Besluit van 27 januari 2006, houdende regels tot opheffing van knelpunten in de voortgang van het proces van stedelijke vernieuwing of ter versnelling van dat proces, gedurende de jaren 2006 tot en met 2009 (Besluit impulsbudget stedelijke vernieuwing 2006 tot en met 2009)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 6 december 2005, nr. DJZ2005208716, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;
Gelet op artikel 20 van de Wet stedelijke vernieuwing;
De Raad van State gehoord (advies van 5 januari 2006, nr. W08.05.0555/V);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 24 januari 2006, nr. DJZ2006226746, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
In dit besluit wordt verstaan onder:
a.
wet:
Wet stedelijke vernieuwing ;
b.
prioritaire wijken: wijken genoemd in
bijlage I bij dit besluit;
c.
probleemcumulatie: opeenhoping van problemen met betrekking tot de kwaliteit van de woon- en leefomgeving die met ingrepen in de gebouwde omgeving kunnen worden aangepakt;
f.
tendersysteem: verdelingssysteem van subsidies, waarbij aanvragen binnen een bepaalde periode moeten worden ingediend, waarna een beoordeling plaatsvindt en een rangorde wordt gemaakt, volgens welke rangorde verlening van de subsidies plaatsvindt voorzover de beschikbare middelen dat toelaten.
Artikel 2
Onze Minister kan op aanvraag subsidies verlenen ter tegemoetkoming in de kosten verbonden aan:
a.
het opheffen van tijdens de uitvoering van plannen en projecten op het gebied van stedelijke vernieuwing gerezen knelpunten die niet zijn voorzien en die de voortgang van het proces van stedelijke vernieuwing doen stagneren of vertragen, en
b.
het versnellen van de uitvoering van plannen en projecten op het gebied van stedelijke vernieuwing.
Artikel 3
Een subsidie als bedoeld in
artikel 2 kan uitsluitend worden aangevraagd door het college van burgemeester en wethouders van een gemeente.
1.
Aanvragen van rechtstreekse gemeenten hebben uitsluitend betrekking op plannen en projecten in prioritaire wijken waarover de aanvragende gemeente in het kader van de aanpak van die wijken naar het oordeel van Onze Minister op voldoende wijze afspraken heeft gemaakt met de bij die wijk betrokken lokale partijen.
2.
Aanvragen van niet-rechtstreekse gemeenten hebben uitsluitend betrekking op plannen en projecten in wijken waar sprake is van probleemcumulatie.
3.
Per wijk als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt een afzonderlijke aanvraag ingediend.
4.
Bijlage I bij dit besluit kan bij ministeriële regeling worden gewijzigd.
1.
De plafonds voor de subsidie, bedoeld in
artikel 2, bedragen voor het jaar 2006:
a.
voor de gemeenten Amsterdam, 's-Gravenhage, Rotterdam en Utrecht gezamenlijk: € 35 miljoen;
b.
voor de overige rechtstreekse gemeenten gezamenlijk: € 20 miljoen, en
c.
voor de niet-rechtstreekse gemeenten gezamenlijk: € 10 miljoen.
2.
In afwijking van het eerste lid, onderdelen a en b, kan Onze Minister, indien het ene budget, genoemd in een van die onderdelen, niet volledig wordt uitgeput, het resterende bedrag van dat budget toevoegen aan het andere daarin genoemde budget.
3.
Indien voor de jaren 2007, 2008 en 2009 middelen voor het verlenen van subsidie op basis van dit besluit beschikbaar komen, worden de subsidieplafonds bij ministeriële regeling vastgesteld en bekendgemaakt.
4.
De subsidieplafonds, bedoeld in het eerste lid, kunnen bij ministeriële regeling worden gewijzigd.
Artikel 7
Een aanvraag tot verlening van subsidie wordt gericht aan Onze Minister en wordt vóór 1 mei van het betreffende kalenderjaar ingediend.
1.
Een aanvraag tot verlening van subsidie vermeldt in elk geval:
a.
op welke wijk de aanvraag betrekking heeft;
b.
een beschrijving van de knelpunten, dan wel de versnellingen, die de gemeente met gebruikmaking van de subsidie beoogt op te heffen respectievelijk te bereiken;
c.
wat de oorzaken zijn van de knelpunten die de gemeente met gebruikmaking van de subsidie beoogt op te heffen;
d.
de dringende noodzaak tot, of het overwegende belang bij, het opheffen van de knelpunten, dan wel het bereiken van de versnellingen;
e.
met welke maatregelen de gemeente met gebruikmaking van de subsidie beoogt de knelpunten op te heffen, dan wel de versnellingen te bereiken, welke kosten daarmee zijn gemoeid en wat het bedrag van de aangevraagde subsidie is;
f.
vóór welke data de gemeente, gegeven de subsidie, de voorgenomen maatregelen, bedoeld onder e, zal ondernemen en het bedrag van de subsidie zal hebben besteed;
g.
de te bereiken resultaten en de indicatoren met behulp waarvan na de afronding van de maatregelen, bedoeld onder e, gemeten kan worden in hoeverre de knelpunten zijn opgeheven, dan wel de versnellingen zijn bereikt, en
h.
indien het een rechtstreekse gemeente betreft, dan wel een gemeente die is aangewezen ingevolge
artikel 6, derde lid, onder a, van de wet: een verklaring van het college van burgemeester en wethouders dat het met gebruikmaking van de subsidie beoogde resultaat niet in strijd is met het ontwikkelingsprogramma, bedoeld in
artikel 7 van de wet, het provinciaal beleid of het rijksbeleid.
2.
