliteitseisen voor water wordt met ingang van 22 december 2009 voldaan.
3.
Bij de vaststelling van een plan als bedoeld in het eerste lid wordt gestreefd naar de volgende Europese milieukwaliteitseis voor water: een verbetering van de kwaliteit, bepaald overeenkomstig het monitoringsprogramma, van elk daarin opgenomen oppervlaktewaterlichaam dan wel grondwaterlichaam waarin een waterwinlocatie is gelegen, en van elk daarin opgenomen oppervlaktewaterlichaam waaruit na oeverinfiltratie op een waterwinlocatie water wordt onttrokken, teneinde het niveau van zuivering van het onttrokken water dat is vereist voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water te verlagen.
4.
Op de in het derde lid bedoelde Europese milieukwaliteitseis voor water is
artikel 2 niet van toepassing.
Artikel 12a
Bij de vaststelling van het nationale waterplan, het beheerplan voor de rijkswateren, een regionaal waterplan of een beheerplan voor de regionale wateren geldt dat het plan voor elk daarin opgenomen waterlichaam waarin een waterwinlocatie is gelegen, de volgende Europese milieukwaliteitseis voor water verwezenlijkt: er is geen sprake van een zodanige achteruitgang van de kwaliteit van het waterlichaam, bepaald overeenkomstig het monitoringsprogramma, dat het risico bestaat dat het niveau van zuivering dat bij de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water wordt toegepast, moet worden verhoogd.
1.
Onze Ministers stellen met inachtneming van het daaromtrent bepaalde in de kaderrichtlijn water, de grondwaterrichtlijn en de richtlijn prioritaire stoffen voor elk stroomgebieddistrict een monitoringsprogramma vast. Het programma omvat een aanduiding van de monitoringspunten, en een beschrijving van de wijze van:
a.
monitoring van de toestand van een waterlichaam, voor zover het stoffen en kwaliteitselementen betreft, die relevant zijn voor de toestand van het waterlichaam,
b.
monitoring van de opkomende stoffen die zijn opgenomen in de aandachtstoffenlijst Rps, bedoeld in artikel 8 ter, eerste lid, van de richtlijn prioritaire stoffen (hierna: aandachtstoffenlijst Rps);
c.
monitoring van de stoffen die daarbij zijn aangewezen als indicatoren voor een mogelijke bedreiging voor de kwaliteit van oppervlaktewater of grondwater dat wordt onttrokken voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water;
d.
monitoring van tendensen met betrekking tot de concentraties van stoffen,
e.
monitoring van de kwantitatieve toestand van een grondwaterlichaam, met inbegrip van een beoordeling van de beschikbare grondwatervoorraad,
f.
interpretatie en presentatie van de monitoringsresultaten,
g.
indeling van een waterlichaam in een toestandsklasse,
h.
verslaglegging over de monitoringsresultaten en de conclusies die daaraan zijn verbonden, en
i.
vaststelling van de toestandsklasse waarin een waterlichaam zich bevindt, per stof en kwaliteitselement, ten behoeve van de toepassing van
artikel 16,
teneinde representatieve monitoringsgegevens te verkrijgen, die een samenhangend totaalbeeld van de toestand van de waterlichamen binnen het stroomgebieddistrict geven.
2.
In het monitoringsprogramma kan overeenkomstig punt 1.3.4 van bijlage V bij de kaderrichtlijn water worden bepaald dat statistische methoden worden toegepast, waaronder een percentielberekening, zodat een aanvaardbaar niveau van betrouwbaarheid en nauwkeurigheid wordt gewaarborgd wanneer wordt bepaald of is voldaan aan een Europese milieukwaliteitseis voor water die in dit besluit is vastgesteld. De statistische methoden voldoen aan overeenkomstig de procedure van artikel 9, tweede lid, van de richtlijn prioritaire stoffen vastgestelde regels.
3.
Ingeval de overeenkomstig het monitoringsprogramma voor een waterlichaam bepaalde gemiddelde waarde van een stof die is opgenomen in bijlage I bij dit besluit, lager is dan de bepalingsgrens en de bepalingsgrens de ingevolge
bijlage I bij dit besluit voor die stof geldende Europese milieukwaliteitseis voor water overschrijdt, wordt de voor die stof bepaalde gemiddelde waarde aangemerkt als «lager dan de bepalingsgrens» en niet in aanmerking genomen bij de beoordeling van de chemische toestand van het waterlichaam.
4.
Het monitoringsprogramma wordt getoetst en bijgesteld in gevallen waarin dat vereist wordt door de kaderrichtlijn water.
5.
In afwijking van het eerste lid wordt een onderdeel van het monitoringsprogramma dat betrekking heeft op monitoring voor nader onderzoek, in gevallen als bedoeld in bijlage V, onder 1.3.3, bij de kaderrichtlijn water, of op monitoring voor aanvullende trendbeoordeling, in gevallen als bedoeld in artikel 5, vijfde lid, van de grondwaterrichtlijn, met inachtneming van het daaromtrent bepaalde in die richtlijnen, vastgesteld door het bestuursorgaan dat krachtens
artikel 14 verantwoordelijk is voor de monitoring van het desbetreffende waterlichaam.