Een aanvraag tot verlening van subsidie van een niet-rechtstreekse gemeente gaat vergezeld van een advies van gedeputeerde staten van de provincie waarin die gemeente is gelegen, in welk advies in elk geval wordt ingegaan op de vraag op welke wijze het met gebruikmaking van de subsidie beoogde resultaat zich verhoudt tot het provinciaal beleid.
Artikel 9
Onze Minister beoordeelt de aanvragen tot verlening van subsidie volgens een tendersysteem waarbij de criteria voor het bepalen van de rangorde zijn:
a.
de mate van doeltreffendheid en doelmatigheid van de voorgenomen maatregelen;
b.
de mate waarin het ontstaan van een knelpunt aan de gemeente te wijten is;
c.
de mate waarin, vergeleken met andere aanvragen, er sprake is van een dringende noodzaak tot of een overwegend belang bij het opheffen van een knelpunt, dan wel het bereiken van een versnelling, en
d.
de mate waarin, vergeleken met andere aanvragen, de kosten van de voorgenomen maatregelen in een gunstige verhouding staan tot de verwachte resultaten van die maatregelen.
Artikel 10
Onze Minister kan subsidieverlening weigeren of een lagere subsidie dan aangevraagd verlenen, indien:
b.
een zodanige subsidie naar het oordeel van Onze Minister niet doeltreffend of doelmatig is;
c.
de gemeente het bedrag van de subsidie niet binnen twee kalenderjaren, volgend op het kalenderjaar waarin de aanvraag tot verlening van de subsidie is ingediend, zal besteden;
d.
het ontstaan van het knelpunt naar het oordeel van Onze Minister mede te wijten is aan de gemeente;
1°.
niet uitsluitend zal worden besteed aan het opheffen van knelpunten, dan wel aan versnellingen;
2°.
in disproportionele mate zal worden besteed aan kosten van beheer, planontwikkeling of plankosten, of
3°.
zal worden besteed aan de dekking van financiële tekorten van bij het plan of project betrokken toegelaten instellingen als bedoeld in
artikel 70 van de Woningwet of commerciële partijen;
f.
de begrote kosten, dan wel het aangevraagde bedrag van de subsidie gevoegd bij de financiële inspanningen die de gemeente voornemens is te leveren, naar het oordeel van Onze Minister niet in overeenstemming is met de werkelijke kosten van de voorgenomen maatregelen;
g.
voorzover het een rechtstreekse gemeente betreft, het met gebruikmaking van de subsidie beoogde resultaat strijdig is met het ontwikkelingsprogramma, bedoeld in
artikel 7 van de wet, het provinciaal beleid of het rijksbeleid;
h.
een advies als bedoeld in
artikel 8, tweede lid, daartoe naar het oordeel van Onze Minister aanleiding geeft, of
i.
de indicatoren, bedoeld in
artikel 8, eerste lid, onder g, naar het oordeel van Onze Minister geen betrouwbare meting mogelijk maken van de gerealiseerde opheffing van knelpunten, dan wel de gerealiseerde versnellingen.
1.
Op aanvragen die in aanmerking komen voor het verlenen van subsidie, wordt door Onze Minister, de rangorde volgend en voorzover de beschikbare middelen dat toelaten, beschikt vóór 1 december van het jaar waarin de aanvraag tot verlening van subsidie is ingediend. Aanvragen die in aanmerking komen voor subsidie, maar ten aanzien waarvan de beschikbare middelen de verlening van subsidie niet toelaten, kunnen worden aangehouden tot uiterlijk 1 februari van het jaar volgend op het jaar waarin de aanvraag is ingediend.
2.
Een beschikking tot verlening van subsidie vermeldt in elk geval:
a.
een beschrijving van de knelpunten, dan wel de versnellingen, die de gemeente beoogt op te heffen, respectievelijk te bereiken, waarvoor de subsidie wordt verleend;
b.
de maatregelen die de gemeente zal treffen om die knelpunten op te heffen, dan wel die versnellingen te bereiken;
c.
de te bereiken resultaten en de indicatoren, met behulp waarvan na de afronding van de maatregelen, bedoeld onder b, gemeten kan worden in hoeverre de knelpunten zijn opgeheven, dan wel de versnellingen zijn bereikt, en
d.
de uiterste datum waarop de maatregelen, bedoeld onder b, gerealiseerd dienen te zijn.
1.
Indien Onze Minister op grond van omstandigheden als bedoeld in
artikel 15 de verlening van de subsidie ten nadele van de gemeente aan welke de subsidie is verleend wijzigt of intrekt, kan hij vervolgens, voorzover de beschikbare middelen dat toelaten, subsidie verlenen ten behoeve van een aangehouden aanvraag tot verlening van subsidie. Onze Minister kan daarbij afwijken van de termijn, genoemd in
artikel 11, eerste lid, eerste volzin.
2.
Aanvragen tot verlening van subsidie die niet zijn gehonoreerd met een verlening, worden uiterlijk 1 februari van het jaar volgend op het jaar waarin die aanvraag is ingediend, afgewezen.
Artikel 21
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag die acht weken ligt na de datum van uitgifte van Staatsblad waarin het is geplaatst en vervalt op 1 januari 2010. Het bepaalde in dit besluit blijft na 31 december 2009 van toepassing op ingediende aanvragen om subsidie als bedoeld in
artikel 2 van dit besluit waarop voor 1 januari 2010 nog niet onherroepelijk is beslist en op verleende subsidies als bedoeld in dat artikel die voor 1 januari 2010 niet zijn ingetrokken of niet zijn vastgesteld.
Artikel 22
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit impulsbudget stedelijke vernieuwing 2006 tot en met 2009.
’s-Gravenhage, 27 januari 2006
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ,
Uitgegeven de negende februari 2006
De Minister van Justitie ,