6.
Van een monitoringsprogramma of een onderdeel daarvan als bedoeld in het vierde lid en een bijstelling van dat programma of onderdeel geeft Onze Minister openbaar kennis.
Artikel 14
Voor de uitvoering van het monitoringsprogramma zijn, ieder voor zover hun bevoegdheid strekt, verantwoordelijk:
b.
voor grondwaterlichamen: gedeputeerde staten.
Artikel 15
Bij ministeriële regeling kunnen met inachtneming van het daaromtrent bepaalde in de kaderrichtlijn water, in het bijzonder bijlage V, paragraaf 1.2.6, bij die richtlijn, de grondwaterrichtlijn en de richtlijn prioritaire stoffen regels worden gesteld met betrekking tot de onderdelen van het monitoringsprogramma die zijn vermeld in
artikel 13, eerste lid.
1.
In het monitoringsprogramma wordt, met inachtneming van het tweede lid, aangegeven op welke wijze aan het eind van de planperiode voor elk waterlichaam wordt vastgesteld of gedurende de planperiode is voldaan aan
artikel 5.2b, vierde lid, van de wet.
2.
Er is niet voldaan aan de verplichting tot voorkoming van achteruitgang van de toestand van een waterlichaam als bedoeld in
artikel 5.2b, vierde lid, van de wet indien voor een stof of kwaliteitselement waarvoor ingevolge dit besluit een Europese milieukwaliteitseis voor water geldt:
a.
de toestand van een waterlichaam in een lagere toestandklasse terecht is gekomen, of
b.
de kwaliteit van het waterlichaam in de laagste toestandklasse, bepaald overeenkomstig het monitoringsprogramma, is verslechterd.
3.
Het tweede lid geldt, voor zover het de stoffen betreft waarvoor dit in
bijlage I bij dit besluit is aangegeven, met ingang van 22 december 2021.
4.
De indeling van een oppervlaktewaterlichaam in een toestandklasse komt overeen met de laagste toestandklasse waarin de chemische toestand, de ecologische toestand, onderscheidenlijk het ecologische potentieel, verkeert.
5.
De indeling van een grondwaterlichaam in een toestandklasse komt overeen met de laagste toestand waarin de kwantitatieve toestand, onderscheidenlijk de chemische toestand, verkeert.
6.
Voor de toepassing van het tweede lid worden de volgende toestandklassen onderscheiden:
a.
voor oppervlaktewaterlichamen:
1°.
wat betreft de chemische toestand: de toestandklasse goed als bedoeld in
artikel 5, of niet goed;
2°.
wat betreft de ecologische toestand: de toestandklasse zeer goed, goed als bedoeld in
artikel 6, eerste lid, matig, ontoereikend of slecht, bepaald voor het type natuurlijk oppervlaktewater waartoe het oppervlaktewaterlichaam behoort, zoals omschreven in bijlage V, paragraaf 1.2, de tabellen 1.2.1 tot en met 1.2.4, bij de kaderrichtlijn water;
3°.
wat betreft het ecologisch potentieel, indien van toepassing: de toestandklasse goed als bedoeld in
artikel 6, derde lid, matig, ontoereikend of slecht, zoals omschreven in paragraaf 1.2, tabel 1.2.5, bij de kaderrichtlijn water, overeenkomstig hetgeen daaromtrent is aangegeven in het plan, bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder b;
b.
voor grondwaterlichamen:
1°.
wat betreft de kwantitatieve toestand: goed als bedoeld in
artikel 8, en ontoereikend;
2°.
wat betreft de chemische toestand: goed als bedoeld in
artikel 9, en ontoereikend.
7.
Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent de toepassing van dit artikel.
1.
De termijn, bedoeld in
artikel 5.1, vijfde lid, van de wet, bedraagt zes jaar, tenzij een bij dit besluit gestelde Europese milieukwaliteitseis voor water eerder herziening behoeft ter implementatie van artikel 11, vijfde lid, vierde streepje van de kaderrichtlijn water.
Artikel 18
Een wijziging van de kaderrichtlijn water krachtens artikel 20 van de richtlijn, een wijziging van de grondwaterrichtlijn krachtens artikel 8 van de richtlijn of een wijziging van de richtlijn prioritaire stoffen krachtens artikel 3 van de richtlijn gaat voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.
1.
De paragrafen van het
Besluit kwaliteitseisen en monitoring water vervallen op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende paragrafen verschillend kan worden vastgesteld.
2.
Het
Besluit kwaliteitseisen en monitoring water wordt ingetrokken.
Artikel 20
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Artikel 21
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009.
’s-Gravenhage, 30 november 2009
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Uitgegeven de negentiende januari 2010
De Minister van Justitie,